Kees Engelhart – EN HET LIJKT WEL ALSOF ER IN HAAR RECHTEROOG EEN KLEINE TRAAN OPWELT

Onderwijl de wandklok tien uur slaat zit mevrouw Leenschat van Bodegraven in haar
Gemakkelijke stoel en mijmert over hoe het was nog niet zo heel lang geleden op het
Gemeentehuis de gemeenteraadsvergaderingen het gekrakeel het onophoudelijke en
Wezenloos leugenachtige gelach en gebabbel in de wandelgangen de jonge mannen en
Jonge vrouwen en oudere mannen en oudere vrouwen die op iets belust leken te zijn

Mevrouw Leenschat van Bodegraven denkt aan de hoge ambtenaren met hun staalharde
Gezichten het gekonkel in de fractiekamers en de wat zeer beangstigend is beslist totale
Onoprechtheid die nu achteloos de scepter zwaait over het eens zo eerbiedwaardige maar
Inmiddels arme en zeer te beklagen gemeentehuis waar de werksters de vloeren altijd zo
Meesterlijk lieten glanzen de plek die Mevrouw Leenschat van Bodegraven zo innig liefhad

Mevrouw Leenschat van Bodegraven zucht en glimlacht ook al zijn haar idealen aldaar
Te grabbel gegooid evenzogoed denkt mevrouw Leenschat van Bodegraven met warme
Gevoelens terug aan de vele vele jaren waarin zij het gemeentehuis alles gaf wat mevrouw
Leenschat van Bodegraven te bieden had in haar pogingen om het gemeentehuis te laten
Zijn wat een huis van de burgers behoort te zijn en ook heel veel heeft mevrouw Leenschat
Van Bodegraven en zij zal de eerste zijn om dat toe te geven van het gemeentehuis terug
Gekregen o en hoe goed beseft mevrouw Leenschat van Bodegraven dat nog
Immer en altijd

Dan kraakt de lederen fauteuil van mevrouw Leenschat van Bodegraven luxe als mevrouw
Leenschat van Bodegraven reikt naar haar glas acht en twintig jaar gerijpte bourbon dat
Goudgeel en fonkelend op het bijzettafeltje staat