Henriette Bucciarelli – Ook mevrouw Bulte dwaalt door het leven (41): Loutering

‘Ja, ja, meneer, het valt soms allemaal niet mee, hè?’
Mevrouw Bulte gaat in het park naast een meneer zitten, die een beetje boosaardig met zijn armen over zijn borst gekruist zit.
‘Och,’ zegt hij en hij zwijgt.
Hij heeft een piepklein kruisje van goud in zijn revers, christelijk, noteert mevrouw Bulte meteen. Zijn kleding is eenvoudig, maar van goed doordachte snit. Dit suggereert voor mevrouw Bulte een vrouwelijk thuisfront, maar het feit, dat hij een permanente verbeten trek op het gezicht heeft, maakt dat idee meteen weer betwistbaar. Welke vrouw zou zich zijn constante minachting laten wel gevallen. Of zou de afwijzing alleen mevrouw Bulte betreffen? Het raadsel prikkelt mevrouw Bulte dermate, dat ze de man opnieuw benadert.
‘U bent een beetje ongezeglijk vandaag. Geeft niet, hoor. Niets menselijks is mij vreemd,’ zegt mevrouw Bulte vriendelijk.
Als de man zwijgt, zegt ze: ‘Was dat niet een uitspraak van Christus?’
De man haalt zijn schouders op. ‘Welnee,’ zegt hij nors en blijft met zijn blik een jogger volgen, die voorbij rent.
‘Ja, herneemt mevrouw Bulte tegen beter weten in. ‘Ik weet weinig van de Bijbel, want ik ben na een jaar van de christelijke school gegaan, maar sommige uitspraken herinner ik me nog wel.’
‘Nou, dat is mooi,’ mompelt de man.
‘Al zijn uw zonden zo rood als scharlaken, zij zullen u vergeven worden! Dat vond ik toch zo’n diepe wijsheid!’
‘Mocht u willen.’
‘Heeft me ook wel door het leven geholpen, want wie zondigt er niet? Maar dan zei ik, Stien, al zijn je zonden zo róód als scharlaken…’
‘Ja, ja,’ zucht de man.
Mevrouw Bulte begint de man af te schrijven. Dit is een heel benepen kereltje, denkt ze. O, kijk hem maar eens goed aan.
De man neemt nu een katoenen zakdoek uit zijn zak. Tot op de millimeter gewassen en gestreken. Mevrouw Bulte krijgt visioenen van een echtpaar op de fiets. Een huis, waarin niets ontbreekt. Alles al veertig jaar op dezelfde plek.
De man wordt steeds roder in zijn gezicht. Hij houdt de tanden stevig op elkaar en gebruikt de zakdoek om zijn voorhoofd af te wissen. Hij rochelt binnensmonds.
‘Bent u wel helemaal in orde?’ vraagt mevrouw Bulte.
De man rochelt verder, maar zwaait met zijn zakdoek. Stien begrijpt, dat hij iets wil zeggen.
Als de hoestbui voorbij is, komt het er eindelijk uit: ‘Louteringsberg?’, zegt hij stikkend.
‘We hebben wel een berg,’ zegt Stien zacht. ‘U komt uit Limburg?’
‘Welnee, ik kom van hier vlakbij,’ roept de man geïrriteerd. ‘Ik had het over de louteringsberg, de plek in het vagevuur, waar we allemaal gelouterd zullen worden.’
‘Gelouterd. Ja, meneer, dat heeft u mooi gezegd. Het leven is een loutering.’
‘Nee, niet het leven,’ roept de man nadrukkelijk.
‘Na de dood, mevrouw, dan begint het pas. Dan worden we allemaal gelouterd. In een soort hel, maar dat is nog lang niet de echte hel.’
‘Staat dat allemaal in de Bijbel?’
‘Zo ongeveer.’
Maar dat is afschuwelijk, denkt mevrouw Bulte. De schoonheid van het park krijgt opeens iets beduvelend. Al die heerlijke zuurstof, het zonlicht en de kleuren, het is niets anders, dan een soort reclamespot voor iets heel niet kosher.
‘Nou, meneer, dan ga ik maar,’ zegt mevrouw Bulte. Ze staat wat wankel op en loopt vervreemd door het park van de illusie. Bij de uitgang komt haar de geur van kroketten en patat tegemoet. Daar kikkert ze wat van op.
Ach, denkt ze. Die man kent de Bijbel helemaal niet. Dat bestaat niet. Zo onmenselijk kan God niet zijn. Jezus nam zelfs de grootste zondaar op. De mensen in het park veranderen zich voor de ogen van mevrouw Bulte in louterende zondaren. Een diepe liefde welt op in haar gemoed.
Ze wil alles en iedereen in een bad van vergiffenis aan haar hart drukken. ‘Al zijn jullie zonden rood als scharlaken, hoor stakkers. Zij zullen jullie vergeven worden!’ roept mevrouw Bulte bijna hardop.