Henriette Bucciarelli – Ook mevrouw Bulte dwaalt door het leven (51): Mei

Buiten is het mei. Alles bloeit zo mooi. Het is ongelooflijk. De bloemen zijn van een buitengewone schoonheid en mevrouw Bulte ruikt de duinrozen in de struiken. Wat een heerlijke geur. Kom daar maar eens om bij gekweekte rozen. Het is een bloem, die altijd wat warrig bloeit en door zijn bladeren een grimmige indruk maakt, maar steeds je ziel weet te raken. Het zal de borderliner onder de struiken zijn.
Mevrouw Bulte slentert op een wandelpad, dat bij een spoorwegstation aangelegd is. Het ligt er verlaten bij. De meeste voetgangers hebben liever ruim baan op het fietspad.
Ze zou hier best even in het gras willen zitten. Maar hoewel het hier een en al natuur is, valt het niet mee een plekje te vinden. Alles is hier publiek terrein en in het zicht.
Ze loopt door tot het busstation. Hier scharrelt een oudere heer, met een zwarte hoed en wandelstok rond. Zou hij ook de lentekriebels hebben? Vanaf het eerste oogcontact houden ze elkaar nauwlettend in de gaten. Beiden hebben zo hun eigen redenen, deze vreemde plek eens aandachtig te bekijken. De twee kuieren heen en weer, langs elkaar heen, in tegenstelling tot de reizigers, die zich naar het perron haasten.
Om zich een houding te geven buigt mevrouw Bulte naar een roos in de struiken, de geur omstandig inhalerend. Van onder zijn hoed blijft de man haar gadeslaan. Wat staat hij nu toch te kijken, denkt mevrouw Bulte. Het moet haast wel een senior zijn, die in zijn vrije tijd het station bewaakt. Een oude bromsnor, wiens tweede natuur het is vreemd en ongewenst gedrag op te sporen.
Om van hem weg te komen, loopt ze snel verder en stuit op een sterk vervuilde greppel. Merkwaardig genoeg dobbert er een zwaan in.
Zou hij ergens een nest hebben, dat hij uiterst alert bewaakt? En waar is het vrouwtje? De vogel lijkt boos noch bang te zijn en legt hij zijn kop en snavel doodgemoedereerd in zijn veren, alsof hij mevrouw Bulte niet opmerkt.
Ach, denkt mevrouw Bulte, het zijn trotse dieren en om hier tussen het plastic gezien te worden, moet beschamend zijn. Wat doet die vogel hier? Een beetje peddelen en zoeken naar voedsel. Een wormpje hier, een grasstengel daar. Dat is toch geen doen voor dat beest. Wacht, ze heeft een boterham bij zich. Ze scheurt het brood ongeduldig in stukken en gooit het in het water.
Wat heeft een zwaan in dit soort dingen toch een buitengewoon hoog IQ. Hij snapt meteen de bedoeling en duikt naar het brood. Het is droog voedsel, maar gezond. Daar knap je van op, jongen!
Mevrouw Bulte loopt verder. Ze vermoedt, dat de oude heer nog steeds naar haar staat te koekeloeren en het spijt haar de waterkant te moeten verlaten. Een beter alibi dan eendjes voeren kun je niet hebben. Maar ach, ze wil de zwaan niet aan aanstaren, terwijl hij in die vieze sloot naar korstjes hapt. Dat is niet kies.
Ronddolend op een plek, waar auto’s geparkeerd staan, wordt haar tred opeens onzeker. De oude heer zal denken, dat ze naar haar auto toeloopt. Maar aangezien ze die niet bezit, wordt instappen moeilijk. En zodra hij dat begint te beseffen, denkt hij wellicht, dat ze iets onrechtmatigs in de zin heeft. Die gedachte haalt alle daadkracht uit haar richtingsgevoel en ze loopt een ongecoördineerd rondje over het parkeerterrein.
Ach nee, dit gezwalk heeft geen zin. Op deze manier komt zij verdacht over.
Er zit niets anders op dan terug te keren naar de witte zwaan. Die heeft het brood inmiddels verzwolgen en kijkt haar met droevige ogen aan. Haar gift heeft maar weinig zoden aan dijk gezet. Het begint wat gênant te worden.
“Nee, dierbare,” zegt mevrouw Bulte ferm tegen de zwaan. “Het is op. Het spijt me.”
Hij snapt natuurlijk niet, wat ze zegt. Dat komt straks pas, als er geen brood meer komt. Wie de taal niet machtig is, kan niet veel anders doen, dan afwachten.
Mevrouw Bulte gaat de lange trap op, die naar het perron leidt. Nou ja, lang. Het zijn de treden, die lang zijn. Laag, maar langgerekt, zodat je hele grote stappen moet zetten. Wat mal, denkt mevrouw Bulte. Als je kleine pasjes doet, passen ze net niet op één traptree, waardoor je steeds van been moet wisselen bij de volgende opstap. Maar die hele grote stappen, die ze nu zet, zijn zelfs als gymnastiekoefeningen wat aan de flinke kant. Toch spoort ze zichzelf aan niet te stoppen met de reuzenstappen en schrijdt wonderlijk snel naar boven.
Daar staat die oude man opeens ook. Hij houdt me maar in de smiezen, denkt ze. Maar ik doe niets verkeerd. Misschien doe ik wel vreemd, maar niets verkeerd.
Een rode kat springt van een hoge muur op het perron. Dat is toch apart, een poes op het station. Hij is ook niet bang van mevrouw Bulte en laat zich aaien. Om zijn nekje zit een halsbandje met een handgeschreven adres.
Mevrouw Bulte begint te vermoeden, dat de oude heer met de gleufhoed en deze rode kater bij elkaar horen en samen voor een grijpstuiver dit stationnetje in de gaten houden. En nu hebben ze waarachtig beet. Want wie doet dat nu, aan verfomfaaide duinrozen ruiken bij een spoorovergang en weggetjes begaan, die echte reizigers links laten liggen. Het is een geluk, dat ze niet, zoals ze van plan was, neergezegen is in het gras aan de waterkant. Een bekeuring krijg je er niet voor, maar het is niet gangbaar.
Ik ga een stukje met de trein, bedenkt ze gewiekst. Meerijden naar het volgende stationnetje kost niets. Misschien vindt ze daar een verwilderd plekje, zonder dat ze er kilometers voor moet lopen. En die bewaker schudt ze mooi van zich af. Want mevrouw Bulte is niet voor een kleintje vervaard, hoor!
En wat heerlijk is het, dat de trein meteen aan komt rollen. Dat brengt altijd een gevoel van vrijheid en rijkdom teweeg.
Bij het volgende station blijkt de omgeving van min of meer dezelfde makelij te zijn. Lommerrijk, maar gekortwiekt.
Waar kan ik nu toch ergens kan zitten?, denkt mevrouw Bulte, terwijl ze om zich heen speurt.
Dat is de makke met Nederland. Men weet niet goed, hoe je met groen om moet gaan. Want nergens kun je gewoon even gaan liggen, wat toch een basale levensbehoefte is. Het gras wordt voortdurend gemaaid, want in zijn diepste wezen mag je er van die Calvinisten alleen maar naar kijken.
Haar oog valt op een restaurant, dat er zo leeg uitziet, dat ze denkt, dat het voorgoed opgedoekt is. Er staat een houten bank buiten. Hier waagt ze het om neer te strijken. Het heeft niet veel om het lijf, de natuur hier. Kaal en ongeïnspireerd gras, maar mevrouw Bulte kan de lat heel laag leggen.
“Zo lief gras,” zegt mevrouw Bulte hardop. “Ik doe net of ik mijn veters strik.” En ze trekt haar schoenen uit.
Auto’s rijden vlak langs haar heen. Ze zet een zelfverzekerd gezicht op. Zo vermijd je, dat mensen lang bij dingen stil staan.
He, hè. Ze heeft toch iets bereikt vandaag. Als je met volle aandacht rondkijkt, zie je ook hier de struiken in al hun pracht in bloei staan.

Meer informatie:
https://robscholtemuseum.nl/?s=Henriette+Bucciarelli