Esquire | Margriet Marbus – Interview met Rob Scholte

Het gaat goed met me. Dat moet zo blijven.’

Twintig jaar na de bomaanslag en meer dan tien jaar na de Media stop is Rob Scholte drukker dan ooit. Hoe de voorheen ongekroonde kunstkoning van Amsterdam gelouterd, nederiger de essentie van het leven ontdekte in Den Helder.

Er is altijd leven geweest na de bom. Maar als je de Media ontloopt, lijkt het wel alsof je ophoudt te bestaan’.

In erfpacht voor vijfentwintig jaar,’ zegt Rob Scholte. Aan de andere kant van de lijn is zijn advocaat Marcel Teunis. Het gesprek gaat over het monumentale, oude postkantoor van Den Helder, waar het museum van Scholte is gevestigd. ‘Maar ik moet wel binnen een maand een financieel plan hebben en een bankgarantie. (..) Héél krap, ja. Maar ik ga het redden.’ Lachend hangt hij op en pakt met zwarte handen zijn zoveelste sigaret van deze morgen.

Ja, mijn handen,’ zegt hij, kijkend naar de eeltige knuisten en gerafelde nagels. ‘Vroeger had ik van die zachte, nette jongenshandjes. Niks gewend. Mijn handen zijn natuurlijk mijn voeten geworden.’

De brief met de mededeling dat de gemeente Den Helder bereid is de kunstenaar het voormalige postkantoor in bruikleen te geven voor zijn museum kwam deze ochtend binnen. Scholte steekt opnieuw een sigaret op. Drugs en alcohol heeft hij opgegeven, maar hij zweert bij sigaretten en koffie. ‘Fucking weinig tijd. Maar ik ga het krijgen.’ Vinger in de lucht. ‘Let maar op!

Het oude postkantoor van de Noord Hollandse marineplaats is bepaald geen lullig onderkomen voor een museum. Het enorme, rechthoekige, drie verdiepingen hoge gebouw is het laatste, nog bestaande postkantoor van architect Jo Kruger. Het werd in 1967 geopend. Samen met het er tegenover liggende treinstation van architect GJ van der Grinten uit 1965, en gelegen tussen al wat oudere flats, heeft het gebouw met al zijn glas en de brede, halfronde goot nogal een voorkomen.

Op dit moment is meer dan achthonderd vierkante meter in het gebouw daadwerkelijk als museum in gebruik. Door het hele gebouw is er nog eens 2.400 vierkante meter expositieruimte extra, inclusief de atoombunker, die zich onder de gehele oppervlakte van het pand bevindt. ‘Bij elkaar dus 3.200 vierkante meter,’ zegt Scholte, wiens atelier duizend vierkante meter boven in het gebouw beslaat.

Het oude postkantoor heeft alles wat een beginnend museum zich kan wensen. Plus de ligging natuurlijk: recht tegenover het Centraal Station in het hart van Den Helder. Voor zover die stad een hart heeft dan, want wie in de buurten achter de enorme dijk die Den Helder van de zee scheidt kijkt, ziet een merkwaardig samenraapsel van verschillende wijken die zijn opgebouwd uit kleine arbeidershuizen. In de winkelstraten van het dorp is er, naast M&S, McDonald’s, Xenos, Zeeman en ontelbare shoarmazaken, vooral veel leegstand. Alleen het Helderse marinemuseum, dat groot en monumentaal is, valt op. Het oude postkantoor heeft ook die potentie. Nu alleen de financiering nog.

‘Zonodig geef ik mijn kunstcollectie in onderpand,’ zegt Scholte, terwijl zijn telefoon onophoudelijk overgaat. Hij rekent. Als de boekwaarde van het pand in de boeken van de gemeente zeven ton bedraagt, kunnen ze hem toch geen miljoenen gaan vragen voor het opknappen? Want dat is de deal: hij zijn museum, de gemeente in vijf jaar een opgeknapt pand. Geld is best een item bij de kunstenaar, in de zin van dat er geen overschot van is.

‘De laatste twintig jaar waren soms geen vetpot,’ vertelt de kunstenaar, die samen met zijn vrouw Lijsje (37), zoon Lotus (14) en dochter Anaïs (9) op de bovenste verdieping van het postkantoor woont. ‘Dat wil zeggen: de ene keer komt er een klap geld binnen, dan soms weer even niets.’ Momenteel brengt een schilderij van Scholte van één bij één meter in een galerie zo’n twaalfduizend euro op. ‘De helft voor de galerie, dan nog belasting eraf en mijn materialen.’

‘Blijf je leven als je geen aandacht meer krijgt? Ik kan je vertellen: dat werkt louterend’.

Voor de kinderen is de wat ongewone leefruimte een paradijs. Scholte’s magistrale atelier biedt voor Anaïs voldoende ruimte om royaal rond te fietsen, en er staat een flinke trampoline. Zoon Lotus komt even gedag zeggen. De veertienjarige wil niet op de foto.

‘Dan respecteren we dat,’ vindt Scholte. ‘Ik ben zo trots op die jongen,’ zegt hij, als zijn zoon weer is verdwenen. ‘Tweetalig gymnasium doet-ie. In Alkmaar. En hij spreekt me weleens vermanend toe. “Nu even rustig, pap.” Ik herken zoveel van hem in mezelf. Dat gezin, daarmee heb ik eigenlijk alles. Deze vrouw. Lijsje. Altijd gebleven. En zonder geld, hè? Ik ben nog steeds smoorverliefd op haar.’

Maar goed. Zijn museum. En de financiering. De collectie kan uitkomst bieden. Want Scholte’s verzameling is, net als het pand waarin die haar onderkomen heeft, bepaald niet lullig te noemen. De collectie herbergt, behalve veel werk van zijn generatiegenoten, ook werk van grote namen als Andy Warhol, Jan Toorop, Annie Leibowitz, Peter Paul Rubens en Jeff Koons.

‘Ik heb het nooit laten taxeren, en met al die verhuizingen is er heel wat kwijtgeraakt en gestolen,’ vertelt de kunstenaar. ‘Maar al met al moet het ruim voldoende zijn voor een bankgarantie.’

We verlaten zijn atelier. Scholte, verrassend behendig in zijn rolstoel, rijdt voorop, een industriële lift in. Op de begane grond zijn alle ruimtes ingericht. Aan de muren werk van Jan Cremer, Toorop, Klashorst, Schiffmacher, Jan Sluijters, Paul Blanca, Aldert Mantje en natuurlijk een flinke hoeveelheid eigen werk. Er is een wand erotische prenten uit Japan en in de hoofdzaal hangt een enorme verzameling schilderijen opgebouwd uit stukjes hout: molens, dorpsgezichten, de Westerkerk.

‘Oude technieken,’ wijst Scholte. ‘Dat zie je gewoon niet meer. Dat wordt niet meer gemaakt. Net zoals deze uit bamboe gesneden luikjes uit Indonesië.’

Hij rijdt naar de belendende muren, waar een enorme verzameling tropische voorstellingen in bamboelijsten hangt. ‘Kijk. Precisie. Uit Ubud, Bali. Wordt niet meer gemaakt. Uitgestorven kunst.’ Scholte vindt het belangrijk om dit soort dingen onder de aandacht te brengen, zegt hij. Verloren gegane kunstvormen, zaken die de mensen laten nadenken.

‘Ik denk weleens: ik heb nog mazzel, mensen herkennen mijn invaliditeit’

Dan is het tijd voor lunch, we verlaten het pand. Bij de ingang staat met grote neonletters ‘Kijken, kijken, niet kopen’. Scholte zegt gedag tegen de vrijwilligers die zijn museum vandaag draaiende houden. ‘Tot straks, ik neem de beentjes.’ Hij rijdt naar buiten. Dan, in zichzelf: ‘Ja, de beentjes nemen…’

‘Dag Rob Scholte,’ zegt even verderop een oudere Indonesische vrouw. ‘Dag Rob Scholte,’ zegt een man op een fiets. Om de haverklap wordt er geknikt, gegroet, een hand omhoog. Den Helder is blij met Rob Scholte. Wie de weg vraagt naar het oude postkantoor, merkt dat ook. ‘Hier rechtsaf en dan rechtdoor. Daar is nu Rob Scholte aan het werk. U kent Rob Scholte toch wel, mevrouw?’ vroeg de receptioniste van het hotel waar ik verblijf. Een bebaarde zestiger die in het park zijn bouvier uitliet: ‘Kijk daar, daar is het oude postkantoor. Wij hebben nu ook een beroemdheid. En hij gaat ook nog een mooi museum maken van dat slooppand.’

De kunstenaar zelf vindt de hartelijkheid die hij in Den Helder ontvangt ‘geweldig’. ‘Toch? Het is wel nodig ook, dat je omgeving je initiatief draagt. Ik moet al genoeg knokken om mijn plan er doorheen te krijgen. Dan is het fijn als je ziet hoe blij de mensen om ons heen ermee zijn. Dat het de mensen iets doet.’

In tegenstelling tot in Bergen, waar hij eerst zijn atelier had en waar het wannabe-gehalte volgens de kunstenaar nogal hoog is, voelt hij zich in Den Helder op zijn plek. ‘Die vrouwen daar begonnen tegen Lijs over hun problemen met botox. Terwijl voor ons dagelijks brood op de plank soms al een item was. Nee, dan zit ik veel liever hier. Dit is het leven. Er zit hier geen fake gedoe. Er is ook geen geld, dat helpt ook. Dat Amsterdamse, dat hele circus, dat je bij die en die galerie moet hangen, ik ben dat kwijt. Die galeristen die een stal vol kunstenaars hebben. Nee, the place to be is the place waar ik ben. Zo is het. Dit hier, dit is het. Niet anders.’

We komen aan op een tweedehandsmarkt, met binnen een Filippijns eettentje en een Indonesische toko. Het wordt de Indonees. Oudere Indische heren komen groeten. ‘Dag Rob Scholte.’ De eigenaar van de zaak maakt een praatje. ‘Dag Rob Scholte, hoe is het?’ Scholte schudt handen, lacht, vertelt over de voortgang met zijn museum. De mensen spreken hem aan met voor- en achternaam, alsof ze contact willen maken, maar toch ook enige afstand bewaren. ‘Deze hal is een van de nieuwe initiatieven in de stad,’ wijst hij naar de verschillende stands met tweedehands spullen. ‘Spullen krijgen hier een nieuwe bestemming, mensen krijgen nieuwe kansen. Ik heb daar iets mee. Het is net als met dat gebouw. Kijk. We zijn onvoorstelbaar rijk. Alles is er al. Waarom dan weer iets nieuws?

Hergebruik heeft iets magisch.’ Hergebruik is altijd een van de hoofdthema’s van Scholte’s werk geweest. Niet in zijn jeugd, overigens. Als zoon van de dochter van een rijke drogist en een vader die in de directie van Albert Heijn zat, beleefde Scholte een comfortabele jeugd. Behalve talent had hij, mede daardoor, geen tekort aan zelfvertrouwen. Hij volgde zijn opleiding aan de Rietveld Academie in Amsterdam en kreeg bekendheid met het manipuleren van beelden, met name uit de media, en het manipuleren van de media aaneen. Hij was de voorman van een generatie die de oversteek naar New York waagde en daar hand in hand ging met kunstenaars als Robert Mapplethorpe, Jeff Koons en Damien Hirst. Scholte exposeerde al jong tussen de groten van de kunstwereld, onder meer tijdens de Chambres d’Amis in Gent, de documenta in Kassel en op de Biënnale van Venetië, waar hij het Nederlandse paviljoen mocht inrichten. In 1991 haalde hij de opdracht binnen om in het Japanse Nagasaki een enorme wandschildering te maken in het nagebouwde Huis ten Bosch. Op vijfendertigjarige leeftijd kreeg hij een docentschap aangeboden aan de kunstacademie van het Duitse Kassel, dat hij aannam. In Amsterdam leefde de jonge artiest een weldadig leven. Goede restaurants, dure clubs; hij was de ongekroonde kunstkoning van de hoofdstad. Die officieuze titel werd onderstreept door zijn bruiloft op 31 mei 1993 met fotomodel Micky Hoogendijk. Tijdens het feest in de legendarische club Roxy zette organisator Peter Giele het echtpaar illustratief op een metershoge piramide, hoog boven het feestgedruis.

Hij werd arrogant genoemd, hautain. ‘Maar arrogant, dat was ik nooit, Nu niet en toen niet. Ik dacht: laat ik een feest doen. Iets waar iedereen van mee mag genieten. Peter Giele organiseerde het. Het zette veel kwaad bloed, merkte ik later. Maar ik heb nooit boven iets of iemand willen staan. Ik had in die tijd meer geld, een mooie auto, een vrouw. Maar is dat arrogant? Nee. Ik dacht mee in ontwikkelingen, zeker in de kunst. Ik had daar een mening over. Ik wilde dingen van een nieuwe betekenis voorzien. Ik werkte hard. Ik reisde. Maar arrogant? Nee. Nooit.’

Scholte ging door. Na Japan zou volgens de internationale kunstkenners niets de verovering van New York nog in de weg staan. Het liep iets anders. Een bom onder zijn BMW zorgde op 24 november 1994 voor een onvoorziene stop van de voortrazende kunsttrein. Het is deze maand exact twintig jaar geleden.

Scholte: ‘Alles werd anders. Maar tegelijkertijd ook weer niets. Voor heel basale dingen bleek het bijvoorbeeld niet belangrijk, die rolstoel. Mijn vrouw ging al snel bij me weg. Ik dacht toen: ik zal nu wel nooit meer een meisje kunnen krijgen. Maar ik kreeg nieuwe relaties. Met prachtige vrouwen. Eerst met een Spaans fotomodel, met wie ik een jaar op Tenerife woonde. Eenmaal in Nederland ging dat uit. Ze trok het niet hier. Er kwamen anderen. En toen ontmoette ik Lijsje. Eerst bij studentencafé Dansen bij Jansen, daarna op een expositie van Sylvia de Leur. Vanaf dat moment zijn we samen. We reisden. Tenerife. Faro. Toronto. Keulen. Onze zoon kwam. We keerden in 2003 terug naar Nederland. Ik sneed mezelf af van de media. Waar ik vroeger de media manipuleerde, zag ik nu dat het ook een andere kant op kon. Drama. Sensatie. Dat was wat veel mensen wilden.’

Als voorbeeld geeft hij een interview met hem dat in 2003 gepubliceerd werd in Nieuwe Revu. ‘Die journalist kwam naar Tenerife en we hadden een gezellig voorgesprek. Het was geen interview, maar een voorgesprek. Dan zeg je eens wat geks. Alles voor het stuk heeft hij vervolgens uit dat voorgesprek gehaald. Alles lag uit zijn context. Het leek alsof ik volledig de weg kwijt was. Nee, ik ben nooit opgenomen geweest. Ik heb ooit één consult bij een psychiater gehad. Daarna nooit meer. Nee, mijn vrouw is ook niet onder behandeling, en is ook nooit onder behandeling geweest. Dat stuk heeft enorm veel gevolgen gehad. Het was nog een reden om een poos niets met media te doen. Als gezin ben je kwetsbaar, besef ik nu. Je moet uitkijken.’ [De door Scholte genoemde journalist is Robert Vuijsje, tegenwoordig ook schrijvend medewerker van Esquire. Nieuwe Revu heeft indertijd een schadevergoeding betaald aan Scholte.]

‘Wij willen als familie een heel gewoon leven. Het echte leven. Dus ik stopte met die kracht, met de media. Het was voor mij ook een experiment. Blijf je leven als je geen aandacht meer krijgt? Ik kan je vertellen: dat werkt louterend. Dat zei ik laatst bij De Wereld Draait Door tegen Matthijs van Nieuwkerk. Iedereen lachen, maar ik meende het. Je gaat veel beter zien waar het om draait. Dat alles gewoon doorgaat, ook als ze niet meer over je schrijven. Dat je er nog steeds bent. Maar ook dat je nederiger wordt. Dat je je aandacht beter op dingen kunt richten die ertoe doen. Er is geen afleiding meer.’

‘Vanaf 1994 tot en met nu werk ik als, zeg maar, voor die bom. Ik ben nooit opgehouden. Dat is het gemak van de kunstenaar. Je kunt met sigarettenas nog een schilderij maken. Met een schetsboek en een potlood ga je aan het werk. Dat deed ik. Ik ging door. Op reis, thuis, overal. Er is altijd werk.’

‘Deze vrouw. Lijsje. Altijd gebleven. En zonder geld, hè?’.

Dat laatste geldt niet alleen voor het scheppen van kunst. Wie het immense, geordende atelier van Rob Scholte bekijkt, met al die gerangschikte dozen, materialen en werken, die begrijpt dat zoiets niet ontstaat uit een veertigurige werkweek. ‘Nee, zo’n project als dit, dat is geen nine to five. Daar moet je met hart en ziel voor gaan. Dat betekent van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat werken. Starten met niks. Zelf alles opknappen. Alle graffiti van de muren halen, het onkruid eromheen weg. Ik heb hier zelf de duivenstront van de stoep gekrabt.’

We moeten terug naar het museum. Er zijn gasten. Er moet gebeld. Er moet gewerkt. Op straat weer de nodige gedagjes, praatjes, handen die geschud worden. Binnen lopen de bezoekers door de zalen langs het werk en wacht Lijsje met zoon Lotus. Ze gaan naar Lotus’ vrijwilligersbaan bij de Kringloopwinkel. ‘Maatschappelijke stage van school,’ verklaart zijn vader. ‘Hij mocht natuurlijk niet bij mij werken. Ik heb nu vrijwilligers van de Mavo aan Zee hier.’

Dochter Anaïs heeft hulp nodig. Tover, de kat, heeft een kraai gevangen die bloedend ligt te sterven voor de badkamerdeur.

‘Zo kan ik niet gaan douchen,’ zegt het meisje in haar giraffepak. Vader rijdt naar de plek des onheils.

‘Gadverdamme,’ roept hij, ‘hij leeft nog! Nee, niet kijken! Dat beest lijdt. Het is een afgrijselijk gezicht.’

Gelukkig staat er een vriend voor de deur die het dier naar buiten helpt.

‘Godzijdank,’ zucht Scholte, blij met de onverwachte hulp. ‘Ik kan dat niet.’ We nemen afscheid.

‘Ik ben blij dat het ging over wat ik allemaal doe. Het is nu twintig jaar geleden, die bom. Ik word er gek over gebeld. Daar doe ik dus niets mee. Als het je daarom was te doen geweest, had je niet hoeven komen. Het heeft wel genoeg aandacht gehad.’ Dat de dader nooit is gepakt, blijft zuur. ‘Maar so be it,’ zegt hij. Het is klaar.

‘Ik wil praten over dingen waarmee ik nu bezig ben. Het gaat goed met me. Dat moet zo blijven. Ik ben druk en blij. Met mijn gezin, mijn zaak en mijn kunst. Zeker als ik eenmaal mijn overall aanheb en werk, dan ga ik soms tot ’s nachts door. Dan ben ik niet te stoppen…’ Hij twijfelt even. Steekt nog een sigaret op.

‘Dit is het leven. Er zit hier geen fake gedoe. Er is ook geen geld, dat helpt ook’

‘Hoewel ik ook graag met mijn vrouw en kinderen een spelletje doe. Op zo’n moment denk ik: ik heb alles. Echt: álles. Oké, ik heb geen benen, en soms doet dat nog steeds pijn. Fantoompijn. Ja, dat bestaat. Ineens gil ik het dan uit. Maar weet je: iedereen heeft pijn. Overal is wel wat. Ik denk weleens: ik heb nog mazzel, mensen herkennen mijn invaliditeit. Het is zo zichtbaar. Er wordt rekening met me gehouden. In het vliegtuig krijg ik vaak businessclass. In de winkel mag ik voor. Er zijn ook zat mensen die lijden zonder dat je wat aan ze ziet. Dat lijkt me veel moeilijker. Maar pijn hebben betekent niet dat je stil moet staan. Het leven houdt niet op. Godzijdank niet, zeg. Kijk naar mij.’

‘Een paar jaar terug zat ik met mijn zoon op de bank. Zag ik op de tv mijn ex voorbijkomen, tijdens een interview, wandelend over de Zeedijk. Ging het wéér over die bom. En ik zit hier op de bank met mijn jongen van tien die niet eens weet wie ze is. “Die mevrouw praat over jou, papa.” Ja, denk ik dan, bij die mensen gaat het nog steeds over toen. Godzijdank is dat voor mij een gepasseerd station. Ik ben blij met wat ik heb en wat ik kan. Verder kijken. Doorgaan. Ontwikkeling. Ik ben er niet kapot aan gegaan. Ik heb niet stilgestaan. Dáár gaat het over in het leven. Doorgaan. Dingen afmaken.’

Esquire, door MARGRIET MARBUS, fotografie JESAJA HIZKIA, styling EDWIN GOUDENS VAN DEN HANDEL, visagie SJARDÉ KIRIOMA, assistent fotografie KELLY ABIGAIL

ROB: ZWARTE PULLOVER VAN HOPE € 179

Sluijters’ Grote Oorlog – Politieke oorlogsprenten uit de Nieuwe Amsterdammer 1915-1919. Samengesteld door Rob Scholte, uit eigen collectie. Tot en met 4 januari 2015 in Museum de Fundatie, Zwolle – http://museumdefundatie.nl

http://www.elinea.nl/artikel/rob-scholte