Lucette ter Borg – Dat eindigt in de mosselpan

Kunstkuiken René Daniëls zorgde voor commotie toen hij eind jaren zeventig herkenbare vormen ging schilderen. Al snel werd hij ingelijfd en vertroeteld – totdat zijn levensverhaal de kunst in de weg kwam te zitten….

De droom van Jan Debbaut was een noeste droom. Al jaren lang wilde de directeur van het Van Abbemuseum in Eindhoven een overzichtstentoonstelling samenstellen van het werk van de in 1987 door een hersenbloeding getroffen kunstenaar René Daniëls. Die tentoonstelling, zo droomde hij, zou te zien moeten zijn in het oude, en door nieuwbouw uitgebreide Van Abbe.
Die eerste droom kwam uit, na anderhalf jaar lang spoorzoeken, inventariseren en beschrijven; de tweede niet. Dat betekent dat er nu wel een overzichtstentoonstelling van René Daniëls is in Eindhoven. Maar dat overzicht is gespleten, als een door de bliksem geraakte boom: de olieverfdoeken – zo’n zeventig in totaal – hangen in het oude Van Abbemuseum, dat nog steeds krap in z’n vel steekt omdat de eerste schop voor de nieuwbouw nog steeds niet de grond in is gegaan. De werken op papier – ruim honderdtwintig – hangen aan de andere kant van de stad, in het voorlopig reguliere onderkomen van het museum aan de Vonderweg.
Het is een tweedeling die te betreuren valt, omdat ze weinig recht doet aan de werkwijze van Daniëls. Hij is immers een meesterlijk krabbelaar, zo’n voortdurende tekenaar, wiens werk op papier het vertrekpunt en de context vormt van de olieverfschilderijen, en soms ook hun eindpunt is. Penseel en potlood steken elkaar bij Daniëls voortdurend de loef af. Maar dat is in Eindhoven pas te zien na een forse wandeling, of een tocht met de bus of de auto.
Die tweespalt maakt de overzichtstentoonstelling er echter niet minder gewenst om. Want lang, en met smart is gewacht op een retrospectief van het werk van deze Eindhovense kunstenaar, die in 1950 werd geboren, in 1977 debuteerde als Brabants ‘kunstkuiken’, razendsnel door het kunst-establishment en de kunstkritiek werd ingelijfd, en in 1987 – op nog lang niet het hoogtepunt van zijn kunnen – werd getroffen door een zeer zware hersenbloeding waarbij het grootste deel van zijn hersenen werd aangetast. Tekenen en schilderen waren daardoor voor hem subiet onmogelijk geworden, evenals praten, lopen, fietsen, wassen en aankleden.
Nu, ruim tien jaar later, is Daniëls als door een wonder wat opgekrabbeld: hij fietst, bezoekt tentoonstellingen, en tekent weer. Praten kan hij nog steeds niet, en een stichting beheert het werk dat hij tot en met 1987 maakte.
Een waar drama dus, dat leven van Daniëls – het roept die twee parelmoer glanzende mosselen in herinnering, die de kunstenaar op één van z’n vroege schilderijen uit 1979 zo uitzinnig staccato op de golven van de zee liet dansen, dat je zou willen uitroepen: Pas op! jullie eindigen in de mosselpan, opengesperd en -gekookt en klaar om opgegeten te worden.
Toch is de geschiedenis van Daniëls’ hersenbloeding en zijn abrupt afgebroken carrière, hoe tragisch ook, niet het enige drama van zijn leven. Het werkelijke drama gaat verder, en strekt zich uit tot en met de kunst die hij, nog in het volle bezit van zijn verstandelijke vermogens, vóór zijn ziekte maakte.
Het is het drama van de kunstenaar wiens levensverhaal de kunst die hij maakt in de weg staat. Het is het drama dat Daniëls deelt met kunstenaars als Rob Scholte en Gustave Asselbergs. Het is het drama dat zich nu, dankzij deze overzichtstentoonstelling en de verschijning van een lijvige monografie, in haar volle omvang openbaart. Die overzichtstentoonstelling speelt daarom een dubbele rol. Want dankzij haar ook is het nu mogelijk om juist dat drama van Daniëls’ werk los te weken, en te kijken wat er overblijft van schilderijen en tekeningen als het stof van het vroegere dagelijks leven is neergedaald.
Daniëls’ leven en zijn werk is vanaf het begin van zijn loopbaan als succesvol kunstenaar nooit los van elkaar gezien, niet door de critici die hem op handen droegen, niet door de ambtenaren van het toenmalige ministerie van CRM, niet door museumdirecteuren en galeriehouders, niet door vrienden.
Wie de herinneringen aanhoort, de kritieken herleest in kranten en tijdschriften, de catalogusteksten die verschenen én verschijnen bij tentoonstellingen van zijn werk, tuimelt over de commentaren die verspringen van afbeelding naar motivatie, van motief naar intentie. Die motieven – de grammofoonplaat, de haring, de fles, de kachelpijp en hoed, de zeepbel, het snoeppapiertje en de toonzaal – worden keer op keer uit het geheel losgezongen en uitgelegd totdat ze, zoals nu het geval is, de twijfelachtige status van archetype hebben bereikt.
De anekdotes die de ronde doen over ‘René’, zijn niet minder talrijk. Het zijn anekdotes die in de loop der jaren zijn doorverteld, herhaald en weer doorverteld, zoals de levens van heilige helden in de middeleeuwen werden doorverteld.
Zo is er de charmante, verlegen ‘wilde’ schilder, die in een tijd dat de Nulkunst van Schoonhoven en de ‘fundamentele schilderkunst’ van Ryman en Van Koningsbruggen hoogtij vierden in Nederland, manhaftig zijn kwast pakte en herkenbare vormen ging schilderen: grammofoonplaten, boeken, skateboards, mosselen en zwanen. De wereld had honger naar beelden, eind jaren zeventig en begin jaren tachtig, en Daniëls trad als Nederlands boegbeeld van die stroming aan temidden van Neue Wilden en Nouveaux Fauves. Hij kreeg naam, de liefhebber van punk bandjes en de Talking Heads was te zien op spraakmakende tentoonstellingen buiten Nederland, zoals Kasper Königs Westkunst – Heute, de Documenta in 1982 en Zeitgeist in Berlijn datzelfde jaar. Daniëls werd ingelijfd en vertroeteld. Daniëls werd iedereen’s kind, dat zorg en leiding behoefde.
Want Daniëls is ook de wankelmoedige, die meermaals last had van depressies, en zich door iedereen behalve zichzelf op pad geholpen kon voelen. Hij is de getergde die keer op keer zijn talent moest bewijzen van de kunstwereld, de kunstwereld die zo’n druk op hem legde dat Van Abbe-directeur Jan Debbaut nu in een wandelgang bekent zich ‘ergens’ verantwoordelijk te voelen voor wat er in 1987 gebeurde.
En na die hersenbloeding blijft hij voor velen een kind, een speelbal voor wie wil. Zo kan het gebeuren dat je nu op de retrospectieve tentoonstelling in het Van Abbe voor één van de meest introspectieve schilderijen uit Daniëls oeuvre staat – een mannetje in bruine regenjas en bruine paraplu die van ons afgewend op een oranje bospad stilstaat, met een schildpad en een slak aan z’n voeten (Historia Mysteria, 1982) – en dat een zaal verderop geagiteerde stemmen de rust verstoren.
Hoort het nieuwste werk van Daniëls (de tekeningen en aquarellen die hij sinds ongeveer een jaar maakt) nu wel of niet op deze tentoonstelling thuis? Wie boos ja roept – vanuit de overtuiging dat de kunstenaar slecht gediend is met deze paternalistische, ‘censurerende’ maatregel – gaat voorbij aan het feit dat Daniëls zelf de tentoonstelling in haar huidige samenstelling mooi vindt.
Er is daarom alles voor Debbauts standpunt te zeggen, die het De Kooning-effect heeft willen vermijden, en daarom nu alleen het ‘bewust reflecterende’ werk van Daniëls toont. Later zal het zinvol zijn om het nieuwste werk op een zelfstandige tentoonstelling onder de loep te nemen.
Nu is het zaak, zoals gezegd, om het werk van toen nauwkeurig te bekijken en los te weken van de historische sensatie die het destijds veroorzaakte. Het meest voor de hand liggende vertrekpunt daarvoor is de tentoonstelling in het oude Van Abbe, waar de schilderijen te zien zijn. Jan Debbaut heeft hier gekozen voor de meest behoudende benadering die je je maar kunt indenken bij een grote solo-tentoonstelling: hij heeft de schilderijen gerangschikt op chronologische volgorde.
Niets lijkt op het eerste gezicht minder van toepassing op het werk van Daniëls dan zo’n rigide indeling in jaartal en product. Want Daniëls is de koning van schilderijen die weliswaar thematisch bij elkaar passen en series vormen, maar niet per se in dezelfde periode zijn ontstaan. Dus wie hoopt op een ondubbelzinnige uiteenzetting over het fenomeen zeepbel of kachelpijp in het werk van Daniëls, over de literaire en kunst kritische verwijzingen in zijn werk, of zijn relaties tot door hem bewonderde kunstenaars als Duchamp, Broodthaers en Magritte, komt bedrogen uit.
Wat zich hier in een cirkelvormig parcours voor je uitstrekt, is een tentoonstelling die uitmunt in koelheid en afstandelijkheid. En dat is maar goed ook, gezien de dramatisering van Daniëls’ leven en werk. Geen begeleidende teksten, geen documentaire video’s leiden af van waar het hier wezenlijk om gaat. Debbaut heeft Daniëls zo objectief en open mogelijk willen benaderen, via olieverf op linnen.
In het begin (rond 1977) heerst er ondubbelzinnigheid: Daniëls schildert op groot formaat en met plukkerige, enigszins schrale verfstreken, duidelijk herkenbare voorstellingen: de al genoemde grammofoonplaten, als tollende discussen tegen een paarsblauwe achtergrond; filmcamera’s en boeken. Weinig opzienbarende voorwerpen, die je wel in verband kunt brengen met reproductie (zoals later is gedaan), en als vingerwijzing kan zien van hoe Daniëls zelf de schilderkunst zag. Maar die op een moment dat onze honger naar beelden allang niet meer zo groot is, doen beseffen dat de doeken eigenlijk weinig opzienbarend geschilderd zijn. Er is geen sprake van gewaagd kleurgebruik, van een genuanceerde verfbehandeling of een uitgewogen compositie. Soms rolt die lp gewoon van het doek af, simpelweg omdat er geen doek meer over is.
In de latere werken, die Daniëls tot ongeveer 1984 schildert, worden de composities, op uitzonderingen na, uitgebalanceerder en gedurfder van kleur. Dé grote toevoeging echter die Daniëls in deze jaren doet, ligt niet in de schilderkunst, maar in de literatuur. Vanaf 1979 zet hij namelijk titels onder zijn doeken, cryptische, woord spelerige, poëtische en kritische titels, als La Muse Vénale (de koopbare muze), Hollandse nieuwe ontdekt hoe Hollandse nieuwe smaakt, of Het Romeins wastafeltje, gesprek over schilderkunst. Deze titels ontkrachten én versterken de afgebeelde voorstellingen. Daniëls begeeft zich daarmee niet alleen op het pad van de surrealist Magritte, maar ook op het pad van de schilder die de schilderkunst bekritiseert en parodieert.
Deze toevoeging is achteraf gezien een meesterlijke zet geweest. Want het lijdt geen twijfel dat juist die literaire toevoegingen in combinatie met een beeldtaal die steeds voller wordt, ertoe hebben bijgedragen dat de kunstkritiek de jonge Brabander omarmde. Hier was eindelijk weer eens een schilder die beeldrijmen en beeldraadsels maakte – al waren ze soms wat flauw -; een schilder die motieven zo met elkaar vervlocht dat de oplossing altijd ver achter de horizon lag, een schilder die waar mogelijk rookgordijnen of vliezen optrok, een schilder kortom, waar de kunstwereld ‘iets’ mee kon. Maar men vergat al gauw dat dit ‘iets’ vooral lag op het tekstuele vlak.
Schilderkunstig gezien roepen de doeken tot 1984 weinig ontroering, weinig verwondering op. Maar dan in 1984 lijkt het alsof Daniëls ook zelf genoeg heeft van zijn rijmelarijen, raadsels en anekdotische motieven. Hij haalt de bezem over de kachelpijpen, wolken, ogen en mosselen, en veegt ze met een ferme zwiep z’n atelier uit.
In dat jaar ligt een cesuur, bij de vervaardiging van een schilderij van een vlinderdasje, c.q. een tentoonstellingszaal, zwevend boven de golven van de zee. De Slag om de twintigste eeuw heet het doek, en vanaf dit doek zal Daniëls zich in een grote schitterende serie gaan concentreren op één enkele vorm – die van het vlinderdasje dat gezien kan worden als een tentoonstellingszaal met lege schilderijen aan de muur – en op kleur.
Zijn schilderstijl wordt minder ‘wild’, het spektakel is uitgewoed, de diepgang bereikt. De kleuren zijn van een obsessieve zindering, prachtig vloekend soms naast elkaar geplaatst. De verf is minutieus opgebracht in flinterdunne, transparante laagjes, die je eerder het gevoel geven naar een dampig moeras te staren dan naar een felgekleurd schilderij. En de compositie: die zuigt en trekt en laat voor- in achterkant veranderen, buiten- in binnenkant. Uit die schilderijen, die onder de noemer ‘Mooie tentoonstellingen’ de wereld zijn ingestuurd, laat zich Daniëls’ meesterschap lezen. Elk woord, elke tekst heeft zich hierbij overbodig gemaakt.

René Daniëls. The Most Contemporary Picture Show. T/m 30 aug. Schilderijen in het Van Abbemuseum, Bilderdijklaan, Eindhoven. Tekeningen en gouaches aan de Vonderweg. Di. t/m zo. 11-17 uur. Bij de tentoonstelling verschijnt een boek met teksten van oa Philip Peeters, Dirk van Weelden en Ulrich Look.

De Volkskrant, 1 mei 1998, 00:00

http://www.volkskrant.nl/recensies/dat-eindigt-in-de-mosselpan~a461472/