Fernando Pessoa (6) (foto Bodemloze Beeldentuin)
Ik was een jaar of 21, woonde op de Amsterdamse Veerkade in de Residentie, en was in contact gekomen met een Haags kunstenaar, Hans van Kesteren, die één van mijn gedichten had gelezen en deze wel kon waarderen. Een zin uit het vers klonk ongeveer zo ‘Als je alleen bent, kun je maar beter je eigen vriend zijn.’ Dit had Hans aangesproken en ertoe gebracht mij te wijzen op de poëzie van de Portugese dichter Fernando Pessoa. Dit zou mij zeker aanspreken. Dit liet ik mij niet misverstaan en al snel verloor ik mij in de woorden van deze goed verstaanbare poëet.
Pessoa schreef onder verschillende ‘heteroniemen‘ en ik las op zekere dag, dat een literatuur criticus beweerde, dat ieder van die heteroniemen, ieder met een eigen stijl, de Europese literatuur diepgaand beïnvloed heeft. Dat is een enorme prestatie te noemen voor de solitaire man, die de brug over de Taag, de rivier van zijn geboorteplaats Lissabon, niet over durfde. Dit weerhield hem er blijkbaar niet van diepgaand innerlijk onderzoek te doen en zijn bevindingen op schrift te stellen, in zowel proza als poëzie.
Ik mag graag een gedicht schrijven, maar op school is mij vooral aversie tegen poëzie bijgebracht. Jongelingen inpeperen met middeleeuwse oude taal? Waarom niet meteen de modernen? Dan de vraag: wat bedoelt de dichter hier? De schoolboekjes legden dan uit wat de dichter bedoelde. Ik was dan ook reuze blij toen een Nederlands taalkunstenaar verklaarde, dat de uitleg van zijn vers in één van die boekjes de spijker niet op de kop en de plank geheel mis sloeg.
August Willemsen heeft een prachtige bundel vertaalde gedichten verzorgd. Het deed me pijn er afscheid van te nemen toen ik al mijn bezittingen verkocht voor de emigratie naar Ierland. Wat voelde ik me verheugd toen ik dezelfde bundel digitaal hervond, hier te downloaden als pdf. Het gedicht, dat straks volgt, is door Willemsen vertaald en in deze bundel te vinden.
Ik wil me in dit bericht beperken tot het citeren van een enkel vers van Pessoa. Dit is dan ook wel het vers, dat me verpletterde in haar eenvoud. Ik voel, dat hier, in gewone taal en toch los van de aarde, de brug is geslagen tussen doodnormale waarneming en spiritualiteit. Dat geloof onnodig maakt. Het is mijn favoriete vers van de Portugese dichter. Misschien moet ik wel stellen: van alle bestaande poëzie. De aangeleerde aversie tegen poëzie wordt er lichtvoetig in opgeheven. Het gedicht is gepubliceerd onder het heteroniem Alberto Caeiro.
Er is metafysica genoeg in denken aan niets
Wat ik denk van de wereld?
Weet ik veel wat ik van de wereld denk!
Als ik ziek werd zou ik daaraan denken.
Welk idee heb ik over de dingen?
Welke mening heb ik omtrent de oorzaak en gevolgen?
Wat heb ik tot nu bespiegeld over God, de ziel,
Over de schepping van de Wereld?
Ik weet niet. Voor mij is daaraan denken de ogen sluiten
En niet denken. Het is de gordijnen dichtdoen
Van mijn raam dat geen gordijnen heeft.
Het mysterie der dingen? Weet ik veel wat mysterie is!
Het enige mysterie is dat er zijn die denken over het
mysterie. Wie in de zon staat en de ogen sluit,
Begint met niet te weten wat de zon is
En heel veel dingen te denken vol van warmte.
Maar dan opent hij de ogen en hij ziet de zon,
En kan al nergens meer aan denken,
Want het zonlicht is meer waard dan de gedachten
Van alle filosofen en van alle dichters.
Het zonlicht weet niet wat het doet
En daarom faalt het niet en is het gemeengoed en goed.
Metafysica? Welke metafysica hebben die bomen?
Die van groen zijn en kruinen en takken hebben
En van vruchten geven op hun tijd, hetgeen ons niet doet denken,
Ons, die niet bij machte zijn ze echt te zien.
Maar welke metafysica is beter dan de hunne,
Die is: niet weten waartoe ze leven
Noch weten dat ze het niet weten?
‘Innerlijke constitutie der dingen‘
‘Innerlijke zin van het Heelal‘
Dat alles is onecht, dat alles wil niets zeggen.
Het is ongelooflijk dat men denken kan aan dat soort dingen,
Het is als denken aan redenen en doeleinden
Wanneer het eerste ochtendlicht straalt, en langs de rand der bomen
Een zacht en glanzend goud de duisternis verdrijft.
Denken aan de innerlijke zin der dingen
Is overtollig, zoals denken aan gezondheid
Of als een glas water dragen naar het water van de bronnen.
De enige innerlijke zin der dingen
Is dat ze geen enkele innerlijke zin hebben.
Ik geloof niet in God omdat ik hem nooit heb gezien.
Als hij zou willen dat ik in hem geloofde,
Zou hij ongetwijfeld met mij komen praten
En mijn kamer binnenstappen
En mij zeggen: Hier ben ik!
Dat klinkt misschien lachwekkend in de oren
Van wie, niet wetende wat kijken naar de dingen is,
Ook niet begrijpt degene die erover spreekt
Op de manier van spreken die het waarlijk zien der dingen leert.
Maar als God de bloemen en de bomen is
En de bergen en zon en het maanlicht,
Dan geloof ik in hem,
Dan geloof ik in hem op ieder uur,
En mijn hele leven is één gebed en één mis,
En één communie met de ogen en door de oren.
Maar als God de bomen en de bloemen is,
En de bergen en het maanlicht en de zon,
Waarom dan noem ik hem God?
Ik noem hem bloemen en bomen en bergen en zon en maanlicht;
Want als hij, opdat ik hem zou zien,
Zich zon gemaakt heeft en maanlicht en bloemen en bomen en bergen,
Als hij mij verschijnt zijnde bomen en bergen
En maanlicht en zon en bloemen,
Dan is het omdat hij wil dat ik hem ken
Als bomen en bergen en bloemen en maanlicht en zon.
En daarom gehoorzaam ik hem,
Wat weet ik meer van God dan God van zichzelf?
Als wie de ogen openslaat en ziet,
En ik noem hem maanlicht en zon en bloemen en bomen en bergen,
En ik heb hem lief zonder aan hem te denken,
En ik denk mij hem door te zien en te horen,
En ik ga met hem op ieder uur.
Plaats een reactie