Kees Engelhart – Fantastische Vertellingen (59): Further on upon the road…

1

Mij is verteld dat er buiten het dorp dagelijks vijftien
Honderd inferieure mannen vrouwen kinderen bejaarden
Geestelijk en lichamelijk misdeelden worden doodgeschoten

2

Ik ga er heen om te zien of dat waar is niet veel later
Ontwaar ik aarden wallen naast drie grachten die elk
Zo een dertig meter lang en drie meter diep zijn
Ik ga er behoedzaam op af maar niemand van de
Mannen met vuurwapens die tegenover de
Aarden wallen staan opgesteld legt mij ook maar een
Haarbreed in de weg
3

Dan hoor ik plotseling geweerschoten achter de aarden
Wal die mij het zicht op de andere aarden wallen ontneemt
Een vrachtwagen even daarna stopt en nog een vrachtwagen
En nog een vrachtwagen
Er zitten mensen in en ze moeten eruit komen mannen
Vrouwen kinderen van alle leeftijden en bejaarden

4

Op bevel van de enige mannen hier die wel gekleed zijn en onder
De zweepslagen die zij uitdelen moeten zij zich uitkleden
De schamele kleding die zij dragen worden zij geacht
Op eerder bepaalde plaatsen neer te leggen
Daar de schoenen

Daar de bovenkleren
Daar de onderkleding
Ik zie een berg schoenen zeker zo een duizend paren
Schat ik en immense hopen kleding

5

Zonder kreten zonder te schreien ook kleden de mensen zich
Uit en blijven als gezinnen in groepen bij elkaar staan
Ze kussen elkaar vaarwel zeggen nog wat tegen elkaar
Wachtend op een teken van een der goed geklede mannen
Die aan de gracht staan de zwepen neerhangend naast
Hun kaarsrechte gestalten

6

Er gebeurt niets zeker een tiental minuten sta ik
Te kijken ik hoor geen enkele klacht noch ook maar
Iemand om genade vragen
Ik zie een gezin van zo een acht personen een man
En een vrouw van middelbare leeftijd twee jongvolwassen
Meisjes en vier jongere kinderen

7

Verderop staat een oude vrouw met sneeuwwit haar
Ze houdt een zuigeling op de arm en zingt er wat
Voor en kietelt het wat
De zuigeling kraait vanuit een uiterst welbehagen
Een ouderpaar kijkt toe waarschijnlijk de ouders
Van de zuigeling

8

Een vader houdt een jongen van naar schatting tien jaren
Aan de hand en spreekt zachtjes tot hem
Ik zie de jongen kijken naar zijn vader
De vader wijst naar iets in de lucht en legt zijn hand
Op het hoofd van de jongen en schijnt de jongen iets uit
Te leggen

9

Juist dan roept een geklede man bij de gracht iets
Naar een andere precies hetzelfde geklede man de laatste
Telt een stuk of twintig mensen af en gebiedt hen
Zich achter de aarden wal te begeven

10

Een slank meisje met pikzwart haar gaat mij van dicht
Voorbij kijkt naar mij wijst op zichzelf en zegt drie en
Twintig ook ik ga de aarden wal om en sta even later
Voor de middelste werkelijk enorme gracht

11

De lichamen in de gracht liggen dicht tegen en over elkaar
Er loopt bloed over de slapen ruggen schouders armen
Benen voeten handen ogen en oren enkele van de mensen
Bewegen nog sommigen lichten een arm op of bewegen
Het hoofd ter kennisgeving dat zij nog leven

12

De gracht is voor twee derde vol
Ik schat dat er al zo een duizend in liggen
Dan kijk ik naar de geklede man die op de rand van de gracht
Zit zijn rechterbeen bengelt er in de man laat een
Machinevuurwapen rusten op zijn linkerknie
De man rookt een sigaret

13

De mensen hun naaktheid is zoiets vreemds gaan een paar treden
Af die in de kleiwand van de gracht zijn aangebracht en
Klauteren uiterlijk onbewogen over de lichamen van hun voorgangers
Heen en terwijl zij snel met bloed bespat raken wijst
De man hen naar de plaats die hij voor ogen heeft

14

Zij gaan liggen
Sommigen liefkozen anderen die nog in leven blijken
Of spreken ze zacht toe

15

Ik hoor enkele series schoten
Ik kijk in de gracht en zie hun lichamen stuiptrekken
Of bewegingloos liggen op hen die ze voorgingen
Overal is bloed
Het verbaast mij dat ik niet weggestuurd word
Maar ook zie ik een paar postbodes bij mij in de
Buurt staan

16

Dan komen de volgende vrachtwagens aan