Kees Engelhart – DAGEN VAN VAN PUTTEN | Boek 14 | Veel meer dan een alibi | Herfst

Wat vooraf ging:
https://robscholtemuseum.nl/kees-engelhart-proloog-dagen-van-van-putten-boek-1-dat-dient-zich-aan-zomer/
https://robscholtemuseum.nl/kees-engelhart-dagen-van-van-putten-boek-2-de-kwaal-herfst/
https://robscholtemuseum.nl/kees-engelhart-dagen-van-van-putten-boek-3-het-grauw-winter/
https://robscholtemuseum.nl/kees-engelhart-dagen-van-van-putten-boek-4-de-rook-lente/
https://robscholtemuseum.nl/kees-engelhart-dagen-van-van-putten-boek-5-een-pak-warmte-zomer/
https://robscholtemuseum.nl/kees-engelhart-dagen-van-van-putten-boek-6-draden-herfst/
https://robscholtemuseum.nl/kees-engelhart-dagen-van-van-putten-boek-7-het-afrekenen-winter/
https://robscholtemuseum.nl/kees-engelhart-dagen-van-van-putten-boek-8-het-gefilterde-lente/
https://robscholtemuseum.nl/kees-engelhart-dagen-van-van-putten-boek-9-het-bevrijden-zomer/
https://robscholtemuseum.nl/kees-engelhart-dagen-van-van-putten-boek-10-een-nevel-herfst/
https://robscholtemuseum.nl/kees-engelhart-dagen-van-van-putten-boek-11-het-verval-winter/
https://robscholtemuseum.nl/kees-engelhart-dagen-van-van-putten-boek-12-een-berusten-lente-epiloog/
https://robscholtemuseum.nl/kees-engelhart-proloog-dagen-van-van-putten-boek-13-kijkend-over-de-velden-zomer/

Boek 14

Veel meer dan een alibi

Herfst

ALS VOOR HET EERST

Verliefd zijn is iets heel moois
O Brumming weet het nog als de dag van gister
De wereld en de mensen zijn niet belangrijk meer
Je dagen zijn vol en je hebt het vreselijk druk
Opgewonden ren je door de uren van de dag en
Niets is er dat je weerhouden kan
Alleen verliefd nog ben je bereid te sterven
Anders maar niet

Je staat in de badkamer en het is eind september
Het weer is nog altijd stralend
Over een uur zul je haar ontmoeten in het duin
Je kamt je haar zorgvuldig en maakt het meteen
Daarna expres een beetje in de war
Langdurig poets je je tanden en een onbestemd
Diep naar je buik doortrekkend gevoel doet je
Duizelen en even sluit je de ogen

Je bent drie en dertig en je leven staat op het
Punt te beginnen dat voel je aan alles
Volkomen zeker ben je ervan dat zoals jij nu
Aan haar denkt zij op ditzelfde moment aan
Jou denkt
En geen grotere genieting is er denkbaar dan
Juist die gedachte
Niet eerder heb je iets dergelijks meegemaakt

Verliefd zijn is o zo belangrijk nu je besloten
Hebt niet meer alleen te willen sterven
Dat je voortaan ieder avond met haar in
Bed liggen wilt
Stil en naakt
Zij hunkerend naar jou en jij naar haar

Dan opent Brumming de ogen en in de badkamerspiegel
Ziet hij de huivering in de ogen van een man die
Zichzelf beziet

VAN HET MEISJE DAT NIET WILDE

1

De kleine man
heeft gehoord dat in Lissabon
Zo in de eerste helft van de vorige eeuw
Een meisje woonde dat niet wilde

Iedere avond wanneer in de haven
De vissersscheepjes afmeerden en de mannen
De kroegen en bordelen gingen bezoeken
Knielde hij
Een jongeman nog
Een schrijver
Aan haar bed en altijd vroeg hij haar
Of ze wilde
Maar ze wilde niet

Als het een zomeravond was en drukkend warm
Liep hij door de wirwar van steegjes van de
Benedenstad naar de haven
Op een bankje zat hij dan uren en staarde
Moedeloos voor zich uit

Op gure winteravonden sloeg hij zijn kraag hoog op
Om zich zonder al te veel omhaal te spoeden
Naar zijn eenvoudige huurkamer waar hij snel
Het kleine houtkacheltje ontstak om vervolgens
Urenlang te staren naar de lekkende vlammen
En het smeulende hout

Met de jaren werd hij ouder en strammer
Naar de haven kwam hij in de zomer zo
Soepel niet meer
Op koude winteravonden duurde het
Langer en langer eerdat hij zijn huurkamer
Had bereikt

2

Op een zekere avond in de vroege herfst
Is hij aan haar bed in zijn knieling gebleven
En iedereen van boven en beneden
En van het hele portaal
Die er de volgende dag lucht van kreeg
Vond het een genade
Zo kon het toch echt niet langer doorgaan
Meenden ze allen stellig

Hij was toch ook veel te oud geworden voor zoiets
Een tijdje terug is hij al eens van de trap gevallen
En nog wilde hij geen stok
Het is maar beter zo

Het meisje dat niet wilde heeft er toen en ook later
Met niemand over gesproken
Ze lag er zo stil bij en zo mager dat niemand het
Waagde haar over een en ander aan te spreken

De volgende ochtend hebben ze hem weggehaald
Van de spaarcenten die ze op zijn kamer vonden
Kon nog juist een eenvoudige kist worden betaald

Het meisje dat niet wilde heeft zijn begrafenis niet
Bezocht op die zwoele herfstdag ergens in de eerste
Helft van de vorige eeuw
Ze bleef in bed en kwam er niet meer uit

De buurvrouwen klopten in het begin
Nog wel eens bij haar aan
Doch nooit werd er ook maar een van hen
Uitgenodigd binnen te komen

Na enige maanden lieten ze het er maar
Bij zitten

Dat is acht en zestig jaar geleden nu

OM ZIJN VROUW NU EENS GOED TE VERRASSEN

Fluitend loopt de werkman de fabriekspoort uit
Hij heeft opslag gehad
De herfst is goed begonnen en de hele dag heeft
Het hard geregend de striemende noordwester
Deed de bomen diep buigen en zwermen
Bladeren trokken hoog in de loodgrijze lucht
Voorbij
Maar in de fabriek vandaag was het lekker warm

Nu gaat de werkman die vermoeid maar tevreden is
Zijn vrouw blij maken met dat hij opslag heeft gehad
Echter voor het zover is gaat de werkman zomaar
Bij de slager binnen waar mevrouw Leenschat van
Bodegraven juist kippenlevertjes voor Fritzi en Cesare
Aan het bestellen is en koopt zonder blikken of
Blozen een hele leverworst
Wat zal zijn vrouw daarvan opkijken
De werkman verkneukelt zich al bij de gedachte
Alleen

De slager schuint zijn hoofd en kijkt de werkman
Onderzoekend aan
Alles wel thuis vraagt de slager zo onopvallend
Mogelijk
De vrouw van de slager onderbreekt haar arbeid
En richt zich op van het hakblok om net als haar
Man de haar welbekende klant nauwlettend in
Ogenschouw te nemen

De werkman merkt van dit alles niets
In gedachten verzonken als hij is moest
De vraag van de slager hem wel ontgaan
Onze directeur is een goed mens zegt hij
En jelui bent goede lieden
Dan tikt de werkman aan zijn pet
Groet mevrouw Leenschat van Bodegraven
Hij betaalt en gaat huiswaarts

BRIEF AAN MIJN LIEVE TANTE ELISABETH

Lieve tante het is me gelukt hoor
Ik heb de bandrecorder van oom Puk
Op mijn muziekinstallatie aangesloten
Ik vind het zo aardig van u tante dat
U na het overlijden van oom Puk
Aan mij gedacht hebt toen tante Gerda
Oom Puk zijn muziek spullen kwijt wilde
Omdat ze kleiner ging wonen

Ik sloot de bandrecorder aan tante en
Ik hoorde wel wat maar dat was op
De achtergrond tante een dof geruis
Als uit een ver en voorbij verleden
Meteen tante werd ik wat weemoedig en
Dacht aan oom Puk die zonder twijfel
Vele avonden bezig is geweest om de
Banden zorgvuldig en met liefde samen
Te stellen

Als die nauwgezetheid en aandacht leken
Voorgoed te zijn voorbij gegaan tante
Net als oom Puk zelf
Plotseling bedacht ik mij tante dat wellicht
Wat alcohol wonderen zou kunnen verrichten
Provisorisch maakte ik de koppen schoon en
Tante wat er toen gebeurde was ongelofelijk

Ik startte de band opnieuw en glashelder
Stroomde onmiddellijk de altijd verkwikkende
Oude jazz mijn kamer binnen tante
O tante ik dank u wel
Doe beslist de groeten aan tante Gerda
Wanneer u haar ziet

Hartelijke groet van uw toegewijde neef
Doppertje Kid

MOEDER KOM EENS KIJKEN WIE ER IS

1

Kracht is een vreemd ding en kent vele
Verschijningsvormen die allemaal de essentie
Ervan glashelder weergeven
Bruut of edel het maakt niet uit
Onmiddellijk weet je wat het wezenskenmerk van
Kracht werkelijk behelst

Mijn oordeel is van weinig of geen belang
Ik ben een vrouw van eenvoudige afkomst
In werkelijkheid een meisje nog
Zo menigmaal heb ik meegemaakt hoe vader na een
Lange dag van zware arbeid bitter thuiskwam
Dan keek ik naar hem zittend aan de keukentafel
Het lauw geworden avondeten at hij geluidloos
En gedachteloos starend uit het raam was hij
Desondanks mijn vader

Altijd nadat mijn vader zijn maaltijd genuttigd
Had stond hij op om naar mij te kijken
In de huiskamer gekomen knielde hij naast
De fauteuil waarin ik zat en glimlachend
Woelde hij zachtjes door mijn haar

Om negen uur was het stil en donker in huis
Dan hoorde ik op mijn kamer vader en moeder
Vrijen en hoe zij wat krampachtig hun geluiden
Probeerden in te houden en te dempen
Voor mijzelf hoefde dat heus niet want ik was heel
Blij dat moeder vader nog wat vreugde schenken kon
Na zijn zware en lange werkdag
En moeder zelf gunde ik het ook

2

Vervuld van vredige gedachten sliep ik dan in
De volgende morgen lang voordat ik wakker
Werd was vader al naar het werk
Moeder kuste mij dan altijd wakker om zeven uur
En als ik mijn ogen opende zag ik de glimlach
Van vader

Het is een liefdevol gezin het gezin waarin ik
Langzaam en onweerstaanbaar van een meisje
Een vrouw wordt met alle vormen en
Aantrekkelijkheden die horen bij een vrouw

Ik hoop zo dat vader in mij een bekoorlijke en
Begerenswaardige jonge vrouw ziet
Die haar weg door het leven succesvol en
Deugdzaam bewandelen zal
Die altijd verwijzen zal naar de vreugde die haar
Eenvoudige afkomst haar geschonken heeft

Eens koop ik een huisje voor ze ergens waar ze
Wonen willen en dan voorzie ik ze van een
Ruim maandgeld en zeker kom ik
Altijd vaak bij ze op bezoek ook al heb ik het dan
Razend druk

Tegen die tijd zal vader een rijzige knappe man zijn
Die volledig uitgerust zijn moestuintje te schoffelen
Staat
Als hij mij dan aan ziet komen in mijn open rode
Sportwagen
Ik draag een leuke zomerhoed met een kleurig wapperend
Lint
Onderbreekt hij onmiddellijk terwijl er een glimlach op zijn
Gezicht doorbreekt zijn lichte arbeid
En recht zijn rug

Mevrouw Leenschat van Bodegraven ontwaakt uit haar mijmering
Schenkt haar calvados nog een ietwat bij en Fritzi spint tevreden

U BEGRIJPT TOCH ZELF OOK WEL DAT HET ECHT ZO VERDER NIET KAN

1

Het is eind oktober en het waterige zonnetje
Komt slechts vaag door de nevel geschenen
Als Van Putten de straat oversteekt naar de brug
Schiet hem iets te binnen en hij kijkt over zijn
Rechterschouder naar de rij huizen ter
Rechterzijde van de gracht

Hij ziet een huis dat zich in alle
Opzichten onderscheidt van de andere huizen
Onmiddellijk vraagt hij zich af of het wellicht het
Huis is van de merkwaardige
En zeer welbespraakte vrouw die hij zo regelmatig
Ontmoet in het leescafé van de bibliotheek

Ze is een expert op het gebied van wapens en
Een liefhebster van vliegtuigen
Graag zou zij nog eens in een B-17 vliegen
Maar daar is er nog maar één van en die bevindt
Zich in Engeland

Hij is al op de brug maar Van Putten aarzelt
Dan plotseling gaat hij niet verder
Hij keert om en steekt
Opnieuw de straat over
Langzaam loopt hij op het huis toe
Van een afstand al ziet hij dat het huis totaal
Verpauperd is

De beneden ramen zijn met witte schotten
Geblindeerd en de ramen van de tweede en
Derde verdieping zien diepzwart uit over
De gracht
Van Putten voelt hoe het huis hem de adem beneemt en
Hij merkt hoe het bloed uit zijn gezicht
Wegtrekt

2

Dan is hij dicht genoeg bij het huis
De vrijwel verveloze en afgebladderde deur
Is afgesloten met een fors hangslot
Hij weet het nu vrijwel zeker
Dit is haar woning

Gisteren nog is ze onder de vloer geweest
Op onnaspeurbare wijze was er een kubieke
Meter gas verbruikt en ze vroeg zich af of er
Ergens een lek zat

Voor dat soort zaken draait de welbespraakte
En merkwaardige vrouw haar hand niet om
Zo zijn er heel wat huizen de lucht in gegaan
Verklaarde ze luchtig terwijl ze haar glas melk
Uitdronk en even later haar hoofddoek onder
Haar kin vastknoopte
Vervolgens trok ze haar jas aan groette de
Aanwezigen in het leescafé en ging heen

Van Putten speurt de gracht af en hij gedraagt zich zo
Onopvallend als maar mogelijk is dan loopt hij
Door tot aan het linker beneden raam
Op de witte blinderingen achter het raam staan
Teksten geschreven schots en scheef en hij meent
Dat het haar sierlijke en heldere
Handschrift is

Plotseling ziet Van Putten inderdaad haar naam geschreven
Staan tussen allerhande leuzen en schotschriften
Dit is werkelijk haar huis en hij tuurt naar omhoog
Hij weet het nu zeker en hij denkt aan haar

Menige kamp heeft zij geleverd met de overheid
En dankzij haar slimheid en grondige kennis van
Het wetboek is zij instaat gebleken in vrijheid een
Huis te bewonen waar een gewoon burger wanneer
Het een beetje tegen zou zitten onder een spanlaken
Zou worden afgevoerd

3

Nog even blijft Van Putten staan voor het huis
En hij bewondert haar zoals hij haar nog niet eerder
Bewonderd heeft

Dan haalt hij diep adem hij draait zich om en ziet
Aan de overkant van de gracht vaag de contouren
Van de dijk
Met stevige pas nu loopt Van Putten de gracht af
Hij heeft meer dan genoeg gezien
Terwijl hij de brug overgaat laat hij zichzelf
Wegzinken in wonderlijke mijmeringen

Vooral denkt hij aan de plotselinge ingeving
Op de brug die hem besluiten deed over zijn rechterschouder
Te kijken alswel het opmerkelijke feit dat de ingeving
Juist bleek te zijn en dat hij op vrijwel bovennatuurlijke wijze
Aanvoelde dicht in de buurt van het huis van de welbespraakte
En merkwaardige vrouw te zijn zonder dat hij daar naar op zoek
Was

Wat heeft hem doen stilstaan op de brug om
Over zijn rechterschouder te kijken
Dat is de vraag weet hij nu waar het werkelijk
Om begonnen is

Wandelend op de dijk lost hij even later via
Het denken en het mijmeren over vormen van
Subliminale beïnvloeding alsmede de ijzeren wetten
Van de logica de vragen die bij hem opgekomen waren
Op eenvoudige wijze en naar volle tevredenheid op

Die avond zit Van Putten thuis aan tafel
Hij drinkt een glas goede rode wijn
Hij rookt en is ietwat angstig dat er
Plotseling iemand aanbellen zal

DIE GOED WAREN VOOR NIEMAND

Je moet de mensen geloven
De mensen weten hoe de wereld is
Zorg er ook vooral voor dat je geen
Domme dingen doet waar je later heel erg
Spijt van krijgt dat is wat Brumming zijn
Vader zijn zoon menigmaal voorhield

Je hebt mama niet gebeld nu ze jarig is
Dat is slecht van je
Je hebt een heel zware dag gehad zeg je
En je bent wat in de war
Maar dat is nauwelijks een excuus te noemen
Dat besef je zelf toch ook wel

En alles wat er mis kon gaan ging mis die dag
Je weet het nog goed zeg je
Het was een gure dag begin november vol van
Stortbuien en onweer die dag
En zware stormachtige wind

Die ochtend had je te heftig gesproken
Zelfzuchtige lust bleek de opmaat voor die dag
Maar veranderde snel in iets dat bitter was
Dat de deur opende om weg te gaan die dag
In stilzwijgen en vol verwijt

Je hebt er erge wroeging over zeg je nu
En je zou er wat voor over hebben gehad als het
Nimmer plaatsgevonden had die dag
Die dag waarop je slechte dingen deed

O Brumming weet het nog goed

SELIG IST DER MANN

Nu is het in ieder geval november
De zwervers van de stad kiezen hun portieken
En maken zich op voor de nakende winterkou
De zwervers drinken genoeg en vergeten veel
Maar nooit de winterkou die intens en verdovend
Kan zijn

De mensen op straat weten daarvan niet genoeg
Gehaast en onrustig passeren zij de zwervers
Die stilzwijgend en rokend de voorbijgangers
Gadeslaan
Alle huizen van de stad bezitten deuren ongeschikt
Voor de zwervers om te openen en naar binnen te gaan

Voor het raam van haar penthouse ergens hoog boven hen
Staat een zeer knappe vrouw in wie wij zonder enige moeite
Mevrouw Leenschat van Bodegraven herkennen
Ze neemt een trekje van haar kruidensigaret en schenkt zich
Een bodempje Jim Beam in
Even nog kijkt ze naar de zwervers die zij iedere
November opnieuw aanschouwen mag
Die haar altijd dan die maand
Dat weet ze nu wel zeker
Een licht verheven gevoel van geluk en vrede
Schenken
Zij gaat ze helpen en ondersteunen dat weet mevrouw
Leenschat heel zeker te menen

Ze zucht tevreden en laat de klaarliggende
Dossiers die ze door moet nemen voor wat ze
Zijn
Mevrouw Leenschat van Bodegraven loopt naar de
Platenkast en schopt op kittige wijze haar
Naaldhakken uit
Uit de platenkast neemt ze liefdevol een van
Haar favoriete Bach cantates
En legt hem op de draaitafel

HET IS KOUDE MAAR ZEER VRUCHTBARE GROND

Doppertje luistert met de geest niet met het oor
Er zijn hem dingen ontnomen waarvan
Hij de namen nooit heeft gekend
Het is lang geleden nu dat men hem
De verwoester van oude en nieuwe
Liefdes noemde aangezien hij geen
Naam bezat die herkenning
Anders dan die van de verwoester
Bij een ieder teweegbracht

Niet wil Doppertje beweren dat het bezitten
Van een echte naam hem meer en
Rechtvaardiger deugd zou hebben
Geschonken maar
Desondanks heeft hij altijd verlangd
Naar een echte naam
Een naam waarbij iedereen de
Bezitter ervan onmiddellijk en
Aarzeling beschrijven zou als
Iemand vol van daden oprecht
En zonder tegenstrijdigheden
Niet zomaar zonder slag of
Stoot een verwoester van oude
En nieuwe liefdes

Want hij is niet zo en
Overigens heeft hij nimmer
Iets dergelijks teweeggebracht naar
Zijn weten
Hij luistert
Heeft geleerd te luisteren
Met de geest en niet met het oor
Wat hem toegesproken is heeft nooit
Een naam bezeten die hem bekoren kon

Van alle dingen die hem ontnomen zijn
Zal hij de namen nimmer weten

IK BEN JONG NOG EN ZONDER VEEL BEHEERSING

(Uit de meisjesjaren van mevrouw Leenschat van Bodegraven)

1

Schoonheid is iets moois en het is fijn dat er
Schoonheid is
In alle dingen zowel belangrijke als onbelangrijke is
Schoonheid te vinden zeggen de mensen
Dat beaam ik natuurlijk want de mensen kunnen
Het weten
Desondanks in al mijn bescheidenheid bezit ik
Enige vragen dienaangaande
Simpele vragen misschien en vast en zeker niet
Ter zake doende
Maar ik heb ze
En ik stel ze

Wanneer een meester zijn slaaf vernedert en mishandelt
Kan ik hoe ik daar ook mijn oprechte best voor doe
Onmogelijk schoonheid in ontdekken
Ik tracht dan bijvoorbeeld te denken aan het raam dat
Openstaat op een prachtige lentedag en dat
De vitrage zacht sluiert in de lauwe wind en of ik daar
Wellicht schoonheid in ontdekken kan

Maar ik hoor en zie niets dan het striemen van de zweep
Van de zweep van de meester over de rug van de slaaf
In plaats van schoonheid ervaar ik afschuw
En ook al is het honderd drie en tachtig jaar geleden
Wend ik onwillekeurig beschaamd mijn ogen af

Ik weet wel dat iedereen zegt dat dat alles lang geleden
En daarom niet eerlijk van mij is
Maar beste lieden is dan mijn repliek
Over welke schoonheid hebt jullie het dan eigenlijk
Vertel mij dan onmiddellijk wat het verschil is
Tussen de schoonheid van toen destijds en nu vandaag
De dag

2

Ze blijven erbij dat het voorbeeld dat ik geef ongepast is
Oneerlijk en veel te ver gezocht
Vervolgens sta ik op en terwijl ik opkijk naar de strakblauwe
Hemel antwoord ik stuurs helaas geen overeenkomsten te
Kunnen ontdekken tussen onzer beide stellingnames
Dat ik hen overigens als altijd hogelijk waardeer en
Tegelijkertijd onze wederzijdse interesse ten aanzien van
Schoonheid als warmte ervaar

Ik begin plotseling te hakkelen en te stotteren zo streng
En verontwaardigd als er naar mij gekeken wordt
Ik voel dat ze het prietpraat vinden en ergens diep in
Mij verborgen maakt zich een kleine gedachte van mij
Meester dat zij het wellicht bij het rechte eind hebben

Nu zwijg ik en staar tobberig voor mij uit
Nog even kijken ze verstoord naar mij
Dan beginnen ze weer met elkaar te praten
Te roken en te drinken

In mijn beschamend stilzwijgen denk ik koortsig na
Ik ben ook veel te jong nog om mij een dergelijk
Zwaarwegende mening betreffende schoonheid aan te
Meten en ook nog eens de euvele moed aan de dag te leggen
Deze mening ter discussie te moeten stellen

Natuurlijk weten de volwassenen veel beter dan ik
Wat schoonheid werkelijk is en wat niet
En terwijl het zweet van mijn voorhoofd parelt
Vraag ik mij af
Hoe ik mij zo heb kunnen laten gaan

DE KLOP OP DE DEUR

1

Het is erger geworden
Veel erger
Op zondagmorgen de negende dag van de
Elfde maand wordt Brumming in bed wakker
Na een onrustige nacht

Wanneer Brumming in bed probeert zich wat
Te verschuiven bemerkt hij onmiddellijk
Dat de pijn in de onderrug van Brumming in
Bed erger geworden is
Veel erger

Ter stond staakt Brumming zijn kleine activiteit gezien
Het niet te veronachtzamen feit dat Brumming in
Bed het gevoel heeft dat hij met gloeiende
Messen hard
Onmenselijk hard
In de onderrug gestoken wordt

Brumming in bed kent de ziekte maar al te goed
En doodstil blijft Brumming liggen
Brumming in bed begint maar meteen met het
Ontwikkelen van een plan
Een plan dat hem zo snel als mogelijk is uit
Deze beangstigende ellende bevrijden zal

De angst zit hem in de verlammende gedachte
Dat de ziekte Brumming in bed treffen kan
Wanneer Brumming een oud man zal zijn

Wat Brumming in bed zeker meent te worden
In drie dromen namelijk al die Brumming in bed
Heeft gehad bereikte hij de gezegende leeftijd
Van vijf en negentig jaar en daar wil Brumming
In bed zich gaarne aan houden

Brumming is angstig dat de ziekte hem treffen als
Hij een oud man geworden is en aldus Brumming in bed zich niet
Nog zal kunnen verweren

2

Brumming in bed is zeer angstig als oude man
In hevige pijn te zullen moeten sterven

Brumming in bed knijpt de ogen toe en tracht de
Aanstaande echtelijke slaapkamer rond te
Kijken
Er is echter nog weinig ochtendlicht achter de
Zware roodfluwelen overgordijnen te ontwaren

Brumming in bed tuurt naar het vage silhouet van
De kledingkast waarin zijn bonte verzameling
Kleding in keurige stapels ligt opgetast

De kleding die Brumming in bed heden ten dage
Draagt neigt meer en meer
Naar oude tijden waarin
Rust regelmaat en reinheid de kalme tonen van
Het leven voerden
Deugden die men vandaag de dag niet of
Nauwelijks nog aantreft
Een fenomeen dat Brumming in bed zeer verdriet
En hem soms naar machteloze woede leidt

In de kledingkast ligt de kleding die Brumming in bed
Dagenlang dat weet Brumming in bed uit ervaring
Niet dragen zal

Omzichtig draait Brumming in bed zijn hoofd wat
Naar links
De aanstaande van Brumming in bed slaapt rustig
En snurkt lichtjes
De kamer wordt wat lichter of het komt doordat
De ogen van Brumming in bed wat aan het duister
Gewend zijn geraakt ofwel gewoon het
Ochtendlicht dat in sterkte toegenomen is
Brumming in bed weet het niet

Wat belangrijker is meent Brumming in bed is dat
Hij nu hoopjes kleding ziet liggen en iets dat
Glimt in een linkerhoek van de aanstaande
Echtelijke slaapkamer

3

Brumming in bed probeert zich voorzichtig aan de
Spijlen van het toekomstige echtelijke bed omhoog
Te trekken
Een heftige steek in de onderrug die hem vrijwel
Verlamt doet Brumming in bed zich voorzichtig
Terugzakken naar zijn eerder positie

Brumming panikeert niet maar wel maakt een
Uiterste desolaatheid zich van hem meester
Asgrauw denkt hij opnieuw aan de oude man die
Als zijn dromen hem niet bedriegen hij worden zal

Zijn aanstaande slaapt de slaap der rechtvaardigen
Haar lichte gesnurk is overgegaan tot licht gefluit
Het lijkt te zijn gaan regenen Brumming in bed ligt
Nog stiller dan voorheen en luistert met volle
Aandacht

Ja Brumming hoort grote zware regendruppels die op
Onregelmatige wijze op de dakpannen vallen
Na enige tijd bemerkt Brumming in bed dat het
Druppen overgegaan is in ragfijn trommelen

Brumming in bed sluit de ogen en hij geniet
Zijn aanstaande draait zich licht kreunend om
Haar rechterbeen raakt daarbij bruusk het
Linkerbeen van de man in bed

Brumming in bed verschiet slikt zijn adem in
En bijt op zijn onderlip
Dan is de ergste pijn voorbij en Brumming
Glimlacht vreedzaam en in milde aanvaarding

Beslist is het opnieuw lichter geworden
Constateert in gedachten Brumming in bed
Dan zonder aankondiging vooraf wordt er
Zacht maar gedecideerd op de slaapkamerdeur
Geklopt

MAAR WIE GOD WERKELIJK IS DAAR HEBBEN ZE NATUURLIJK GEEN WEET VAN

(Overpeinzing van de kleine man op een stille zondagmorgen)

Wat pure goedheid betreft bezit ik van kindsbeen af aan
Licht wantrouwen en afschuw bovenal
Nooit heb ik mij geroepen gevoeld de pure goedheid
Eens aan een nader onderzoek te onderwerpen
Altijd ril ik onwillekeurig wanneer ik een goed
Mens ontmoet en meestal maak ik mij dan snel
Uit de voeten

Nee dan de slechtheid van de mens dat is pas wat
Slechtheid heeft mij mijn hele leven al geboeid en
Aangetrokken
Slechtheid is pas werkelijk interessant
Geen enkele eigenschap bezit slechtheid om ook maar
Het geringste goed te doen
Slechtheid is door en door zelfzuchtig
En daar nu juist houd ik zo van

Wat fijner bestaat er weet te hebben van mensen
Die bleek van woede en met droge monden plannen
Maken op hun povere zolderkamers om de slechtheid
Waar het kan met vuur en zwaard te bestrijden

Allerhande plannen maken ze waaronder roekeloze plannen
Koele berekenende plannen uiterst domme plannen
Alle soorten plannen die je maar bedenken kunt
Dan pas leeft de wereld werkelijk
Dat voel je gewoon aan alles

De zouteloze goedheid echter heeft nog nimmer
Enig mens tot dergelijk vuur gebracht
De pure goedheid zit maar zo een beetje aardig te wezen
En je valt er als je niet goed oppast meteen bij in slaap
Zo saai
En op zondag altijd naar de kerk

MAANDAGMIDDAG HALF VIER

De moed is hem in de schoenen gezonken
De jongens met de mooie kleren joelen hem uit
Beschimpen hem en nemen dreigende houdingen
Aan

Hij kan onmogelijk nog weg en drukt zijn rug
Tegen de muur
Geformeerd in een halve kring komen de jongens
Met de mooie kleren op hem toegelopen
Sommigen houden een gebalde vuist omhoog

Dan plotseling schreeuwt hij luid en stormt recht
Vooruit in een ijdele poging het cordon te doorbreken
Vals grijnzend vangen de jongens met de mooie kleren
Hem op en smijten hem onmiddellijk tegen de grond
Ze doen een stap achterwaarts en halen hun neus op

Zo mooie jongen waarom stink jij toch zo zegt een
Van hen die tegelijkertijd een stap naar voren doet
En waar heb jij dat formidabele stinken dat jij doet
Eigenlijk geleerd mooie jongen
Hij keert zich naar de groep mooi geklede jongens en
Lacht gemeen schaterend
Meteen daaropvolgend beginnen de jongens met de
Mooie kleren eveneens hard te schateren

Dan draait een van hen zich om en onverwacht schopt
Hij hem keihard in de onderbuik
Nou mooie jongen zegt een van hen waarom geef je me
Niet netjes antwoord zoals het een nette jongen betaamt
Als ik me niet vergis vroeg ik je zojuist toch iets mooie jongen
Of vergis ik me jongens
Nee toch zeker

Van Putten huivert en legt zijn pen neer

DIE BEDWELMEND FLUISTERT VAN ZOETE WRAAK

Geef het maar toe Brumming het heftige bonzen van je hart
Dat je al zovele jaren kwelt lijkt af te nemen
De kleine witte pillen hebben hun werk gedaan
Minder en minder zullen ze uit het doosje komen

Eigenlijk merkte je het eergisteren al maar je
Kon het gewoonweg niet geloven
Per slot van rekening is er nog heel wat narigheid
En ellende manifest
Je fietste over de lange dijk die de provinciestad
Aan zee de bescherming biedt die zij nodig heeft

Zonder dat je het op dat moment wenste kwam er
Plotseling rust in je hart gevaren een rust die het
Heftige kloppen van je hart bedaarde
En te verbaasd was je om rond te zien of God zich
Wellicht in het een of ander openbaarde

Het was eind november en het weer uitzonderlijk zacht
Een milde zuidwesten wind bolde je naar het hotel bij
Het havenhoofd
Verbijsterd was je door het plotselinge besef een hart
Te bezitten dat rustig en bedaard klopte

Maar het merkwaardigste vond je dat je vrijwel
Onmiddellijk daaropvolgend bemerkte dat de oude
En oorspronkelijke woede niet was gekoeld
De oude snijdende woede was er nog wel degelijk
Maar tegelijkertijd vervangen door een luxe aandoende
En licht bevreemdende kalmte
Een heerlijk warme deken

DUIZENDMAAL EN NOG IS HET VAN PUTTEN NIET GENOEG

Weinig heeft Van Putten met de meeste mensen op
Hun theatrale gebaartjes hij heeft er een hekel aan
Van Putten schrijft dit de eerste winterse avond in de late herfst
Van een van Gods vele jaren
Naast Van Putten staat een glas zwaar Duits bier waar hij
Met soepele regelmaat kleine slokjes van gebruikt
In de huiskamer is het aangenaam van temperatuur
En verzonken is Van Putten in een mijmering betreffende
De meeste mensen met wie hij weinig op heeft

De huichelachtigheid die ze als ze zich in het
Nauw weten ten toon spreiden doet Van Putten de haren
Ten bergen rijzen en zijn maag draait om als hij denkt
Aan de heilige verontwaardiging die ze daaraan
Onlosmakelijk verbinden

Van Putten gaat na of er tekenen zijn die er op wijzen
Dat er een moraalridder in hem huist
Niets echter valt er in zijn koortsige geest te
Ontwaren dat ook maar enigszins in die richting wijst
Van Putten is een gewone man

Zijn houding ten opzichte van God in uiterst
Belangrijke zaken als deze is die van de aarzelende
De man die aanbidden wil maar niet kan
Want hoeveel heeft God op met de meeste mensen
Daar twijfelt Van Putten aan

Duizendmaal is Van Puttende treden opgegaan
De treden van de eindeloos brede trap die
Leidt naar de huizen van de mensen met wie
Hij weinig op heeft
Duizendmaal is Van Putten honderden meters naar
Beneden gevallen

MET EEN BETOVERENDE GLIMLACH DIE ZIJN KNIEËN BEVEN DOET

Zij ligt achter het zware fluwelen gordijn
Daar staat hij de kleine man veertien jaren jong
De bankbiljetten houdt hij vastgeklemd
In zijn rechtervuist en zijn hart bonkt zwaar
Hij is in het huis van de liefde
En hij weet wat hij wil
Een weelderige boezem om volledig in te verdrinken
Gemeenschap met een rijpe vrouw en vervolgens
Troost
Vele malen heeft hij het zich zo voorgesteld
In het huis van de liefde moet iets dergelijks
Mogelijk zijn

Hij stelt haar zich voor in een kamerjas van
Superieure kwaliteit die zij in het bijzonder voor hem
Tergend langzaam open zal slaan
Hij slikt en haalt diep adem
Hij moet door het gordijn

Wat het is is dat hij
Zijn moeder heeft hem die liefde onthouden
Het warme ontvangende lichaam ervaren wil
Het moederlichaam waaruit hij voortgekomen is
Hij moet weten hoe het is
Daarvoor heeft hij een jaar lang gespaard

Nu hoort hij stemmen achter zich
Fijn klam zweet prikkelt zijn slapen
Hij slikt opnieuw en doet een stap voorwaarts
Dan slaat hij de zware roodfluwelen gordijnen open
En daar ligt ze precies zoals hij zich in zijn
Stoutmoedigste dromen had voorgesteld
Volkomen ontvankelijk en benaderbaar

ZO ACHTELOOS

Het is een gure avond half december en dromerig
Zit Van Putten op zijn kamer boven
Juist als hij van de verfijnde kirsch wilt nippen
Gaat de telefoon
Van Putten neemt de telefoon op en eerst begrijpt hij niets
Van wat hij hoort of wie het is of waar hij het over
Heeft
Dan langzaam dringt het tot Van Putten door dat het
De neger is

Hij begrijpt dat de neger bij hem langskomen wil
Er is iets ernstigs aan de hand
Ze willen de neger ontslaan dat is wat Van Putten er van
Begrijpt
Hij maakt een afspraak met de neger want verder
Praten door de telefoon gaat werkelijk niet
Morgenmiddag om half vijf komt de neger
Bij hem langs
Van Putten zegt de neger gedag en hangt op

Hij nipt nog eens van de goddelijke kirsch
Natte sneeuw slaat tegen de ramen
Onweerstaanbaar voelt Van Putten een kille woede
In zich opkomen

De schoften

Nu willen ze ook nog eens de neger ontslaan
Eerst genieten zeker van de kolderieke praktijken
Van de neger en als je hem niet leuk genoeg nog
Vindt doe je gewoon de neger weg
Alsof het niks is