Henriette Bucciarelli – Ook mevrouw Bulte dwaalt door het leven (36): Luisteren

Nu dan, het is wel weer even, de leegheid verjagen, maar je doet toch weer een ervaring op, denkt mevrouw Bulte. Vandaag gaat zij eens een heerlijk kopje koffie drinken in de gemoedelijke restauratie van een volks, maar uiterst geraffineerd, warenhuis. Heerlijk, die schone formica bladen. Daarom alleen al, is het een feest, er in het geroezemoes te zitten. Niet alleen de spullen, die hier verkocht worden, zijn van een modieuze snit, maar de mensen, die zich verpozen, ook. Dat is zo opmerkelijk. Ze zijn inwisselbaar als de gekleurde mokken in de schappen. Het is een sociologisch fenomeen, waarschijnlijk, denkt mevrouw Bulte gewichtig. Ze dragen ongewild als eigentijdse objecten aan de ervaring bij.
Ze gaat met veel omhaal zitten bij een leeg tafeltje, dat ongelukkigerwijs precies in het midden van de ruimte staat. Haar jas is veel te warm en ze gooit hem dan ook maar op de stoel naast haar neer. De diepe zakken in haar jas moeten haar maar even beschermen tegen al te veel verlies van goederen. Eerst maar even neerzakken en uitrusten. Hè, hè. Mevrouw Bulte drinkt een slokje koffie. Het smaakt eigenlijk te bitter, want ze heeft de suiker vergeten. Dat is het nare van zelfbediening. Al zak je bijna door je knieën, je moet zelf voor de accessoires zorgen, die natuurlijk net even een brug te ver liggen. Ze drinkt zuinigjes door. Eerst rustig ademen. Een, twee, drie, vier… Een, twee, drie, vier…
Pieterjandrie, daar zit een meneer, die ze te pas en te onpas in de stad tegenkomt. Nog steeds kan mevrouw Bulte geen hoogte van hem krijgen. Goed, ze meent te hebben begrepen, dat hij aan een of andere mentale problematiek lijdt, maar juist dat soort mensen kan zo origineel en raak denken. Zijn donkere ogen in zijn interessante kop doen alle stoplichten bij mevrouw Bulte op groen slaan, al vult ze haar gemoed toch standaard met een zekere innerlijke voorzichtigheid. Ze weet, dat het een man is, die aan één stuk door praat. Wie eenzaam is en hem ontmoet kan zich laven aan de illusie, dat hij of zij de moeite waard is, om een flinke boom mee op te zetten. Ze staat flink op, om toch maar een suikerzakje te pakken en zo kruisen hun blikken elkaar.
‘Zo, hoe gaat het met u?’ vraagt mevrouw Bulte met een diepe stem.
De man verheugt zich zichtbaar. Daar is een vogel volkomen vrijwillig in zijn kooitje gevlogen.
‘Met mij gaat het meer dan uitstekend,’ antwoordt hij dan ook.
Hij begint meteen een warrig verhaal over zijn geboortedorp, waar zijn voorouders ooit hun dagen gesleten hebben, zonder sporen te hebben nagelaten, zeker nu het hele dorp al lang niet meer is, wat het was en meneer er zelf ook al in geen twintig jaar is geweest.
Mevrouw Bulte haalt haar kopje koffie op en gaat bij hem aan tafel zitten. Ze probeert met uiterste concentratie de man te volgen in zijn gedachten sprongen. Hij blijkt veel te weten en ook de namen van Nederlanders uit de huidige en historische tijd zijn hem niet vreemd. Een eindeloze rij aan wederwaardigheden weet hij op te dissen.
‘U bent nu al de derde persoon deze week, waartegen ik helaas hetzelfde moet opmerken,’ zegt hij met opgeheven wijsvinger.
Mevrouw Bulte houdt haar adem in. Wat nu? Krijgt ze een standje? Maar ach, wat zou dat mevrouw Bulte deren? Zij heeft zichzelf in een burcht van innerlijke rust geplaatst, van waaruit ze even een medemens wil ontmoeten.
‘En dat is?, vraagt ze daarom rustig.
‘U lijkt op ene Maarten…’
‘Ik?’ Mevrouw Bulte kent weinig Maartens.
‘Ja, ik zie het heel duidelijk. Niet alleen het gezicht, maar ook de stem, de bewegingen, die u maakt. Nee, speel nu maar niet de vermoorde onschuld. U weet over wie ik het heb.’
Het klinkt zeer beslist en een haar vaag bekende naam borrelt op uit het collectieve onbewuste van mevrouw Bulte. ‘Maarten van Rossem…,’ fluistert ze.
‘Juist.’ zegt de man.
‘Echt waar?’ vraagt mevrouw Bulte. Haar innerlijke ivoren toren begint lichtjes te schudden, omdat ze niet weet in hoeverre dit haar wel of niet zou moeten beschamen, maar nog haakt ze niet af.
‘Ik zie de laatste tijd overal Maarten van Rossem,’ zegt de man. ‘Ik ben eens op hem gaan letten als hij op de televisie komt. Maar ook op de radio. Dat is weer heel anders. Het lijkt, of je met een arme onwetende ziel te maken hebt, maar… hij dringt bij je binnen. In heel Nederland doet hij dat op ongrijpbare wijze. En nu zie ik hem weer hier bij mij aan tafel zitten.’
‘Ja,’ beaamt mevrouw Bulte, die met hem mee wil gaan in zijn gedachten gang, om zo al die originele ideeën eruit te trekken. ‘Dat is wel vaker zo bij figuren, die zich zogenaamd op de achtergrond houden. Ze gaan met je onbewuste aan de haal en brengen je op ideeën.’
‘Nee!’ roept de man uit. ‘Mens, wat ben je snel. Nee, je trekt de verkeerde conclusies.’
‘O sorry,’ excuseert mevrouw Bulte zich, die zich in haar enthousiasme blijkbaar iets te ver heeft laten voeren.
“Praten doe je niet goed,‘ beslist de man wat bozig.
Mevrouw Bulte weet, dat de man een kampioen praten is en zou zich daarom niet beledigd mogen voelen, maar mompelt toch binnensmonds: ’Ik kom nauwelijks aan het woord.’
‘Kijk, het is net als met dat geboortedorp,’ probeert de man het haar nogmaals uit te leggen, ’daar mocht je je ook niet uiten.’
Mevrouw Bulte wacht af. ‘En u heeft zich ook nooit mogen uiten,’ wijst de man in haar richting. ‘U bent toch van mijn generatie. Je bestond eenvoudigweg niet.’
‘En dat had die Maarten van Rossum zeker ook niet gedaan,’ legt mevrouw Bulte zelf de vinger maar op het zere verband.
Nu kabbelt het gesprek voort langs het onderwijs in de jaren vijftig tot het Christusbeeld in Sao Paolo, waarvan mevrouw Bulte zich meent te herinneren, dat het in Rio de Janeiro staat, zonder daar echter enig hard bewijs voor te hebben.
‘Ja, u weet wel veel,’ zegt de man. ‘Maar u moet eerlijk zijn. EERLIJK.’
‘Nu, dat ben ik toch,’ antwoordt ze op een toon, die iedere leugendetector onmiddellijk zou overtuigen, maar deze man heeft een fijn snariger apparaat.
‘Dat bent u niet,’ sist hij.
Toch iet wat agressief, diagnosticeert mevrouw Bulte verbolgen.
Ze had zich eigenlijk voorgenomen om een staatslot te kopen ten behoeve van haar dochter Jozefien. Dat kan nog tot klokslag één uur en daarna is haar kans verkeken.
Ze staat op, ook al wil de man gewoon door met zijn verhaal en haalt haar jas op. Hij ligt nog bij haar oude tafeltje, dat keurig gemeden blijkt te zijn in het overvolle restaurant.
‘Ik moet eigenlijk weg,’ vertelt ze de man.
‘Waarom zeg je dat dan niet meteen?’ Hij windt zich duidelijk op. ‘Bovendien moet je niet weg. Je hebt de kern nog niet begrepen, waar ik juist naar toe ging.’
Hij begint via een zijweggetje een nieuw onderwerp aan te snijden. Gelaten zakt mevrouw Bulte in. Ach, ze zou die pot toch niet gewonnen hebben. Hij bespaart haar een tientje, of hij doet haar miljoenen verliezen. Ze houdt zich nu een tijd stil en knikt af en toe even. De man wordt er steeds vrolijker van.
‘Probeer nu eens in een groep te gaan zitten van tien mensen,’ begint de man opnieuw.
Mevrouw Bulte knikt automatisch van ja.
‘Dan voel je allerlei vreemde sensaties, dat is je bekend. Je wordt er beroerd van. Maar dat komt niet door jou, dat ligt aan die mensen!’ riep hij opgetogen.
‘Maar,’ werpt mevrouw Bulte tegen, ‘als jij zoiets hebt, geldt dat ook niet voor hen? Zij worden misschien ook beïnvloed door het een of ander.’
De man krimpt ineen. ‘Nee! Nee! Net had je hem nog wel door.
Toen begreep je in een seconde, wat ze bij de GGZ met de beste wil ter wereld nooit begrijpen zullen.’
‘Ach, u heeft een psychiater?’ Mevrouw Bulte buigt zich vol interesse naar hem toe.
‘De een na de andere.’ zegt de man met lichte trots. ‘Ik trek ze als kroketjes uit de muur.’
Mevrouw Bulte schaterlacht.
Blij kijken ze elkaar aan. ‘Jammer. Praten kun je niet,’ onderbreekt hij de stilte, maar hij glimlacht nu mild.
‘Dat geeft niet,’ zegt mevrouw Bulte warm, ‘Ik ben heel blij u even ontmoet te hebben en ik heb er geweldig veel van opgestoken. Heus, ik begrijp meer, dan u denkt.’
Als mevrouw Bulte met een zwier door de draaideur gaat, is het precies vijf minuten over één.