Lucette ter Borg – Pats, daar ga je!

Een tekening van een zon, nee, die was per definitie waardeloos. Kunst moest ‘geëngageerd’ zijn op de Gerrit Rietveld Academie, zeker in de jaren van de Vietnam-oorlog en van de hippies op de Dam….

De een had een venijnige taart gebakken, een berg van rode gelatine met scheermesjes erin verstopt. Een ander kwam met een scheidingstaart aanzetten, om het einde van het huwelijk te vieren. Er was ook een kolossale taart waar een mooie juffrouw uit kwam springen. En die ene jongen was gewoon ’s ochtends naar de bakker gefietst, had een taart gekocht, en had die – flatsj, zonder doos – onder zijn snelbinders gestopt. Precies op het moment van de prijsuitreiking was hij de kantine van de Rietveld Academie binnen komen fietsen, met dat blubberende ding achterop. Híj won de hoofdprijs, niet omdat z’n taart kunstzinnig was of lekker; maar omdat zijn act zo goed was.
En toen was het smijten geblazen, het startschot voor alweer zo’n ‘fantááástisch’ Rietveld-feest, zoals er zoveel in de jaren zeventig waren – met veel ‘love, peace and happiness’ en geestverruimende middelen. In de jaren vijftig zou de prijswinnaar van school getrapt zijn. Nu, in de jaren negentig, zou hij een van de velen zijn geweest die de opdracht ‘Bak een taart’ zo tegendraads had geïnterpreteerd, zo ‘autonoom’, zo ‘helemaal niet 1 op 1’, zoals ze het op de Rietveld graag zien.
Lente 1999: geen taart, wel een feest. De Gerrit Rietveld Academie bestaat 75 jaar en viert dat de komende weken met een tentoonstelling, lezingen en een seminar voor kunstacademie-studenten van over de hele wereld. In de afgelopen driekwart eeuw heeft de school zich ontwikkeld van een degelijk ‘Instituut voor Kunstnijverheid Onderwijs’, waar de leerling ‘een eerlijke werkwijze, gave, juiste begrippen en stevige zelfcontrole’ werd bijgebracht, tot de hipste en meest liberale kunstacademie van Nederland. Elk jaar melden zich zo’n duizend gegadigden; tweehonderd van hen worden aangenomen.
Laat de naam Rietveld vallen en men zegt: dat is dat broeinest van talent (en halftalent) aan de rand van Amsterdam. Dat is de plek waar sinds 1973, met de komst van ‘de Brandaris’ – directeur Simon den Hartog – de deur naar de buitenwereld wagenwijd openstaat, waar alles mag en kan. Als het maar eigenzinnig en dwars is, en vooral individueel.
‘De Rietveld’ is de kroes waar half cultureel Nederland uit gedronken heeft en nog steeds drinkt. Wie oude eindexamen catalogi door bladert, struikelt over beroemde en beruchte namen – Rob Scholte, Fay Lovski, Peter Klashorst, Wim Schippers (de T. kwam pas later), typograaf Gerard Unger, architect Ben van Berkel – maar ook over honderden matig getalenteerde, en vergeten kunstenaars.
Omkijken past hier niet. ‘Ik ben juist geïnteresseerd in een prognose voor de toekomst’, zegt Lucas Lenglet, op dit moment derde jaars student aan de afdeling ‘Voorheen Audio-Visueel’. En docent André Klein wuift met een royale armbeweging richting horizon: ‘Bij de Rietveld zijn we gewend vooruit te kijken. Altijd.’ Misschien verklaart dat het gebrek aan ‘archiefbewustzijn’ op school, zoals Klein het noemt.
Maar niemand is tekenaar Piet Klaasse (80) vergeten, die er 34 jaar les gaf. In 1981 nam hij afscheid . Sindsdien tekent hij in zijn zeventiende eeuwse boerderij in Eemnes museum ruimtes vol. Klaasse werd in 1947 aangenomen door directeur Mart Stam, de charismatische en autoritaire Bauhaus architect. De signatuur van de school in die tijd was ‘uiterst links’, zegt Klaasse. ‘Dat was bijna een voorwaarde voor Stam iemand aan te nemen.’ Anders dan Stam was Klaasse geen partijcommunist. ‘Maar ik stemde wel CPN natuurlijk. De sociaal-democraten, onder aanvoering van Willem Drees, vonden we verwerpelijk met hun politionele acties in Indonesië. Razend waren we daarover.
‘Op de academie heerste regelmaat en orde, met vaste begintijden voor de lessen modeltekenen, perspectieftekenen en bewegingstekenen, en een traditionele gezagsverhouding tussen docent en leerling. ‘Het was u en jij’, zegt Klaasse. ‘Toen een student van de avondopleiding mij een keer vroeg of hij me mocht tutoyeren, zei ik: probeer het maar eens. Schofterig hè?’
De leerling die in de jaren van de wederopbouw op het instituut kwam, leerde er zijn brood verdienen.
Klaasse: ‘Stams ideaal was volstrekt gericht op de ontwikkeling van de toegepaste kunst, en op vormgevers die hun talenten, net als in de Sovjet-Unie, in dienst stelden van de maatschappij. Stam geloofde dat als je maar mooie, functionele producten industrieel vervaardigt, dat dan op den duur alle kitsch wel zou verdwijnen uit de wereld. Het was van een grandioos, maar grenzeloos naïef idealisme. Hij en ik, we waren voorstander van het algemene Basisjaar, een oud Bauhaus principe, waarin de leerlingen hun slechte smaak, al hun waanideeën en kunstjes moesten afleren. Zelfontplooiing kwam later wel.’
Aan ‘de Rietveld van toen’ (de school heette pas in 1963 officieel Rietveld Academie) heeft beeldhouwer Cornelius Rogge (66) een hartgrondige hekel. ‘Mijn God, wat heeft die academie een dieptepunten gekend’, zegt hij in zijn tot atelier verbouwde kerkje in de Amsterdamse Jordaan.
Rogge kwam in 1950 op de school, toen nog gevestigd in de villa in de tuin van het Rijksmuseum. Eerst werd hij ontgroend, met punt muts op en mal pakje aan, daarna dacht hij zich tot vrij kunstenaar te kunnen ontwikkelen.
Maar Mart Stam en de latere directeuren zagen vrije kunst als een bedreiging. ‘Autonome kunstenaars gooien met bommetjes, dachten ze, die blazen alles op. Doodsbenauwd waren ze’, zegt Rogge. ‘Dus hield men de poorten gesloten voor de buitenwereld. Cobra bestond niet op school, net zo min als abstracte kunst. Alles en iedereen was in verwarring na de oorlog, maar daar, in die Eftelingachtige villa, waar het Rijksmuseum afgeschreven antiquiteiten opsloeg, deed men alsof er geen oorlog was geweest, alsof de ontwikkelingen in de kunst bij de barok waren gestopt. Het was een stenen tijdperk.’
Twee jaar lang volgde Rogge lessen in tekenen, aquarelleren, schilderen, wiskunde, exacte vakken en perspectief. ‘Het was zo totaal derderangs dat ik op een gegeven moment besloot: ik stop ermee. Op school zagen ze dat als een falen, als een mislukking. Ik was een leerling die niet voldoende doorzettingsvermogen had.’
Rogge was Gerrit van ’t Net tegen het lijf gelopen, de geadopteerde zoon van Stedelijk Museum directeur Willem Sandberg. ‘Van ’t Net zei tegen me: ”Gooi los die trossen, pak een mes en snijd de touwen door. Vraag je af: waaróm wil je kunstenaar worden? Om los te komen van alle conventies die ouders en vrienden je opleggen.’
‘Dat vond ik een prachtig beeld, dat je een mes pakt, het touw doorsnijdt, en pats, daar ga je, op de stroom van de rivier. Niemand op school leerde me zoiets.’
Rogge ging weg in 1952. Tal van kunstenaars lieten de behoudzuchtige school in de jaren vijftig en ook daarna links liggen. ‘Een belachelijke situatie’, zegt Rogge. ‘Alle kunstenaars die ertoe deden, trokken weg. Jan Dibbets en Ger van Elk richtten in 1963 uit onvrede met het traditionele bestel Ateliers ’63 op in Haarlem. Ik ging samen met Pjotr Muller en Dick Cassée les geven op de AKI in Enschede, Carel Visser ging naar Den Haag, anderen naar Den Bosch. De treinen vanuit Amsterdam zaten bom vol veelbelovende kunstenaars. Wij konden overal terecht, behalve op de Rietveld.’
Piet Klaasse bleef al die jaren zijn academische tekenlessen naar model geven. ‘De vrije richting in de kunst was in mijn ogen on-na-volgbaar vrij. Ik stond hulpeloos tegenover Cobra, tegenover de Nulgroep en de abstracte kunst. Ik was als primitief aanhanger van de waarneming totaal verlamd. Ik kon geen abstracte lijn op papier zetten. Ik kon niets met die vrijheid aan.’
Maar Klaasse werd wel gedwongen zich te conformeren aan de nieuwe gewoonten. ‘Het was ook heel bevrijdend hoor, toen de provo’s in de jaren zestig zich gingen roeren’, zegt hij. ‘Langzaam raakte ik eraan gewend studenten voor vol aan te zien. Je raakte je gezag als docent een beetje kwijt. Zeker bij de lapzwansen vond ik dat moeilijk: je kon ze geen zout op de staart leggen, alleen maar een aanmerking maken als ze niet op een les waren komen opdagen.’
‘Telefoon voor de rebellenclub!!!’
Bijna elke dag schalde de stem van de conciërge wel door de school voor Lies Ros, Rob Schröder, Frank Beekers, Marcel Bakker, Willem Vleeschhouwer en nog wat anderen. De ‘rebellen’ van jaargang ’70 en ’71 lieten hun pamfletten, affiches en demonstratieborden voor wat ze waren en renden naar het hok van de conciërge beneden bij de ingang van de school. Het waren de hoogtijdagen van democratisering, van hippies die op de Dam hun dagen zaten te verdromen, maar ook van felle politieke acties tegen de Vietnam oorlog en F16’s, tegen bezuinigingen op onderwijs, en van een kunst die zonder politiek engagement geen bestaansrecht had.
‘Prachtig hè?’, zegt Cornelius Rogge, ‘dat de Rietveld zich uit de modder van de jaren vijftig verhief en een school werd met een stralende allure.’ De academie kreeg de naam ‘heftig’ en ‘onbereikbaar’ te zijn, de plek waar alles mocht en kon, als je het maar kon verantwoorden. Het was de academie waar de ‘rebel’ Lies Ros ‘dolgelukkig vandaan fietste’, ’s avonds na de lessen op weg naar huis.
Ros, nu 46, werd in 1971 op de Rietveld toegelaten. Ze kwam van de vakopleiding edelsmeden in Schoonhoven. ‘Maar edelsmeden, tja, daar kreeg ik het ideologisch moeilijk mee. Je maakt dure dingen die alleen puissant rijke mensen kunnen betalen. En revolutionair als ik was in die tijd, was ik daar op tegen.’Ze kwam bij de ‘rebellen club’ terecht; velen waren lid van de CPN. Ros zegde haar lidmaatschap op toen de partij in 1985 de kandidatuur van Wim Beeren steunde als directeur van het Stedelijk Museum, in plaats van Fuchs. ‘Daar heb ik me in vergist’, zegt ze. ‘Beeren bleek later juist veel meer risico’s aan te durven dan Fuchs nu doet.’
Ros: ‘De CPN was voor gratis onderwijs en internationale solidariteit. Dat vonden wij prachtig. Daar voerden wij fel actie voor – ik denk nu wel eens hoe intimiderend we moeten zijn geweest. Wij zagen kampen om ons heen, die ”goed” en ”fout” waren. De vrije grafici waren fout – veel te conventioneel -, de Trotskisten van het Internationale Kommunisten Bond waren verdacht, evenals de elitaire studenten en de suffe hasj rokers op de dagopleiding. Wij zworen bij de Russische constructivisten, bij John Heartfield, bij Pasolini. Ik deelde pamfletten uit in alle klassen, we maakten affiches voor politieke manifestaties en demonstreerden voor de afschaffing van het toelatingsexamen op school en tegen schendingen van mensenrechten waar ook ter wereld. We hadden ontzéttende lol, en het had nog zin ook.
‘Van kunst die niet geëngageerd was, begreep ik niets’, zegt Ros. ‘Nu schaam ik me daarvoor. Maar in die tijd was ik ervan overtuigd dat beeldende kunst overbodig was als ze zich niet engageerde. Dat flikkerende hart van Martial Raysse, dat jaren bij de ingang van het Stedelijk Museum heeft gestaan, vond ik stiekem wel mooi, maar ik vond het ook een voorbeeld van kunst die alleen maar amusement is. Ik had een docent, Wim Brusse, die tegen me zei: ook een tekening van de zon kan geëngageerd zijn. Absurd vond ik dat.”Engagement: je kreeg de studenten in de jaren tachtig haast nergens meer de straat voor op’, herinnert oud-docent Piet Klaasse zich. Maar Lies Ros voorspelt dat de maatschappelijke betrokkenheid onder kunstenaars terugkomt, als een golfbeweging. En Lucas Lenglet, nu student op de Rietveld, zegt wrevelig: ‘We zijn heus nog wel geëngageerd. Vroeger was de baksteen de boodschap. Nu geven we liever een handdruk.’
’Ik ben van de generatie van Armando en Henk Peeters, van de Nulgroep: de kunstenaar moet de barricade op, het volk verdedigen, humanistische waarden uitdragen’, zegt Cornelius Rogge, die tussen 1985 en 1997 als docent vrije beeldhouwkunst terugkeerde naar de Rietveld. ‘Geen spatje is daar meer van over. Dat is niet treurig, het heeft ook z’n nut. Wij zaten altijd maar in innerlijke rotzooi te wroeten, troep van vroeger omhoog te halen. In de jaren tachtig sloeg dat aan, las ik Kafka, Malcolm Lowry en Anna Blaman met m’n studenten, om ze te leren wat echte eenzaamheid is, noodlot en lesbische liefde. Eenzaamheid is niet een beetje eenzaam bij je vader en moeder thuis zitten, eenzaamheid is de totale, peilloze eenzaamheid, waar Van Gogh en Mondriaan in eindigden.’
Rogge: ‘Harald Vlugt, die hier aan het eind van de jaren tachtig studeerde, zei tegen me: ”Jullie hebben tenminste de hongerwinter meegemaakt, en de oorlog. Wij hebben geen enkel trauma meegemaakt. Wij moeten in de encyclopedie kijken waar de pijn van de maatschappij zit.’
‘Nu zeggen de studenten, en dat begrijp ik wel: hè hè, van die modder van toen zijn we eindelijk verlost. We hebben geen zin meer onze zielenroerselen in steen uit te hakken. We pakken liever de camera. Laat dat subject maar even liggen en laat ons helemaal beweging worden.’

De Volkskrant, 9 april 1999, 00:00

http://www.volkskrant.nl/binnenland/pats-daar-ga-je~a525470/