Kees Engelhart – Osip Mandelstam versus de lachende kakkerlakkensnor

Hoe heet deze straat?
Dit is de Mandelstamstraat.
Wat voor naam is dat nu weer?
Hoe je hem ook wendt of keert,
Hij klinkt krom, niet recht…

De arme Mandelstams, Osip en zijn bijzondere vrouw Nadjezjda, zijn door Stalin verbannen naar Voronezj. Zij trekken van huis naar huis, inmiddels hebben zij al op zes adressen gewoond, het een nog beroerder dan het ander. Gelukkig vinden zij telkens een nieuw adres, bannelingen namelijk zijn geliefde huurders. Gewone huurders zijn, als zij er eenmaal inzitten, nauwelijks het huis nog uit te krijgen! Bannelingen echter kunnen ieder moment weggehaald worden, worden zij niet snel genoeg weggehaald, dan kan de pandeigenaar natuurlijk te allen tijde het goede recht een nog handje helpen

De armzalige kamertjes waar de Mandelstams verblijven, zijn zo armetierig en klein, dat Nadjezjda vaak gaat wandelen, ofwel houdt zij zich slapende om Osip op deze wijze in staat te stellen zijn gedichten te schrijven, na lange tijd is Osip gelukkig weer productief, zeer productief zelfs. Nadjezjda cijfert zich geheel weg voor Osip, die later, dankzij Nadjezjda waarover later meer, herkend en erkend zal worden als een der grootste Russische dichters van de twintigste eeuw. Hier op het platteland ondergaat Osip, de stadsmens optima forma, voor het eerst de enorme, fenomenale en stuwende levenskracht van de overweldigende Russische natuur.

Nadjezdja is zeer uitgesproken over deze periode. Op drie en zeventig jarige leeftijd beschrijft zij, in het enige televisie-interview dat met Nadjezdja gemaakt is en vanwege haar nog altijd overheersende angst voor de Russische overheid pas na haar dood uitgezonden mocht worden, het leven met Osip als vrolijk. We hebben altijd veel gelachen en wat Osip ook was, saai was hij nooit. Zelfs in de slechtste tijden waren wij zeer gelukkig, overdag kibbelden we en des nachts bedreven we de liefde. Ons seksuele leven was een groot succes, hetgeen wellicht wat merkwaardig klinken moge uit de mond van een oude vrouw van drie en zeventig jaar, maar het was zo. Onze tegengestelde karakters harmonieerden op geweldige wijze.
Osip en ik hebben elkaar ontmoet in een nachtclub, we gingen meteen met elkaar naar bed, dat was zeg maar onze seksuele revolutie. Vanaf het begin waren de dagen moeilijk, Osip wilde dat ik altijd voor hem present was, ik mocht nooit ergens naartoe, geen vrienden maken! Dat was wel wat moeilijk, maar de nachten waren altijd geweldig.
Ik heb Osip zijn werk gered door alles te memoriseren. Mijn hoofd, vond ik, was de veiligste kluis die ik bedenken kon! Uiteindelijk heb ik het werk Rusland uit weten te smokkelen. Vanaf het jaar negentienhonderd en zeventig kreeg Osip waar hij recht op had, hij werd wereldberoemd.

In Voronezj, componeert Osip de Cahiers uit Voronezj, wat de literatuurprofessor Lasoenski ertoe brengen zal te stellen dat dit tot het beste werk behoort dat Mandelstam geschreven heeft, het is de creatieve lente van Osip Mandelstam.
Osip en Nadjezjda wonen onder andere bij een gedegenereerde landbouwkundige die erop hoopte dat de aanwezigheid van de Mandelstams andere kunstenaars aan zouden trekken, met wie hij, om maar wat te noemen, des avonds en nachts de rumba zou kunnen dansen. De Mandelstams echter zijn bannelingen, verschoppelingen er is geen kunstenaar die hun verblijfplaatsen kan, of durft, achterhalen, laat staan bezoeken. Lafaards, allemaal! Teleurgesteld in zijn verwachtingen zet de landbouwkundige het kunstenaarsechtpaar vervolgens op straat. Daarop vinden zij hun toevlucht in een huurkazerne aan de Boulevard van de Revolutie. Daar huren zijn een kamer van een duister personage die zich voordoet als geheim agent. Hij schept er plezier in het geteisterde echtpaar te pesten door met dode muizen hun kamertje binnen te stappen met de vraag of hij even van hun grill gebruik maken mag. Die grill vermag niets anders dan een elektrisch kookplaatje te zijn, welk kookplaatje hij beschouwt als een aanstellerig attribuut van intellectuelen. Op zeker moment heeft hij genoeg van de Mandelstams en geeft hen aan vanwege het vermeend organiseren van nachtelijke samenzweringen die tot doel zouden hebben het regiem van Stalin te ondermijnen, er zou zelfs weleens geschoten zijn. Godzijdank wordt deze minne figuur, voor de verandering, door de autoriteiten eens niet geloofd, en de Mandelstams gebeurt gelukkig niets.

Hoe heeft het allemaal zover kunnen komen? In het jaar onzes heren negentienhonderd en vier en dertig heeft Osip een hekeldicht op Stalin geschreven, welk gedicht Osip niet in de koude kleren is gaan zitten. De omschrijving die hij van Stalin maakt zal er voor zorgen dat zijn levenseinde spoedig in zicht komen zal.

Kremlinbewoner uit de bergen, de wurger en boerendoder
Zijn dikke vingers vet als wormen
En zijn woorden onwrikbaar als loden gewrichten                              (vert. Kees Verheul)

Wanneer Mandelstam dan ook nog gewag maakt van een ‘lachende kakkerlakkensnor’
Is de lol er bij Stalin wel goed af. Dankzij een aantal, de zeer weinigen die hem nog durven steunen, collega-schrijvers, waaronder Boris Pasternak, besluit Stalin de befaamde en beruchte dichter te sparen door hem voor drie jaren te verbannen naar een dorpje in de Oeral, Tsjerdyn genaamd.

‘Isoleren en in leven houden,’ zo luidt het verdict. Een en ander is aanvankelijk een verschrikking voor Mandelstam, die een verstokte stadsmens is. De hele toestand leidt tot een psychose tijdens welke Osip Mandelstam een poging doet zichzelf van het leven te beroven. Daarvanwege krijgen de Mandelstams permissie zich voor de duur van drie jaren te vestigen in Voronezj.

De jaren die daarop volgen verlopen in betrekkelijke rust. In het begin heeft Osip zelfs wat werk, ook al is hij een beruchte politieke paria! Osip maakt wat vertalingen, is adviseur bij de plaatselijke schouwburg en maakt wat programma’s voor de plaatselijke radio. Ondertussen, als eerder beschreven, trekken zij rusteloos van huis naar huis. In het laatste huis waar zij wonen, het is helaas in de oorlog verwoest, voelen de Mandelstams zich het meeste thuis.

Regelmatig echter krijgen zij bezoek van een ‘kunsthistoricus in uniform’ die met ongekende gedrevenheid op zoek is naar subversieve passages en anti-sovjetboodschappen in de kersverse gedichten.
‘Bedoelt meneer Mandelstam wellicht met die golven die achter elkaar aanrennen en op elkaar breken, de beroemde vijfjarenplannen van de grote roerganger Stalin, of niet soms?’’
Enzovoort, enzovoort.

Rond het jaar negentienhonderd en zes en dertig begint het toch al beroerde politieke klimaat nog meer te verslechteren. De weinige deuren die zich nog openen voor de Mandelstams beginnen zich naarstig te sluiten. Voor de Mandelstams is er geen werk meer te vinden, de bedelstaf is het enige wat hen nog rest om in leven te blijven. Mandelstam schrijft met vooruitziende blik ‘Ik voel de winter naderen.’ De stalinistische terreur begint zijn hoogte- of, net zo men wil, dieptepunt alras te naderen.

Mandelstam is wanhopig, zo wanhopig dat hij in heel zijn narigheid zowaar een ode begint te schrijven aan de man die zijn leven tot een hel heeft gemaakt, Stalin in hoogsteigen persoon. De vernedering is te erg. Zijn toch al broze psychische gezondheid wordt er volledig door ondermijnd.
Een jaar later zit zijn ballingschap er op, hij is eindelijk vrij om te gaan en staan waar hij maar wil.

Het zal Mandelstam niet meer baten, niet veel later wordt hij opnieuw gearresteerd, zijn gezagsondermijnende verleden heeft zijn brute sloperswerk gedaan en blijft Mandelstam hardnekkig achtervolgen, om niet nog los te laten. Het vonnis van Stalin luidt dit keer: ‘Opnieuw isoleren!’ Deze keer echter blijft het ‘in leven houden’ echter achterwege. Mandelstam wordt afgevoerd, om niet nog naar de bewoonde wereld terug te keren. Hij schrijft nog een brief waarin hij vraagt om voedsel, kleding en geld. Nadjezjda doet wat haar man haar heeft gevraagd. Het is het laatste wat zij voor Osip doen zal.

In het begin van het jaar negentienhonderd en negen en dertig wordt Nadjezjda op het postkantoor verwittigd. Daar aangekomen neemt zij een envelop in ontvangst waarin zich het geld bevindt dat zij hem heeft nagestuurd. Het begeleidende briefje vermeldt: ‘Wegens overlijden van de geadresseerde, retour.’ Mandelstam blijkt te zijn overleden op zeven en twintig december negentienhonderd en acht en dertig in het doorgangskamp Vtoraja Retjska.

Uitgeteerd, versteend van de kou, ziek, half verhongerd, vergeten en verstoten sterft Osip een eenzame, bittere dood, Hij wordt gelabeld en vervolgens gedumpt in een massagraf. Tot de jaren zeventig van de vorige eeuw is er niemand die het een en ander ook voor maar het geringste interesseert. Gelukkig echter heeft het geheugen van Nadjezjda de wereld niet in de steek gelaten, waarvoor onze niet in geld of goederen uit te drukken dank. Osip Mandelstam werd nog geen zeven en veertig jaar. Moge de almachtige God zijn ‘gezagsondermijnende’ geest voor altijd koesteren en bewaren!