Kees Engelhart – Feesten in de gewelven van Père Lachaise

Ik ben altijd een charismatische figuur geweest, daar kon ik niets aan doen, het was gewoon zo. De wereld verbaasde zich over mijn grillige en meestentijds volstrekt onvoorspelbare gedrag. Dat is dan ook hoogstwaarschijnlijk de reden dat er nog altijd vele creaturen zijn, tot op de dag van vandaag, die weigeren te geloven dat ik dood ben. Ik moet ruiterlijk toegeven dat mijn dood omgeven is door niets dan mysteries. Niemand, incluis ikzelf, weet in feite precies wat er plaatsgegrepen heeft toen ik, decennia geleden, op die beruchte derde juli van het jaar onzes heren negentien en een en zeventig in de Rue Beautreilles nummer zeventien, waar ik aan mijn memoires werkte, het tijdelijke voor eeuwige verwisselde.

In maart van datzelfde jaar ben ik in Frankrijk gaan wonen, Nixon zat achter mij aan! Hij wilde mij achter slot en grendel als voorbeeld om gezagsondermijnend gedrag tegen de oorlog in Vietnam zoveel mogelijk de kop in te drukken, de idioot.

Daarop beleefde ik heerlijke maanden in Parijs, ik nam mijn geboortenamen, James Douglas, aan en kon eindelijk in betrekkelijke rust over straat. Ik bezocht toneelvoorstellingen, de sets van beroemde regisseurs. Mijn leven zag er weer zonnig uit, in ieder geval tot die beruchte derde juli. De dienstdoende arts stelde vast dat ik overleden zou zijn aan een hartaanval, maar ook een uit de hand gelopen longontsteking of verdrinking in mijn luxe bad behoren tot de mogelijkheden.

De avond voor die derde juli gaf ik een beetje bloed op, maar verder voelde ik mij prima. Een tijdje terug had ik lichte ademhalingsmoeilijkheden, de dokter die ik consulteerde kon echter geen ernstige afwijkingen vaststellen. Ik maakte mij aldus nergens druk over, en liet lekker het bad vol lopen voor een grondige wasbeurt na al het gezweet en gezuip. Het was goddomme bloedheet in Parijs!
De volgende morgen trof Pamela mij levenloos aan in datzelfde bad. Ik heb geen idee wat er gebeurd is, ik was stomdronken. De hele toestand wordt er eveneens niet overzichtelijker op, omdat er, God alleen weet waarom, maar ik heb hem tot op heden niet mogen ontmoeten om het na te vragen, geen officiële autopsie op mijn ontzielde lichaam heeft mogen plaatsvinden. Nog lastiger werd het omdat Pamela het allemaal niet meer aankon, en zich kort daarna van het leven heeft benomen. Ook haar heb ik, tot mijn spijt, ik ben erg nieuwsgierig van aard, tot op heden niet te spreken kunnen krijgen.

Het moge triest klinken allemaal, want ik was slechts zeven en twintig jaar toen ik stierf, om vier dagen later begraven te worden op de beroemde begraafplaats Père Lachaise. Daar ben ik dan wel weer echt trots op, een geluk overigens bij een ongeluk, aangezien hier vele beroemdheden hun laatste rustplaats gevonden hebben, Oscar Wilde bijvoorbeeld is beslist mijn favoriete grafgenoot.
Nog altijd is dit alles voor velen geen werkelijk bewijs, ze weigeren gewoonweg te geloven dat ik mij terug getrokken heb, om niet nog terug te keren, in het dodenrijk aan de overkant van de Styx. Op gezette tijden verschijnen er in kranten en tijdschriften brieven van wanhopige briefschrijvers die mij smeken om weer in de openbaarheid te treden. Het zijn overigens niet de eersten de besten die menen dat ik nog altijd onder de mensen ben, de sukkels. Neem nu John Tobler, vooraanstaand medewerker aan het magazine ZigZag, die mij meerdere malen een interview afgenomen heeft, hij is ervan overtuigd dat ik nog leef. Hoe dom kun je zijn! Hij zegt: ‘Niemand heeft ooit het ontzielde lichaam van Morrison gezien, zijn manager niet, zijn bandleden eveneens niet, alleen Pamela, maar Pamela is dood! Mijn theorie is dat Morrison nooit onder de genoemde omstandigheden kan zijn overleden. Mijn grootste twijfel echter is dat er geen begrafenis is geweest en dat alles heel stilletjes plaatsgegrepen heeft!’ Voor altijd nu zal ik blijven twijfelen aan de geestelijke vermogens van John Tobler. natuurlijk is er, hoewel bescheiden, een begrafenis geweest!
De leden van de band zijn gelukkig wat minder goedgelovig John –Densmore red.- stelde: ‘Alles wat ik zeggen kan is dat als er iemand tot zoiets in staat is, het wel Jim Morrison is.’
Dat klonk mij al heel wat beter in de oren.

Nu had ik in ieder geval de rust om mij volledig te wijden aan mijn grootste liefde: de literatuur. Ik wilde altijd al dichter worden, en werd het ook een beetje, maar door mijn noodzakelijke wilde rock & roll leven, dat gezuip en geneuk, is het er gewoonweg niet werkelijk van gekomen. Maar hier zou het beter gaan, daar was ik van overtuigd, en zo is het ook gegaan. Oscar Wilde is hier en Molière en De Balzac, geweldig gewoon, het is fantastisch hier. Ik ben dan ook helemaal geïnteresseerd geraakt in de geschiedenis van deze klassieke vier en veertig hectaren. Het is genoemd naar Père François d’Aix de La Chaise, een uiterst invloedrijke geestelijke, de biechtvader zelfs van Lodewijk de Zestiende, die dertig jaren op het oude landgoed heeft gewoond. In achttienhonderd en vier werd het ingericht als een van de vier nieuwe begraafplaatsen van Parijs, die buiten de toenmalige stadsmuren hun plek moesten vinden! O, zo boeiend allemaal.

Goede kennis heb ik ook aan Marcel Proust, een hoogst eigenaardig personage, met wie ik vele nachten in heerlijke desolaatheid doorbrengen mag. Chopin mag ik ook graag, een wat verwijfde man en zwak van leden, maar ik mag Chopin wel, en hij mij ook. Wij weten niet waarom. De reusachtige gewelven onder Père Lachaise bieden plaats aan de meest exorbitante feesten die ik ooit mee heb mogen maken. Druipkaarsen, schedels, eikenhouten tafels gevuld met exquise wijnen en champagnes, opium, cocaïne en gesprekken met filosofen, schrijvers, beeldhouwers, zangers, dichters. Het is hier een paradijs onder aarde. Maria Callas bijvoorbeeld, hoe had ik haar ooit kunnen ontmoeten, een fantastische vrouw. Neem nu die rare Hollander Karel Appel met zijn fatterige sjaaltjes en zijn wandelstok, dikke vrienden is hij met Modigliani, Seurat en Ingres, urenlange wandelingen maken zij door de onderaardse gangen, altijd met een glas in de hand. Of neem de uiterst merkwaardige en spirituele Gérard de Nerval die samen met Alfred de Musset, Marie Pleyel, De Balzac, De la Fontaine en Pierre Beaumarchais een soort literaire kunstkring heeft opgericht, waarvoor ik regelmatig word uitgenodigd, waarbij het erg spijtig is dat mijn Frans zo matig is, van veel van hun grappen ontgaat mij helaas de clou. De drank is hier niet aan te slepen.

Guillaume Apollinaire en Paul Éluard zijn werkelijk stapelgek, helden zijn zij voor mij. De zaterdagavonden zijn altijd de veruit meest genietbare, dan namelijk wordt de muziek verzorgd door Stephane Grapelli en Georges Moustaki, een gelegenheidsduo, dat iedere zaterdagavond opnieuw tot grote hoogten te stijgen weet. Ikzelf, Gilbert Bécaud en Edith Piaf verzorgen bij tijd en wijle de zang. Sarah Bernard brengt regelmatig een adembenemende monoloog ten berde, Claude Chabrol draagt van tijd tot tijd zorg voor de cinematografische medemens. Er zijn schilderijententoonstellingen van welke meestal Doré, Delacroix en Max Ernst de initiatiefnemers zijn. Deze zaterdagavondfeesten zijn ongekend populair en worden door vrijwel alle bewoners met groot genoegen en enthousiasme bezocht.
Ik ben dan ook zeer verheugd dat ik Amerika destijds verlaten heb, nooit had ik gedacht dat ik het in de oude wereld zo naar mijn zin had kunnen hebben. Er is hier altijd wel iets te doen. In de bijna vier en veertig jaren dat ik hier nu verblijven mag, heb ik mij nog geen seconde verveeld! Ik ga hier nooit meer weg!