Lucas Hüsgen – Necrologie Jacques Northe

Jacques Northe (1934-2012) schreef vele jaren lang in nagenoeg volledige obscuriteit aan een aanzienlijk literair oeuvre.

Voor het eerst vernam ik over zijn bestaan rond 1995, al wist ik toen nog niet zijn naam. Rein Bloem sprak enkele keren bij persoonlijk onderhoud over de auteur van een manuscript over Furtwängler, waar hij zich voor had ingezet, maar dat het nooit tot een boekpublicatie had weten te schoppen. Tot zijn grote leedwezen.
Toen ik dan Lees dat en herlees dat samenstelde, dat de favorieten van Rein Bloem tot uitgangspunt had, was het dus onontkoombaar om een van de twee (eigenlijk drie: inclusief interview) aan hem gewijde teksten uit Vrij Nederland daarin op te nemen.
Van de geheimzinnige auteur wist ik nu minstens de naam, maar daarmee had ik hem nog niet achterhaald. Aanvankelijk lukte dat ook niet: in Nederland bleek niet één telefoonaansluiting op de naam Northe voorhanden. Hij was dus misschien al overleden, of had geschreven onder pseudoniem. Verder dook de naam op internet enkel in verbanden op die tot niets konden leiden.

Pas na publicatie van de Bloem-anthologie stuitte ik op de vermelding van een gedicht van Jos Kunst, ooit gepubliceerd in Hollands Maandblad, dat was opgedragen aan Jacques Northe. Via de website, gewijd aan Jos Kunst (1936-1996) en onderhouden door diens zoon, kwam ik dan uiteindelijk toch voor de deur van Jacques Northe te staan.
Daarbij deed zich overigens het wonderlijke feit voor, dat ik jarenlang aan die deur voorbijgelopen was, op mijn route naar de woning van Rein Bloem. Ik kan mij echter niet herinneren ooit de heer te hebben gezien die mij de deur opende, op een namiddag in januari 2010. Maar mocht het zo zijn geweest, dan had hij in elk geval niet de gelaatsuitdrukking kunnen hebben die hij toen had: een mengeling van vriendelijke bescheidenheid en een heel scherp zelfbewustzijn, die bijna deed vergeten hoe breekbaar hij fysiek oogde. Maar vooral sprak uit die blik dat hij op een moment als dit vele jaren lang had gewacht.
Ons gesprek bewoog zich via allerlei omwegen langzaam naar dat andere moment toe: ik stelde hem de vraag naar Amortisatie waarover Rein Bloem zo enthousiast had geschreven. Overigens ging ik er toen nog van uit, dat hij, gedreven door teleurstelling, misschien hooguit nog drie, vier verdere manuscripten tot stand had gebracht en vervolgens de moed had opgegeven. Dat bleek toch anders te liggen. Hij legde mij het typoscript van Amortisatie voor, en terwijl ik dat aan het verkennen was, bleef hij heen en weer lopen, bleef hij vooral volgende mappen met teksten opeenstapelen.
Ik was perplex – en ben het tot op heden. In al die jaren was hij onverdroten voortgegaan met schrijven, vanaf 1996 zelfs enkel nog in handschrift. De hele wereld ging over op de computer, Jacques Northe ging over op handschrift. Maar het was niet alleen de romantiek van die situatie die mij beroerde, het ontzag voor de eigenwijsheid: met elke bladzijde die ik tijdens mijn logischerwijs slechts cursorische verkenningstocht ook van de overige manuscripten onder ogen kreeg, raakte ik onder de indruk van wat hij in al die jaren precies gedaan had. Hier had iemand vele jaren van zijn leven in relatief isolement besteed aan het oprekken, wegtrekken, uitwissen van de grenzen van het proza, ze soms weer in ere herstellend, ze dan naar de eeuwige jachtvelden verwijzend.
Nog weet ik niet, in hoeverre al die manuscripten als geheel standhouden: uiteindelijk is de aandacht toch vooral komen te liggen bij het digitaliseren en zoveel mogelijk persklaar maken van het deels reeds in eigen beheer gepubliceerde Amortisatie, op zichzelf al een eigenwijs meesterstuk, maar misschien nog een van zijn simpelste werken. Wat me echter het meeste aan zijn werk heeft getroffen, is de laconieke stijl waardoor hij de lezer in zijn greep houdt, ook als de tekst op een enkele pagina enige malen van perspectief en betekenisveld wisselt. Het is misschien zelfs die niks-aan-de hand-stem waardoor Jacques Northe al die jaren lang heeft kunnen door ploeteren, zich steeds vollediger heeft kunnen overgeven aan wat hij als zijn levenstaak zag. Zeker heeft hij in de loop der jaren enige pogingen ondernomen om het werk tot de buitenwereld te laten doordringen, maar daarbij stootte hij telkens zijn neus.
Het is niet dat hij zich niet in literaire kringen ophield: een enkele keer publiceerde hij in tijdschriften en hij stond op goede voet met Daniël Robberechts, en was nauw bevriend met eerder genoemde Jos Kunst. Maar na beider overlijden (in respectievelijk 1992 en 1996) geloofde hij niet meer in eventueel voor hem beschikbare toegangspoorten tot de letteren: het was toen dat hij tot het schrijven in handschrift overging, enige honderden pagina’s lang. Het is nog maar helemaal de vraag wanneer die tot op de laatste komma ontsloten zullen zijn.
Het laatste van die manuscripten is nooit voltooid: hij schijnt dicht tot het einde gekomen te zijn, maar bewoog zich er slechts mondjesmaat op toe, bang voor de dag dat het werk gedaan was en hij niets meer te doen zou hebben. Al kon hij zich voorstellen, zo zei hij, op die dag een laptop te kopen, zodat hij al zijn manuscripten zelf zou kunnen intikken. Hij is daar op zijn oude typemachine inderdaad aan begonnen, maar er dreigde wel een gevaar: Northe was verschrikkelijk kritisch op zichzelf. De meeste van zijn teksten zijn doorspekt met correcties, wijzigingen, doorhalingen, toevoegingen, vaak van veel later datum. Zo zou hij andermaal te werk zijn gegaan; eens te meer zou hij het einde nooit hebben bereikt.

Hij heeft dat zelf nu wel. Nooit kan hij mij meer zijn favoriete verhaal vertellen: over de dag dat de Berlijnse Muur werd gebouwd, kort nadat hij een baantje had gekregen aan de Komische Oper, gelegen in Oost, terwijl hij een onderkomen had in West. Op zichzelf was dat verhaal niet bijzonder spannend, maar de plotseling door de politiek opgelegde grensoverschrijding, het plotseling in twee werelden tegelijk moeten leven, en dat omwille van de cultuur, heeft zijn schrijverschap zeker getekend.
Nu moet echter die andere grens worden overschreden: die van dat werk, met zijn scherpe oog voor cultuur en politiek, voor talige grensoverschrijdingen ook, naar de buitenwereld. Het wordt de gang voorbij aan Checkpoint Charlie.