Jacques Northe – KLUISTER (5): Zich spaarloos in zichzelf besluiten

‘Op naar de beweging,’ Dem bleef in de deuropening staan, ik vouwde snel de plattegrond dicht en deed onze bureaulamp uit. Dem met zijn regenjas los over de schouders liep vooruit, vandaag in redelijk tempo. Onze tweede dwaaltocht begon onder gunstige voortekenen. Ten eerste was mijn metgezel nauwelijks een kwartier te laat gekomen en goed gemutst, bovendien regende het buiten zodat de temperatuur dragelijk was. Ik kon mij al een stuk beter oriënteren. Ik had in het gedeelte van de Raat waar wij op weg naartoe waren nog nooit een voet gezet, toch had ik een vermoeden waar wij onze Bewegingsspecialiste moesten zoeken. Specialiste, inderdaad want er hielden ook dames op de galerijen huis.
Een nieuw kruipdoor-sluipdoor begon. Het enig vermeldenswaardige is een halsbrekende toer hoog in de schelven. Op een gegeven moment waren wij vastgelopen bij een groot binnenterras. Mijn reisgezel had zich kennelijk vergist maar wist dit mooi te maskeren. Ik gaf geen krimp. Aan een balustrade hangend, terwijl onze voeten in de lucht bungelden hoog boven de begane grond, werd de tocht handje voor handje voortgezet. Pijn in de armen, daarna in de schouders, angst dat de handen zouden wegglijden – het was geen lolletje. En je moest vooral niet naar beneden kijken. Hijgend vond Dem nog de moed mij toe te voegen:
‘Mensen met hoogtevrees kunnen we in de Raat niet gebruiken.’
Dat was niet het enige wat ons die ochtend in de werd gelegd. Wij moesten bij voortduring over allerlei figuren heen stappen die tussen de schelven en op de relingen uitgestrekt lagen. Sommigen op de ellenbogen met de kin op de handen, een enkeling op de zij, een doodenkele lag op de rug. En allen lezend en zo geconcentreerd dat zij geen notie hadden van wat er om hen heen gebeurde. Wij stapten, heel voorzichtig, over ze heen, dat was soms een hele toer.
Al met al waren wij weer uren onderweg. Wij hadden beter de buitenkant kunnen aanhouden, dacht ik kriegelig, toen wij na een omslachtig parcours toch op een bovenverdieping weer op de buitengalerij uitkwamen. Ik stond even stil om uit te blazen en keek uit over de gigantische Raat. Het tikken van de regen op de koepel had het schrijfmachinegeratel van de Brug verdrongen.
Dit is hét moment om straks in het rapport nogmaals een beeld te geven van de Raat, – poëtisch getint dit keer.
Wij maakten het ons veel te ingewikkeld. Het is natuurlijk fijn om met volledige inzet bezig te zijn maar enige vooruitgang moest er toch in komen. Dus vooruit aangepakt, met dat gezemel schoten wij helemaal geen donder op. Wij waren al vlak bij de plaats des onheils, nog even de tanden op elkaar. Ik draaide mij naar mijn tochtgenoot die ook over de balustrade leunde:
‘Kom Demosthenes….’
‘Nicodemus, hoe dikwijls moet ik dat nu nog herhalen,’ antwoordde hij, terwijl hij het potloodje in zijn jaszak stopte.
Wij betraden op de gebruikelijke stuntelige manier een gang waar bovendien in het looppad af en toe dwarsstaven ontbraken. ’t Werd een heel gespring en het was zeker niet zonder gevaar. Maar ook daar kwamen wij heelhuids doorheen. Toen ging het een pijpenla in, met stellingen speciaal gebouwd op geweldige folianten. Aan het eind hiervan zagen wij onze getuige. Het viel niet mee iets uit haar los te krijgen. Zij ontkende eerst botweg iets met de Beweging van doen te hebben en Dem moest alle zeilen bijzetten voor hij enig succes boekte. Hij spreidde daarbij een guitige charme tentoon en ik betrapte mij erop dat ik dat eigenlijk niet bij hem vond passen. Ik had meteen in de gaten dat onze getuige iets bijzonders in de zin had. En na een tijdje flitste het achter de brillenglazen, een tikkeltje vleiend ook wel boosaardig, kortom koket en zij fluisterde:
‘Komt u maar mee, dan kunnen we wat rustiger praten.’
Op de hoek van de hoge gang hurkte de Bewegingsspecialiste neer en duwde tegen de onderste boekenrij. Deze week langzaam terug. Wij kregen toegang tot een minuscuul vertrekje. Wij glipten er binnen en de boeken sloten zich achter onze rug.
Wat een werk! Dat was mijn eerste reactie en ik had moeite om die voor mij te houden: denk aan de opdracht. Maar wat een jarenlange arbeid stak er in deze simpele uitgespaarde ruimte tussen de boeken. Stel je alleen voor hoe zij de exemplaren die er stonden weggewerkt had en elders ondergebracht. Één voor één omdat niemand iets mocht merken. En dan nog de zorg dat dit schuilvertrek onopgemerkt bleef. Toch weer knap werk van Dem dat hij een uitnodiging voor ons in de wacht gesleept had.
Over het gesprek dat zich ontspon kan ik kort zijn. Het leverde zo goed als niets op. Onze gastvrouw was volkomen door haar specialisatie overwoekerd – of zij speelde op grandioze wijze toneel. Ik hield het maar op het eerste. Achtergronden en doel van de Beweging speelden voor haar geen enkele rol. Zij was alleen geobsedeerd door ieder feitje dat zij maar achterhalen kon en dat zorgzaam tussen de andere werd bijgezet. Zij praatte met een vuur over jaargangen en nummers, over opmaak en indeling, dat ik er koud van werd. En toch was het een zinnig mens. Als je haar hobby maar wilde delen, leek het of zij heel spits, ter zake kundig en liefdevol met het belangrijkste bezig was dat er in de Raat te doen was.

‘Aan Verwey zelf, die zoals u misschien weet, de belangrijkste figuur uit de Beweging is geweest, ben ik nog helemaal niet toe. Ik ben ja-ren bezig geweest met het verzamelen en ordenen van alle nummers die her en der over de Raat verspreid stonden. ’t Was me onder ons gezegd een rot-zooitje toen ik hier kwam. Een ratjetoe. In het begin was ik meer dan eens de wanhoop nabij, dan zag ik er geen gat meer in. Maar ja zo stukje bij beetje is er toch vooruitgang geboekt. Ik heb nu praktisch alle nummers op deze etage bij elkaar gekregen en u weet zelf hoe moeilijk dat is, omdat ze op de Brug nu eenmaal verdom-men om die chronologische volgorde los te laten.’
Zij zag ons dus niet aan voor spionnen van boven. Verder was het erg gezellig hier in dit hokje. Zij had enige smaakvolle illustraties op het hardboard aangebracht, – titelplaten van de Beweging vermoedelijk. Als wij iemand buiten hoorden passeren, spraken wij even heel zacht en dat verhoogde de sfeer. Ook werd er thee gezet. Een ketel met een snoer en een paar kopjes waren onder een jaargang verstopt. Zij had toch wel lef, dat wijfie.
Het gesprek werd steeds ongedwongener. Dem nam het zakelijke gedeelte voor zijn rekening. Liep het gesprek dood, en dat gebeurde nogal eens aangezien er met deze milde bezetene niets aan te vangen was, dan praatten onze gastvrouw en ik gezellig over koetjes en kalfjes. Ik kreeg zelfs een nummer van de Beweging in de hand gedrukt. Ik bladerde het zo onverschillig mogelijk door, ondertussen alles goed opnemend. Een Nalatenschap stond erin, kennelijk voor het eerst gepubliceerd. Onthouden, jaartal verifiëren, kijken in welke bundel het is ondergebracht – uit m’n hoofd wist ik dat nog steeds niet. Verder heel interessante dingen: Verwey over Goethes Wahlverwandtschaften, over een boek van Freud, vertalingen van Verhaeren, Rilke en Dante. Waar haalde de man de tijd vandaan? De Beweging hield zich sterk bezig met maatschappelijke problemen. Dus niet zo zeer Tachtig, eerder Kipling. Het stond vol over de Eerste Wereldoorlog, over de wrakke parlementaire democratie – toen al!
Intussen probeerde Dem op alle mogelijke manieren iets concreets uit het gesprek tevoorschijn te toveren. Onbegonnen werk. Onze specialiste had maar in één ding interesse en dat was de Beweging als blad. En haar hokje natuurlijk, maar daar praatte zij niet over.
Buiten op de gang sloeg de warmte ons tegemoet. De zon was inmiddels doorgebroken en wij hadden er in het knusse vertrekje niets van gemerkt. ‘zij had vast ook nog airconditioning,’ zei Dem, die zijn regenjas over de arm nam en neuriënd de trappen begon af te dalen. Hij liep langzaam en na een paar verdiepingen ging ik hem voorbij. Ik wilde snel terug zijn in ons Vak.
Driftig begon ik aantekeningen te maken, maar het had allemaal niets om het lijf. Ik had Dem nog wat willen vragen, maar hij kwam niet meer opdagen. Zeker regelrecht naar huis gegaan. Ik kon mij maar niet tot de zaak bepalen en toch had ik nergens anders aandacht voor.
Ja, die bewaardrift! Ik had altijd het idee gehad, dat scheppende naturen alles verloren laten gaan. Ik moet mij iets exacter uitdrukken: dat zij een constant gevecht moeten leveren om iets te redden van de oceanen van ingeving die in de afvoerput terechtkomen.
Simpele ziel die ik toen was. Het zou nog even duren voor ik uit betrouwbare bron het aanvechtbare van deze wijsheid – en van alle zogenaamde wijsheid – vernam.