Kees Engelhart – Een gruwelijke vondst

Kan men het leven van Nikolaj Gogol tragisch noemen? Jawel, dat is heel goed mogelijk. De uiteindelijk waanzinnig geworden schrijver werd geboren in het jaar onzes heren achttienhonderd en negen in de Oekraïne. Zijn vader, een grondbezitter, deed hem verscheidene kostscholen bezoeken, waar hij, zoals hij later beweerde, niets van ook maar de geringste waarde aan zijn kennis heeft toegevoegd. Naar men zegt waren bijvoorbeeld zijn Frans en Duits uiterst gebrekkig. Drie jaren na het overlijden van zijn vader vertrekt hij naar Petersburg om, naar hij stelt, een carrière als ambtenaar aan te vangen, maar in werkelijkheid wil Gogol niet meer of minder dan beroemd worden. Wonderlijk genoeg lukt hem dit binnen de spanne van slechts drie jaren tijds. Natuurlijk, het begin was moeilijk, zoals alle begin moeilijk is. Hij schrijft een lang gedicht, ‘Hans Küchelkarten’. De weinige recensies zijn desastreus. Naar alle waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat hier de eerste tekenen van zijn latere totale geestelijke ontwrichting opgeld doen. Totaal uit zijn evenwicht vlucht Gogol naar Duitsland, om na enige weken min of meer gelouterd terug te keren. Opnieuw zet hij zich aan het werk, en zie, zijn eerste bundel verschijnt in achttien een en dertig. Hij schrijft proza nu, verhalen over boze geesten, vampiers en folklore. De bundel wordt een groot succes. Hij maakt kennis met Poesjkin en alle coryfeeën van het literaire leven in Petersburg. In achttien twee en dertig volgt een tweede bundel met evenveel succes.

Zijn niet literaire loopbaan is echter niet werkelijk een succes te noemen; aan de universiteit van Petersburg wordt Gogol aangesteld als docent Middeleeuwse Geschiedenis, waar hij geen snars verstand van heeft. Zijn colleges zijn een ware aanfluiting en na een jaar gepruts is hij zo verstandig zelf ontslag te nemen, om vervolgens de pen weer ter hand te nemen. Zijn komedie De Revisor wordt een schandaalsucces en opnieuw is Gogol volledig de weg kwijt, wat hem ijlings naar Rome doet vluchten, waar hij voor de duur van zes jaren een verblijf vindt en grotendeels zijn meesterwerk Dode Zielen, Deel Een schrijft. Een geschiedenis die verhaalt over het opkopen van gestorven lijfeigenen van allerhande buitenissige landheren door een verarmd landheer teneinde een borg voor zijn hypotheek te verkrijgen.

In het jaar achttien twee en veertig verschijnt dat eerste deel. Voor even keert hij naar Rusland terug, om even vlot weer terug te keren naar De Heilige Stad. Het kwaad echter is al geschied. Gogol is zijn creatieve vermogens aan het verliezen, hij weet het en het vreet aan hem. Gogol bezoekt Duitse kuuroorden waar hij genezing zoekt voor zijn onbestemde kwalen, die echter hoogstwaarschijnlijk het directe gevolg zijn van zijn creatieve teloorgang. Deze kwellende impasse zal Gogol de laatste tien jaren van zijn leven met zich meedragen. Het werk aan het tweede deel van Dode Zielen wil maar niet vlotten, dit feit doet Gogol verschrikkelijke pijn. Niet tevreden over het resultaat verbrandt hij in achttien vijf en veertig het manuscript, om weer geheel en al opnieuw te beginnen.

Zijn afnemende creatieve vermogens beginnen ruimschoots plaats te maken voor grootheidswanen. Hij bezit kind noch kraai, heeft nauwelijks bezittingen, geen koetsje, geen huis, niets dan een weinig ontwikkelde moeder die met hem dweept. Zij draagt weinig aan zijn geestelijke gezondheid bij vanwege de verafgoding van haar enig geboren zoon, bijvoorbeeld door aan hem de uitvinding van zowel de stoomboot alswel de stoomlocomotief toe te schrijven. Gogol begint vreemdere en vreemdere gedragingen te vertonen. Van schrijver wordt hij een licht waanzinnige prediker. ‘Je moet doen wat ik zeg, want in het vervolg zullen mijn woorden begiftigd zijn met goddelijke kracht…’, schrijft hij aan zijn vriend Danilevski. Gogol verkeert in de waan dat het zijn taak is de mensheid te bekeren. Kunst en religie smeedt hij in zijn geest meer en meer tot een eenheid. Daarnaast verklaart hij met grote stelligheid dat zijn vroegere werken geen waarde meer bezitten en dat hij voortaan al zijn talenten in dienst van de tsaar stellen wil. In deze hoog verheven stemming hervat Gogol het werk aan het tweede deel van Dode Zielen, wat, de lezer vermoedt het al, op een totaal fiasco uit zal draaien. Het werk wil maar niet vlotten. Een reis naar Palestina biedt de geteisterde schrijver geen soelaas. Zijn angsten voor de duivel en het Laatste Oordeel nemen schrikbarende vormen aan.

Nog altijd huis noch haard bezittende, logeert hij de laatste jaren van zijn leven bij vrienden en bewonderaars. Al doorwerkend aan het tweede deel van Dode Zielen doet een ditmaal fatale kentering zijn onomkeerbare intrede. Een orthodoxe priester, vader Mattheus genaamd, is de stellige mening toegedaan dat er op aarde slechts één enkel boek bestaat, natuurlijk te weten de Bijbel, alle andere boeken, die van Gogol inbegrepen, zijn schadelijk en overbodig, Vader Mattheus, die een verpletterende indruk op Gogol maakte, drong er bij Gogol op aan zijn literaire werk op te geven en in een klooster te gaan. Laten wij maar rustig aannemen dat dit de creatieve en fysieke doodsteek voor Gogol moet zijn geweest. Op vier en twintig februari achttien twee en vijftig verbrandt hij, voor de tweede maal, vrijwel het gehele tweede deel van Dode Zielen. De kaarten zijn op fatale wijze geschud. Gogol kruipt in bed en weigert verder alle voedsel, hij tracht zich te verhongeren. Zijn toestand gaat per dag achteruit en al spoedig geraakt Gogol in coma. Negen dagen later blaast Gogol zijn laatste adem uit, God ruste zijn ziel.

In het jaar onzes heren negentien een en dertig wordt op bevel van de Moskouse autoriteiten het Danilov klooster, waar Gogol begraven ligt, gesloopt. De stoffelijke resten van Gogol worden herbegraven op de Novodevichy begraafplaats. Bij het openen van de kist ontdekt men dat Gogol met het aangezicht naar beneden gericht op de bodem van de kist te rusten is gelegd. Of zou hij levend…? Hij zal toch niet…? Al spoedig beginnen wilde, lugubere speculaties zich een aanvang te nemen, om nooit meer geheel te verdwijnen.