Interview met Rob Scholte door Renate van der Zee in Kunstbeeld

In de jaren tachtig rees hij als tegendraadse branieschopper tot popsterachtige status. Nadat het jarenlang stil was rond Rob Scholte, staat hij nu weer volop in de belangstelling.
Scholte houdt tegenwoordig hof in het voormalige hoofdpostkantoor van Den Helder. Daar heeft hij zijn atelier en hij heeft er ook een museum ingericht, met werk uit zijn privé-collectie. Enthousiast geeft hij er een rondleiding. In de centrale zaal hangen verrassende, onbekende politieke prenten van Jan Sluyters (1881-1957). Er zijn ook kleine kamers met bijvoorbeeld antieke Japanse houtsnedes, die hij kocht toen hij in de jaren negentig zijn gigantische muurschildering Après nous le déluge maakte in Nagasaki. In de keuken van het museum stuit de bezoeker op een verzameling hertjes van de vervalser en schilder Han van Meegeren. Een toepasselijk bezit voor een kunstenaar die in zijn werk steeds weer vragen oproept over originaliteit en copyright. Daarnaast heeft Scholte werk van tijdgenoten, zoals een laatste avondmaal van Peter Klashorst.
Op 55-jarige leeftijd wekt de kunstenaar de indruk goed in zijn vel te zitten. ,,Er is rust in mijn leven. Ik ben ouder geworden, ik ben gelukkig getrouwd, ik heb kinderen gekregen. Er is een soort herbezinning gekomen’’, zegt hij.

Vroeger ging praktisch alles wat u deed gepaard met een media-offensief. Tegenwoordig opereert u in de luwte. Bevalt u dat?

Ik heb in 2000 besloten geen interviews meer te doen. Allereerst omdat het nooit meer over mijn werk ging. Het ging altijd over mijn persoon en de aanslag die in 1994 op mij is gepleegd. Maar er was ook nog een andere reden: als je zo’n mediakunstenaar bent, zo’n Jeff Koons- of Damian Hirst-achtige popster, weet je op een gegeven moment niet meer wie je zelf bent. Wat de media over mijn werk zeiden, werd de waarheid. Maar wat de media zeggen, is irrelevant. Als iets goed is, dan is het dat ook als er niet over wordt geschreven. Daarom heb ik en ont-Warholisatie van mijn wereld bewerkstelligd. Om te kijken wat er zou gebeuren.

En wat gebeurde er?

Er ontstonden allerlei kortsluitingen. Het mediaspel is voor een groot deel handjeklap. Ze schrijven over je omdat jij iets geeft. Maar als je ophoudt te geven, dan komen er niet alleen geen stukken meer in de krant, maar ook geen aankondigingen meer. Dan gaan mensen je vragen: ‘Doe je nog wel eens wat?’. Doe ik nog wel eens wat?! Ik doe niet anders dan ik altijd gedaan heb. Schilderen is mijn werk. Heeft dat alleen waarde als het gereproduceerd wordt? Als ik bij RTL Boulevard zit, dan ben ik geld waard. Maar als ik daar niet zit, wat gebeurt er dan? Wat ben ik dan waard? Die vraag, de vraag naar waarde, die onderzoek ik steeds weer in mijn werk. Ik zie dit ook als een onderzoek. Het is best lastig, hoor, om je mond te houden als er over je gesproken wordt. En als er niet over je gesproken wordt is het ook lastig om je mond te houden. Maar ik ben nu trotser op mezelf dan als ik was doorgegaan met mezelf te etaleren zoals ik toen deed. Het is nu zuiverder.

Waarom heeft u besloten dit interview wel te doen?

Het maakt deel uit van een nieuwe houding die ik wil aannemen. Want het is toch fijn als mensen weten dat er werk van mij te zien is.

U was altijd een kunstenaar met veel bravoure. Is dat door die bomaanslag in 1994 misschien veranderd?

Ik ben precies dezelfde gebleven, maar er is wel een stukje van me afgezaagd. Eerst was ik een man een man van 1 meter 88 en opeens stond er 1 meter 23 in mijn paspoort. Dat maakte de dingen wel anders. Daarvóór ontbrak daarvoor een bepaald element in mijn werk en ik ben er dankbaar voor dat dat er nu is ingekomen. Ik heb het over nederigheid. Ik heb nederigheid geleerd, ja. Ik bezat vroeger een natuurlijk arrogantie, die ben ik kwijtgeraakt.
Ooit vroeg ik aan Keith Haring: ‘Hoe komt het nou dat jij zoveel succes hebt?’ Hij zei: ‘Er is maar één ding: waar ik ook hing, ze pikten mijn werk er altijd uit’. En dat heb ik ook altijd gehad. Ik heb nooit geleurd met mijn werk, ik heb nooit moeite hoeven doen voor iets, het is me allemaal komen aanwaaien. Daarmee was ik erg verwend. En opeens werd dat anders. Opeens zat ik in een karretje en moest ik van alles voor mezelf organiseren. Hoe ik ergens moest komen, werd een vraagstuk. En ook hoe ik me fysiek tot mijn werk verhield. Het is anders als je even van een schilderij wegloopt en dan er weer naartoe loopt, dan dat je dat in een karretje doet. Daardoor gebeurde het dat er iets in mij smolt: mijn ego. En dat past bij mijn werk.
Want wat jij bravoure noemt, wat ik dan zou hebben gehad, dat was eigenlijk niet meer dan hard werken voor waar ik in geloofde en daarvoor staan. En dan op onbegrip stuiten bij de gevestigde kunstcritici en niet te beroerd zijn om daarover in discussie te gaan.
Ik had op een gegeven moment een vriendin die zei: ‘ik snap niet dat je zo aan het kankeren bent op die types die die aanslag op je hebben gepleegd. Je zou ze eigenlijk dankbaar moeten zijn’. Ik was toen diep geschokt en we hebben daar een enorme ruzie over gehad. Maar uiteindelijk kan ik haar alleen maar gelijk geven. Ik denk dat ik dankbaar mag zijn dat ik nu ben waar ik ben.

U had het over een herbezinning.

Ik maak de laatste jaren sculpturen van allerlei materialen, zoals bloempotten, viltstiften en lucifersdoosjes. Op die lucifersdoosjes staan de meest uiteenlopende afbeeldingen. Bloemen, logo’s van oliemaatschappijen, auto’s, Raststätten aan Duitse Autobahnen, noem maar op. Vroeger had ik één afbeelding uitgekozen die ik interessant vond en die was ik gaan schilderen. Maar tegenwoordig maak ik geen esthetische keuze: ik laat de lucifersdoosjes voor zichzelf spreken. Ze mogen ze er allemaal zijn. Er is geen mooi of een lelijk doosje, ze horen er allemaal bij. Ik plak ze aan elkaar en amen vormen ze een diamant die de hele wereld weerspiegelt. Dat idee: dat alles erbij hoort. In wezen is dat een religieus idee.

Bent u religieus geworden?

Jawel. In de zin dat we allemaal tot een soort ‘al’ behoren. Dat je, wat je een ander aandoet, eigenlijk jezelf aandoet. De wetenschap dat we allemaal deel uitmaken van één geheel is voor mij een enorme kracht geworden, die doorschijnt in mijn werk.
Ik ben zo’n zeven jaar terug begonnen religieus werk te maken. Grote werken van zwart fluweeldoek met daarop religieuze spreuken, bijvoorbeeld. ‘Heilig Hart van Jezus, zegen ons huisgezin’. Heel mooie teksten. Ik ben volkomen onreligieus opgevoed, maar desondanks wilde ik als jongetje al naar de zondagsschool, omdat ik wilde weten wie Job was. In deze tijd zie je alom satanische motieven. Maar ik kies voor licht in plaats van duisternis. Die keuze hebben mensen voortdurend. Ik maak religieus werk omdat ik vind dat dat gemist wordt in de huidige wereld. En om datgene terug te brengen wat overboord geworpen dreigt te worden.

Terugbrengen wat overboord geworpen dreigt te worden, dat lijkt ook een thema in uw serie Embroideries, die bestaat uit borduurwerk dat u in kringloopwinkels op de kop heeft getikt.

Toen ik na vijftien jaar in het buitenland te hebben gewoond in 2003 terug kwam in Nederland, merkte ik dat er dingen ingrijpend waren veranderd. Opeens kon ik voor een paar euro boeken te krijgen waaraan ik voordat ik wegging veertig euro aan zou hebben uitgegeven. De Winkler Prins Encyclopedie werd weggeflikkerd en het internet werd volledig vertrouwd. Datzelfde gebeurde met materialen. Borduurwerken waar moeders of grootmoeders maandenlang geconcentreerd op hadden zitten werken, werden onverschillig weggedaan, waardoor ze voor een euro op de kop te tikken waren in kringloopwinkels. Maar die borduurwerken waren wel het resultaat van veel liefde en noeste arbeid, gerealiseerd op de bank tijdens een voetbalwedstrijd. Het zijn unieke stukken en dat zie je aan de achterkant. Want aan de manier waarop die borduurwerken zijn afgehecht, kun je het karakter van de maker aflezen. Aan de voorkant zien ze er allemaal hetzelfde uit, want het gaat om voorgedrukte patronen van bijvoorbeeld Het Straatje van Vermeer. Maar aan de achterkant zie je hoe zuinig, hoe gemakzuchtig of hoe slordig degene was die het heeft geborduurd. Ik heb die borduurwerken opgekocht en omgedraaid, ingelijst en gesigneerd en zo in een nieuwe context gebracht. En opeens, door die toevoeging van mij, wordt die energie die die mensen er in hebben gestoken weer beschikbaar.

Bestaande beelden oppikken, ze in een andere context plaatsten en daarmee vragen oproepen, is een rode draad in uw werk.

Ja. Als je beelden gebruikt die mensen kennen en je brengt daar een verandering in aan, dan zien ze meteen dat er iets is gebeurd met dat beeld. Dan ontstaat er vervreemding of een nieuw inzicht. Met zo’n bestaand beeld lonk je naar mensen, je lokt ze binnen in een werk. En dan kun je ze door het nieuwe licht dat je er op laat schijnen verrassen of raken.
Kunst is voor mij altijd een manier geweest om vragen te stellen en bepaalde waardes in de maatschappij te onderzoeken. Het ging mij nooit om het uitstallen van mijn zielenroerselen. Het idee van de Tachtigers, dat kunst de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie is, zegt mij niets. Zo’n Tachtiger ben ik nooit geweest.
Ik vond altijd dat mijn zielenroerselen er helemaal niet toe deden. Wat maakt het nou uit of ik jaloers, of verdrietig of verliefd ben. Als ik me primair overgeef aan mijn persoonlijke neigingen, dan ontstaan er een soort telefoondoodles. Dat soort tekeningen maak ik ook en die accepteer ik tegenwoordig gewoon van mezelf, die horen er bij. Maar hoeveel waarde heeft schilderkunst als emotieverslag van Karel Appel, na het duizendste schilderij? Ik zie geen verschil tussen rationaliteit en emotionaliteit. Geen verschil tussen gevoel en verstand. Ik zie alleen dat het van elkaar doordrenkt is, maar ook dat het in paradoxale verhoudingen tot elkaar staat en misschien wel tegelijkertijd waar is. Je kunt niet zeggen: Karel Appel is emotioneel, maar Rob Scholte rationeel.

Hebt u dat verwijt vaak gehoord, dat uw werk te rationeel was?

Ja, dat verwijt krijg ik tot op de dag van vandaag. Dat mijn werk teveel gaat over de buitenkant van dingen. Ik heb er geen moeite mee om over mijn werk te praten als oppervlakkig, maar als ik ‘oppervlakkig’ zeg, dan heeft dat meer te maken met de huid van het schilderij. Ik werk niet met klodders of reliëfachtige elementen. Ik houd van Ingres, in diens werk is de huid bijna onzichtbaar geworden. Dat is een middel om het beeld zo indringend mogelijk te doen uitkomen.

Waar werkt u op dit moment aan?

Ik ben nu bezig met een serie oranje schilderijen. Ik merkte namelijk dat ik in al mijn werken de kleur oranje heb gemeden. Dat komt denk ik door waar die kleur voor is gaan staan, voor voetbalgekte en wuivende vlaggetjes langs de weg. In mijn hoofd bestaat een antipathie tegen die kleur en daar wil ik doorheen breken.
Verder ben ik op zoek naar een locatie waar ik een vervolg kan maken op de muurschildering die ik indertijd in Nagasaki heb gemaakt. Dat was een muurschildering van 1200 vierkante meter. Een enorme klus, ook qua management en organisatie. Toen ik hem maakte, dacht ik: ik doe dit eens en nooit weer. Alsof er een element van straf in zat, zoals Michelangelo dat ook moet hebben gehad in de Sixtijnse Kapel. Maar nu realiseer ik me dat met die wandschildering een unieke, permanente installatie is ontstaan, Dat onwrikbare, niet verplaatsbare, bezit een eigen kwaliteit. Mensen moeten er naar toe komen om het te ervaren. De gang er naar toe is onderdeel van de ervaring. Maar Japan is ver weg, mijn vrouw en kinderen hebben dat werk nog nooit gezien. Ik zou graag zoiets maken op de plek waar mijn hart ligt en waar ik leef. Ik ben nu in gesprek met het bisdom Roermond over een locatie waar ik zo’n werk kan realiseren.

Wanneer hebt u als kunstenaar uw doel bereikt?

Max Ernst, die een vergelijkbaar oeuvre heeft als ik, met veel stijlwisselingen en horten en stoten en fascinaties onderweg, zei dat hij het als zijn enige kwaliteit beschouwde dat hij zichzelf nooit gevonden had. Een doel hebben verduistert waar het werkelijk om gaat. Het gaat om de weg er naar toe, het leven dat je leeft. Ik heb geen vastomlijnd beeld van waar ik terecht wil komen. Waar ik terecht kom, is een optelsom van mezelf. Dat hele idee van jezelf zoeken is onzin: je hebt onontkoombaar alleen jezelf. De bril staat op je neus. Je hebt alles al. Zo zie ik het.

http://www.kunstbeeld.nl/nl/artikel/32895/kunstbeeld-in-april-humor-en-de-pindakaasvloer.html