Kees Engelhart – Fantastische Vertellingen (54): IN IEDER GEVAL ZOLANG DE AARDE ZAL BESTAAN

Diezelfde dag nog wordt het ontzielde lichaam van onze
Jonge dichtervriend gevonden aangespoeld op het strand
Snel besluiten wij zijn lichaam op datzelfde strand aan
Het eeuwige vuur toe te vertrouwen en zo gezegd zo gedaan

Met tranen in de ogen en in gedachten verzonken kijken wij
Zijn vrienden toe om na enige tijd vast te stellen dat alles
Brandt behalve het hart van onze jeugdige dichtervriend het
Hart wil niet verteren en verbijsterd trachten wij onze gedachten
Te ordenen ons afvragend wat te doen

Dan grijpt de dapperste onder ons in en grist het hart uit
De inmiddels wijd open liggende borstkas om het onmiddellijk
Ver van zich af te werpen de schroeiende hitte van het vuur
Alsmede het rood gloeiende hart hebben zijn hand dermate
Verminkt dat onze dappere vriend nog jaren lang
Gefolterd worden zal door helse pijn maar dat terzijde

Na rijp beraad besluiten wij het hart terug te geven aan
De jongbestorven weduwe van onze onfortuinlijke vriend
Zij bewaart het fascinerende relikwie in een zijden lijkwade
En waar zij ook haar verdere leven gaat altijd draagt zij
Het onbrandbare hart van haar echtgenoot liefdevol bij zich

Haar levensweg echter zal nogmaals door rampspoed worden
Verduistert de zoon van de dichter en zijn weduwe
Overlijdt eveneens naar men in de regel zegt voor zijn tijd
Waarop zo zwaar door het leven getroffen zij besluit
Het dichtershart te plaatsen in een zilveren kistje
Om samen met hun zoon te laten begraven in de als immer
Kalm wachtende aarde die al haar leed belangeloos en liefdevol
Toedekken zal om voor eeuwig in zich op te nemen