Kees Engelhart – De man, die Hermann Goering een beentje probeerde te lichten

Wij schrijven het jaar onzes heren negentienhonderd en zeven en dertig, mijn God er is een sensatie van groot belang gaande. De kunstwereld staat op zijn kop. Het loopt storm in het Rotterdamse museum Boijmans, dat is dan ook niet verbazingwekkend, het museum toont haar jongste aanwinst: ‘De Emmaüsgangers’ van de zeventiende-eeuwse Hollandse meester Johannes Vermeer, aangekocht voor het verbijsterende bedrag van maar liefst vijfhonderd en vijftig duizend harde guldens. Een en ander is dan ook een hoogst belangrijke ontdekking te noemen, zoveel Vermeers zijn er niet. Er zijn slechts zes en dertig andere werken van Vermeer bekend. De man die de eer van de vondst voor zich opeist, de vermaarde kunsthistoricus dr. Abraham Bredius, paradeert zo trots als een pauw in het rond. Bredius laat dit triomfale moment zeer goed op zich inwerken, zijn leven lang wil hij zich koesteren en verheugen in de glorie van dit grootste ogenblik uit zijn loopbaan. Kijk nu toch, dr. Abraham Bredius, hij glimt van top tot teen.

In het extatische publiek bevindt zich slechts één man die bogen kan op vergelijkbare gevoelens van triomf, zijn naam is Han van Meegeren. Van Meegeren, een voormalig bouwkundige, zonder diploma, is een autodidactisch kunstschilder. Jaren en jaren geleden heeft hij eens geweigerd een corrupte kunstcriticus om te kopen ten einde een gunstige recensie voor zijn werk te verkrijgen. De criticus schreef vervolgens een vernietigende recensie, waarop Van Meegeren ook voor de andere critici volledig had afgedaan. De wraakgevoelens die dit bij Van Meegeren heeft opgeleverd, zijn monumentaal te noemen.

In de opgewonden menigte is hij de enige die de subtiliteit van de kleuren en de compositie op de juiste waarde schatten kan, hij heeft het kunstwerk namelijk zelf gemaakt. Dit is zijn uur van zoete wraak op al die zogenaamde experts, koekenbakkers, kunstcritici en patserige clowns, die hij zo diep veracht. Van Meegeren is niet zomaar een vervalser! Hij heeft kosten noch moeite gespaard om het schilderij er zo authentiek als maar mogelijk is uit te laten zien. Van Meegeren heeft de hand weten te leggen op zeventiende-eeuwse doeken om op te schilderen, tevens maakt hij zijn eigen verven, aan de hand van oude formules. Daarnaast gebruikt hij dezelfde penselen die de oude meester gebruikt zou hebben. Om zijn kunststukjes te vervolmaken heeft hij een methode ontwikkeld om met bakeliet de verf hard te laten worden alsof deze al eeuwen en eeuwen oud is. Wanneer een schilderij voltooid is verhit Van Meegeren het in een oven om uit te harden, tot slot rolt hij het over een cilinder om het een licht craquelé te geven. Voorwaar, Van Meegeren gaat niet over een nacht ijs, het resultaat is dan ook meesterlijk te noemen. Ook Van Meegeren is zeer te spreken over de kwaliteit van het schilderij.

Op deze wijze, maar dat weet niemand nog, zal Van Meegeren de komende jaren de verbazingwekkende som van drie miljoen Amerikaanse dollars in Nederlands geld bijeen sprokkelen, welke som gelds hem een leven in ongekende luxe zal doen laten leiden.
Echter het noodlot zal, zoals zovaak het geval is, op genadeloze en opmerkelijke wijze toeslaan.

In mei van het jaar negentienhonderd en vijf en veertig, na de val van Nazi-Duitsland, wordt in Berchtesgaden de fantastische collectie van bijeen geroofde kunstschatten van Hermann Goering gevonden. De collectie was verborgen in een oude zoutmijn en bevat twaalfhonderd schilderijen, waaronder ‘Christus en de overspelige vrouw’, gesigneerd door niemand minder dan Johannes Vermeer. In dit geval doet zich een opmerkelijk feit voor, het schilderij is niet gestolen door Goering. Zijn zaakgelastigde heeft het in Amsterdam van een onbekende gekocht voor het meer dan indrukwekkende bedrag van één miljoen en zeshonderd en vijftigduizend gulden.

De Nederlandse politie volgt het spoor terug om uit te komen bij een puissant rijke nachtclubeigenaar, die in grote weelde leeft in het Roode Huys aan de Keizersgracht, wij hebben reeds een vaag vermoeden, die ‘zijn’ collectie onbekende Vermeers, zes in getal, verkocht heeft aan Nederlandse musea en Hermann Goering! Van Meegeren schrikt zich een hoedje. Tijdens de bezetting heeft hij een leven geleid als God in Frankrijk, in Amsterdam alleen al bezit hij vijftig panden. Hij organiseerde feesten van buitensporige aard, champagne, kaviaar, hoeren, Duitse officieren en hoogwaardigheidsbekleders, terwijl de Nederlandse burger streed en leed in bittere armoede. Een gotspe.

Van Meegeren hangt het verhaal op dat hij het doek gekocht heeft van een Italiaanse familie, om het in goed vertrouwen weer van de hand te doen. Hoe, in Godsnaam, kon hij nu weten dat het in de handen van de tweede machtigste man van Nazi-Duitsland komen zou! De uiterst sceptische autoriteiten zijn in het geheel niet onder de indruk van de beweringen van Van Meegeren en slaan hem in de boeien als vermeend collaborateur. Het laatste is een vreselijke streep door de rekening van Van Meegeren. Op collaboratie staat de doodstraf, Van Meegeren bevindt zich in een onmogelijke spagaat. Hij vindt uit dat er op vervalsing slechts anderhalf jaar staat, Van Meegeren ‘kiest’ uiteraard voor het laatste, waar hij uiteindelijk nog een extra fantastische draai aan mee weet te geven. ‘Stommelingen’, roept hij uit! ‘Ik heb geen Vermeer aan de Duitsers verkocht, alleen een Vermeegeren, die ik heb geschilderd in de stijl van Vermeer. Ik heb geen hand en spandiensten aan de Duitsers verleend, sterker nog, ik heb ze bedrogen! Een schelmenstreek dus, zoals Van Meegeren stelt. En het werkt!

De deskundigen, wat moeten ze anders, hun reputatie staat op het spel, noemen hem een leugenaar. Van Meegeren zijn bekentenis dreigt hen te ruïneren. Zij dagen hem uit om De Emmaüsgangers dan nog maar eens te schilderen, waarop Van Meegeren voorstelt een geheel nieuwe Vermeer te schilderen. Zo zet Vermeegeren zich aan het schilderen van wat zijn laatste schilderij zal blijken te zijn: ‘Christus onderwijst in de tempel’, in een afgesloten studio onder het toeziend oog van erkende getuigen. Heel zijn trukendoos gaat open, kosten noch moeite worden gespaard. Er worden zelfs chemicaliën vanuit Londen ingevlogen. Het resultaat is dan ook verbijsterend, nog voor het werk af is wordt hij geloofd en de beschuldiging van collaboratie in getrokken. Van Meegeren heeft zich het vege lijf gered. Helaas worden al zijn bezittingen geconfisqueerd, dat dan weer wel!

In het jaar negentienhonderd en zeven en veertig staat Van Meegeren terecht. Naast de nederlaag, is een en ander toch ook wel degelijk een geweldige triomf te noemen, denkend aan al de erudiete kunstkenners die het vaderland rijk is! Na een dag wordt Van Meegeren schuldig bevonden, hij mag naar huis in afwachting van het vonnis. Twee weken later wordt hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van slechts, denk aan zijn exuberante oorlogsjaren, een jaar. Echter Van Meegeren voelt zich oud, moe, verzwakt en is al zijn geld en bezittingen kwijt. Nog voor het vonnis ten uitvoer wordt gebracht sterft van Meegeren aan de gevolgen van een hartaanval, hij is nog maar acht en vijftig jaar oud.

De ironie van het lot dwingt schrijver dezes nog een laatste, kleine, maar niet te veronachtzamen anekdote toe te voegen. Han van Meegeren, de meestervervalser, werd ook zelf ernstig bij de neus genomen en wel door de meester onder de misdadigers zelf, Hermann Goering in hoogsteigen persoon! Goering had Van Meegeren voor zijn valse Vermeer rijkelijk beloond met één miljoen zeshonderd en vijftigduizend gulden in bankbiljetten, net zo vals als het schilderij ‘Christus en de overspelige vrouw’ zelf.