Joost Zwagerman – Open brief aan René Huigen

Amsterdam, augustus 1997

René,

Je schreef in De Revisor 1997 nr. 3 een autobiografisch stukje (https://robscholtemuseum.nl/rene-huigen-vereniging-voor-vriend-en-vijand/) over de jaren 1966-1976. Met enige vertraging is mij dat stuk onder ogen gekomen.

Het gesprek tussen jou en Jos Knipscheer kan onmogelijk zijn gevoerd zoals jij het in dat stuk hebt opgeschreven. Jij kan nooit ‘verbaasd’ tegen Jos Knipscheer over mij hebben gezegd: ‘O, die ken ik wel.’ Want Knipscheer wist immers al vanaf het begin dat jij en ik elkaar kenden, en jij wist dat Knipscheer dat wist. Sterker nog, de eerste contacten tussen Knipscheer en jou zijn, zoals je nog wel zult weten, via mij gelegd. Ik heb de brieven in mijn bezit waarin Jos Knipscheer aarzelend reageert op mijn suggestie jouw werk uit te geven – in die tijd was ik nog bereid een goed woordje voor je te doen. Aanvankelijk zag Jos Knipscheer niet veel in jouw werk, maar twee brieven van mij hebben hem over de streep getrokken. Indien je geïnteresseerd mocht zijn in de brieven van Jos Knipscheer waarin zijn aanvankelijke depreciatie van jouw werk is na te lezen, wil ik je ze graag in kopie toesturen.

Behalve je boekuitgaven bij In de Knipscheer heb je ook je toenmalige plaats bij de Maximalen te danken aan mijn bemiddeling. Hetzelfde geldt voor publicatie van jouw verhaal ‘Schrödingers’ kat’ in de bloemlezing 25 onder 35, waarvan ik een van de samenstellers was. Mijn mede samenstellers Jessica Durlacher en Peter Elberse vonden jouw verhaal niet goed; ik was het daar mee eens maar wilde dit – uit een achteraf moeilijk na te voelen solidariteit met jou – niet aan hen toegeven. Ik heb hen er zelfs van weten te overtuigen jouw bijdrage toch op te nemen, in de veronderstelling jou er een plezier mee te doen. Dat had ik trouwens mis, want jij bleek van de vijfentwintig gebloemleesde auteurs de enige die weigerde dat zijn inzending eindredactioneel zou worden geredigeerd. Je lichtte ons die weigering telefonisch toe met de mededeling: ‘Moet ik godverdomme zeker nog dankbaar zijn ook dat ik in die kut bloemlezing van jullie mag staan.’ Waarna je de hoorn erop gooide. In die kut bloemlezing stonden overigens uitstekende verhalen van Tom Lanoye, Dirk van Weelden, Atte Jongstra, Connie Palmen, Henk Proper, Wanda Reisel en vele anderen.

Ook van mijn lobby-activiteiten inzake jouw plaats bij de Maximalen heb ik mijn brieven bewaard, plus de antwoordbrieven van Arthur Lava. Jouw inlijving bij de Maximalen, plus mijn bemiddelende rol in dezen, is aan de hand van deze correspondentie exact te reconstrueren. Ook deze brieven zal ik, indien je er prijs op stelt, voor je kopiëren.

De grote vraag voor derden zal natuurlijk zijn: waarom heb ik mij in Godsnaam ingespannen voor het werk van iemand die ik nooit heb gemogen en, belangrijker, wiens literaire verrichtingen ik altijd beneden de maat heb gevonden? Het antwoord is: op aandringen van gemeenschappelijke vrienden en kennissen. Zij zagen graag dat jij en ik wat beter met elkaar zouden kunnen opschieten. Op hun herhaaldelijk verzoek, en in het bijzonder dat van je ex-vriendin N., heb ik medio jaren tachtig regelmatig een lans voor je werk gebroken.

Het moet, getuige de merkwaardige manier waarop jij in De Revisor de recente geschiedenis verdraait, nog steeds moeilijk verteerbaar voor je zijn dat hetgeen je in de literatuur hebt bereikt is te danken aan mijn inspanningen.

Het themanummer van De Revisor luidde 1966-1976. Je doet het in je autobiografische stuk voorkomen alsof wij elkaar reeds in die periode kenden. Waarschijnlijk ben je wat in de war geraakt. In 1966 was ik twee en in 1976 twaalf jaar oud. Ik was en ben tot grote prestaties in staat, maar niet tot het op twee- of twaalfjarige leeftijd stelen van literaire romans, en zeker niet van Samuel Beckett, laat staan dat ik dit deed voor iemand die ik toen niet eens kende! In 1976 ging ik naar de brugklas van de middelbare school. Niet eerder dan toen ik in de vierde klas zat, kruiste jij mijn pad. Dat was omstreeks 1980. Maar kennelijk is mijn rol in jouw jeugd van dien aard geweest dat je van de weeromstuit allerlei jaartallen door elkaar bent gaan halen.

Joost Zwagerman

De Revisor, Jaargang 24, Nr. 4, augustus 1997

http://www.dbnl.org/tekst/_rev002199701_01/_rev002199701_01_0051.php

Plaats een reactie

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.


*


CAPTCHA ImageChange Image