Karlijn de Winter – De wilde haren van toen

Walter van Raamsdonk, Massimo Groen en Theo Eckhardt: in Joost Zwagermans boekenweekgeschenk Duel (2010) zijn deze kunstenaars ‘cracks’ van een vorige generatie. Als een stel oudgedienden worden zij voor de baanbrekende tentoonstelling Duel afgeserveerd. Heel anders was dat in 1989, toen zij als hoofdpersonages van Zwagermans Gimmick! nog een onmiskenbare voorhoederol bekleedden. Ze waren even jong en hip als de roman zelf. Zou ook die vandaag de dag zijn jeugdige aantrekkingskracht verloren hebben?
Gimmick!, vernoemd naar een fictieve club in Amsterdam, lijkt op het eerste gezicht echt een kindje van zijn tijd : de belevenissen van de hoofdpersonen brengen je direct terug naar de jaren ’80. Het groepje kunstenaars, de meeste van hen twintigers, zijn de beloftes van de Amsterdamse kunstscene. Behalve dat ze exposities openen in modieuze galeries en zelfs een tentoonstelling in het Stedelijk Museum in het vooruitzicht hebben, vullen ze hun tijd vooral met niet al te hoogdravende bezigheden. Geklets aan de cocktailbar van de Gimmick, vrouwelijk schoon achternajagen en vele lijntjes coke snuiven.
Hoge en lage cultuur gaan in deze roman hand in hand. Verwijzingen naar de ‘I want your sex’-videoclip van George Michael, het Verzameld werk van Kafka en Donald Duck-strips komen moeiteloos naast elkaar voor. De personages bekommeren zich ondertussen nergens echt om, en drukken zich uit op een toon die nu eens opgefoktheid dan weer desinteresse verraadt, maar het vaakst nog een grote dosis ironie. Bijvoorbeeld wanneer Walter ‘Raam’ van Raamsdonk op het punt van vertrek staat voor zijn snoepreisje naar Tenerife:

‘Door fenomenen als Madonna is de wereld soms even één grote highschool. Baseball, graffiti, kauwgom, sunglasses, minirok, alcohol, french fries, lipstick, bioscoop, ‘Get into the groove’, ‘Like a virgin’, ‘Dress you up’, ‘Material girl’, ‘Papa don’t preach’. De beste kitsch, m’n geilste droom. En dan te bedenken dat ik op weg ga naar Madonna’s grootste hit, ‘La isla bonita’. Heavy symboliek!’

Anything goes, daarvan getuigt het hele boek, tot in de woordkeus aan toe. Net als Gimmick! zelf lijkt ook de beeldende kunst die hierin centraal staat vervuld van dit adagium. Het groepje kunstenaars, de hoofdpersonen, schildert erop los of botviert hun creativiteit op allerhande installaties. Hoe hun kunstwerken eruitzien kom je als lezer niet te weten, het doet voor hen ook niet ter zake. Ze houden er geen idealen op na over hoe kunst moet zijn of wat die moet teweegbrengen. Wel duidelijk is dat er veel geld mee wordt verdiend, heel veel geld. De manier waarop hier één van de collega-kunstenaars wordt getypeerd gaat in feite voor deze hele jonge garde op:

‘“Ik bedoel,” zegt Eckhardt, “wat maakt die hele Bleichfeld nou? Slimme schilderijen, oké. Van die gelikte crucifixen. Handig, heel handig, zulke werken liggen onmiddellijk goed in de markt, hij verdient in no time driekwart ton met die stunt. Hij weet namelijk net als iedere slimmerik dat je tegenwoordig alles kan maken en dat niemand meer echt ergens van opkijkt en dat iedereen alles koopt. Kunst is een kwestie van timing, marketing en conceptual strategy, ik noem maar wat. Schilder een Dali na en je verkoopt. Schilder abstract en alles is oké. Figuratief? Ook uitstekend. Schrijf een boek met veel seks erin en je hebt een bestseller. Boek zonder seks? Ook een bestseller.”

Die onverschilligheid, die houding van ‘alles kan en alles mag’ – later zou die als ‘postmodern’ worden betiteld – is in deze roman wel een beetje overdreven. De leeghoofdigheid van het kunstenaarsbestaan wordt zodanig uitvergroot dat het de trekken krijgt van een pastiche . Toch heeft Zwagerman hiermee wel heel vinnig de uitwassen van een periode in de kunst en de literatuur gekarakteriseerd. De vraag is alleen of die boodschap nog actueel is. Nu morele stellingnames en engagement weer mogen in de literatuur, ja, romans zich weer een verantwoordelijkheid schijnen te hebben toegemeten lijkt er aan dat relativistische levensgevoel weinig eer meer te behalen.
Toch zit die ontevredenheid daarover ook al in de roman zelf vervat. Uiteindelijk vindt Raam, de ik-verteller uit wiens perspectief het hele verhaal verteld wordt, helemaal geen voldoening in het bestaan dat hij geacht wordt te leiden: kunstwerken produceren, feestjes afgaan, mooie meisjes scoren, geld verdienen en de goedgebekte, geslaagde jongeman uithangen. Als een soort moderne Frits van Egters lukt het hem niet te aarden in de maatschappij waar hij zogenaamd in thuishoort.
Dit boek is dan ook meer dan een scherp portret van een tijdgeest en de generatie die erin opgroeit. Het is tegelijk een indringend verhaal over een jongen die nergens bevrediging in vindt, alleen een uitweg in drugs. Steeds meer gaat hij snuiven, steeds verder wordt hij meegesleurd in zijn hopeloze toestand. Terwijl zijn omgeving hoge verwachtingen van hem koestert heeft hij zelf geen enkel toekomstperspectief, wat hem uiteindelijk letterlijk een inzinking bezorgt.
Shockerend of vernieuwend zijn de seks, drugs en het doorbreken van ‘normen en waarden’ in dit boek al lang niet meer. De jongerencultuur wordt inmiddels in zijn hedendaagse variant, en nog wel wat provocerender, opgetekend door een jongere generatie auteurs onder wie Robert Vuijsje en Christiaan Weijts. Van uitspraken als ‘koleretroep’, ‘als je maar met je takken van me afblijft’, of ‘weirdo’ kijkt niemand meer op. Het jonge, rebelse imago van dit boek is wel vervlogen. Maar als document van een tijdgeest én als tijdloos verhaal over een vereenzamende kunstenaarsfiguur blijft het overeind. Dit boek mag dan zijn wilde haren kwijt zijn, het kan nog heel wat jaren mee.

Recensieweb, 11 maart 2010

http://recensieweb.nl/recensie/de-wilde-haren-van-toen/