Kees Engelhart – Fantastische Vertellingen (25): EN DE HAAT IN BEIDE KAMPEN LAAIT OPNIEUW HOOG OP

1

Er wordt voor reeds twee dagen niet gevochten
En de toestand hier is allerbelabberdst
De bodem der loopgraven is een drabbig
Mengsel van regen bloed zweet sneeuw en zand
Je kunt je wassen noch scheren en mijn
Mogelijkheden tot een fatsoenlijke stoelgang
Zijn hoegenaamd tot een minimum beperkt
Je wordt bijkans opgevreten door ongedierte
Van diverse pluimage en bij beschietingen
Zit je met alle Jan Soldaten als haringen in
Een ton diep weggescholen in de ondergrondse
Schuilplaatsen waar eerst de ratten nog
Uitgejaagd moeten worden

De enige afleiding die er is wordt ons geboden
Door de postbode en de etensdragers die
Diepgebukt zigzaggen door de vele smalle
Verbindingsgangen naar de gevechtsloopgraven
Waarin wij de ongelukkigsten onder alle
Jan Soldaten ons uitzichtloos bevinden
Zo stellen de etensdragers en de postbode hun
Leven in de waagschaal voor zover er nog van
Iets dergelijks als een waagschaal te spreken valt
Om de magere hoeveelheden post en de koude
Nauwelijks eetbare voedingswaren aan te voeren

Soms ontmoeten wij onze vijand wanneer we
Bijvoorbeeld op zoek zijn naar water in een
Volgelopen granaattrechter en meestal leidt
Een en ander tot man tot man gevechten met
Messen en bajonetten en het dierlijk geschreeuw
Doet ons dan verstijven in onze loopgraven

2

Een enkele keer voeren wij een soort gesprekken
Over het niemandsland heen de ene kant imiteert
Dan een kraaiende haan waarop vervolgens de
Andere zijde antwoordt met hondengeblaf na
Welk hondengeblaf naast de haan ineens ook
Katten gaan miauwen

Af en toe spreken wij af elkaar midden in het
Niemandsland te ontmoeten bijvoorbeeld om
Sigaretten tegen wijn te ruilen of we hebben
Afgesproken water te gaan halen uit een en
Dezelfde poel als wij elkaar dan tegenkomen
Spreken we wat over het weer over de oorlog
De onzeker wachtenden thuis over de kinderen
En ook wel over vader en moeder

Helaas zijn de nieuwe lichtingen soldaten
Vaak niet op de hoogte van onze kleine rituelen
Om onze barre omstandigheden een wat te
Vermilden gisteren nog werd een waterdrager
Dodelijk verwond door een rekruut die
Nauwelijks zeventien jaren tellend in zijn angst
En blinde schrik met zijn bajonet op de waterdrager
Die zich juist oprichtte van de poel waaruit hij
Water putte instak en het geschreeuw en gekrijs
Van beiden deed ons opnieuw verstijven en
Uit wanhoop de handen voor de ogen slaan