Henriette Bucciarelli – Ook mevrouw Bulte dwaalt door het leven (28): Vrijmarkt

Nee hoor, mevrouw Bulte is veel te uitgeput om op te staan. Ze heeft nergens zin in. Oh nee. Gisteren had ze al naar de damesclub gemoeten. Was ze per ongeluk mevrouw Winters tegengekomen. En dat is zo’n opdringerig nieser.
‘Kom nou, Stien, we hebben je nodig. We geven een demonstratie in het Vondelpark. En jij moet koekjes en thee rondbrengen,’ beweerde Winters stellig.
Oh, oh, wat had ze zich weer op laten zadelen. Dat ze dan niet vliegensvlug een smoesje bedenkt. Maar mevrouw Bulte begint het dan altijd zo te duizelen, dat anderen die aarzeling voor een gat aanzien, waar ze meteen in springen.
‘Als je niet komt, beschouw ik dat als een persoonlijke belediging,’ klapte Winters de val vakkundig dicht.
Nou ja, goed, je laat even je neus zien, had ze gedacht. Zo’n buil zal je je wel niet vallen. Want dat thee en koekjes rond brengen, daarvan voelde ze meteen al dat dat niet waar was. Daar heeft mevrouw Bulte teveel levenservaring voor. Alsof ze dat haar laten doen. Die vrouwen vervelen zich toch dood. Ze had er wel minstens zes verwacht. En toen ze aankwam, waren ze al met zijn achten.
Mevrouw Bulte had zich meteen opgelaten gevoeld. Maar ja, ze wilde geen gek figuur slaan. Dus ze was maar een beetje blijven hangen. Naar die breiwerkjes kijkend of de Heilige Graal erin verstopt zat. Van die idiote, malle poppetjes. Een kind zou zich een ongeluk schrikken van die dingen.
Mevrouw Bulte laat de armen slap naast zich hangen. Ze ligt lekker en toch doet alles pijn. Nee, ze beweegt zich niet. Geen zin vandaag.
Heeft ze zich nou in het park vergaloppeerd? Ze weet het eigenlijk niet. Wat haar steekt is, dat ze op haar leeftijd nog steeds niet geleerd heeft zich uit bepaalde situaties te redden.
Alle dames bleken zich met taxibonnen koninklijk te hebben laten vervoeren. Mevrouw Bulte wist niet eens, dat die bestonden.
‘Jongens,’ had ze gezegd. ‘Ik ga wel met het trammetje,’ Natuurlijk, zo was ze toch ook gekomen! Maar nee, daar kon geen sprake van zijn en Winters ging meteen bij wildvreemde mensen bedelen of mevrouw Bulte mee kon rijden.
Oh, oh, wat doen mensen elkaar toch aan.
Harry had op Winters vragen nauwelijks merkbaar ja geknikt en zo kwam het, dat een jonge man haar thuis zou brengen. Vaag kende mevrouw Bulte hem wel. Het was een jongen van het Waterlooplein.
De hele situatie stond mevrouw Bulte tegen. Ze wist, dat ze toch een last was, voor zo’n man. Maar goed. Mevrouw Bulte liet zich maar stromen. De minste weerstand geeft altijd de minste problemen. Maar nu had diezelfde Harry aan het einde van de markt tegen haar gezegd, dat hij ineens zes personen te vervoeren had. En mevrouw Bulte (ze weet zelf niet, hoe ze zo alert kwam) wist meteen, dat er dus een te veel was. Soms werkten haar neuronen blijkbaar nog vliegensvlug.
‘Geeft niet jongen, ik neem de tram wel,’ had ze sympathiek gezegd. ‘Heb toch een OV kaartje.’
Alles was in orde geweest als mevrouw Winters zich er niet onmiddellijk mee was gaan bemoeien.
Opstandig ging ze bij iedere stand vragen, of mevrouw Bulte mee mocht naar het centrum.
Mevrouw Bulte balt haar knuisten bij de herinnering. ‘Laat me toch,‘ had ze steeds gezegd. ‘Ik wacht gewoon even op lijn zeven.’
‘Nee hoor,’ zei Winters, ‘Wij krijgen jou in een auto naar huis.’
En zij maar als een dom schapen pakket achter Winters aan, die fervent de leiding genomen had.
Iedereen begon op te breken en overal kreeg Winters nul op het rekest. Mevrouw Bulte werd steeds ongelukkiger.
Dit is mijn leven in een notendop, dacht ze.
Wat sta ik hier, had ze gedacht. Ik ga gewoon. En ze was zomaar weg gelopen. En die wijven begonnen te roepen. ‘Stien! Stien!’ Het leken wel gongslagen.
Ik doe net, of ik het niet hoor, had ze gedacht en ze liep driftig door.
Maar Winters weer achter haar aan, hoor.
‘Stien, we nemen een taxi!’ riep ze. ‘Ik breng je wel naar huis.’
‘Maar jij woont hier vlak achter!’ had mevrouw Bulte vertwijfeld geroepen.
‘Nou, ik heb wel zin in een ritje,’ zei Winters vrolijk.
Ze is doodop, dacht mevrouw Bulte boos en ze doet heel gemaakt, of ze nog heel elastisch is.
‘Dat is helemaal nergens voor nodig.’ Ze probeerde het zo ferm mogelijk te zeggen. ‘Ik ga altijd met de tram. Daar is een halte. Hij komt over tien minuten!’
Maar Winters liet haar prooi niet los. ‘Ja, maar ik kom bij je op bezoek!’ Mevrouw Bulte raakte stante pede geëlektriseerd. Naar haar huis? Haar grootste, duistere geheim. Dat grauwe gangetje met dat vergeelde behang en die versleten stoelen. Met dat gemaakte konje? Hier moest onmiddellijk ingegrepen worden.
‘Waarom nemen we niet gezellig een borrel in dat cafeetje daar en daarna neem ik het volgende trammetje.’ Ze probeerde niet te gaan huilen, maar was eigenlijk al over de rand.
‘Goed dan,’ zei Winters. ‘Ik begrijp alleen niet, waarom je zo doet.’
Hoe doe ik dan?, vroeg ze zich verwilderd af. Mevrouw Bulte kon niet meer helder denken.
‘Waarom ben je nu precies zo kwaad?’
‘Ik ben helemaal niet kwaad,’ zei mevrouw Bulte.
‘Jawel, je liep boos weg. Je bent helemaal rood.’
‘Ik houd er niet van andere mensen lastig te vallen. Ik wilde gewoon met de tram.’
‘Je moet jezelf niet zo wegcijferen. Je had tegen Harry moeten zeggen, dat hij je die plaats beloofd had. Dan laat je je toch niet wegsturen!’
Ottelenooie, dacht mevrouw Bulte, waar ben ik in terecht gekomen?
‘Iedereen zag je boos weglopen. Zoiets geeft aanstoot. Niemand kon er toch iets aan doen, dat er geen plek was!’
Mevrouw Bulte besefte, dat dit een van die momenten in het leven is, waarop je niets anders kunt doen dan lijdzaam afwachten tot de tornado je weer op aarde terug werpt.
Laat ik van binnen heel blijven, dacht ze.
‘Ik was niet boos. Ik wilde gewoon weleens opstappen. Je bent zo dominant, Wil. Daar wilde ik me aan onttrekken.’
‘O, dus nu is het mijn schuld! Nou is het helemaal mooi!’ Winters blies bijna.
‘Nee, natuurlijk niet. Ik begrijp, dat je bezorgd om me was. Dat was heel lief van je,’ krabbelde mevrouw Bulte terug. Pieterdejandrie. Geen openlijke vijandschappen!
‘En je hebt gelijk,’ praatte ze snel door. ‘Ik had flinker moeten zijn met Harry. Hij zei alleen maar, dat er zes personen waren. Waarom moet ik dan onmiddellijk denken, dat ìk teveel ben. Waarom kan dat niet iemand anders zijn?’
‘Ja. precies!’ zei Winters met dikke instemming. Haar ogen, die wat rood waren, kregen een vreemde twinkeling. ‘Dat bedoel ik nou, je moet assertiever zijn. Waarom zou iemand je nou niet even naar huis kunnen brengen? Met de tram moet je toch nog een aardig stuk lopen.’
Mevrouw Bulte was niet gewend om zo te denken. Het stond zo ver van haar manier van zijn, dat ze van de weeromstuit nog enige episodes uit haar leven aanhaalde, die demonstreerden, dat het haar aan het geringste zelfbewustzijn ontbrak. Ze ging door de knieën en Winters voedde zich met een glimlach vol minachting aan haar verhalen.
Eindelijk kwam de tram, de verlossing. Mevrouw Bulte liet zich bewegingloos vervoeren, terwijl er in haar hoofd zich een tumultueus epos afspeelde. De reflectie van haar gezicht in het raam verraadde niets van haar strijd van binnen. Tersluiks keek ze rond, maar er was niemand die op haar lette. Ik ben weer geruisloos in het niets geworpen, dacht mevrouw Bulte bevreemd.
Thuisgekomen wierp ze zich meteen op bed en werd wonderlijk genoeg snel soezerig. Alsof de wetenschap, dat ze weer alleen was, haar omhulde als een barmhartige deken.
Maar nu het een nieuwe dag is, weet mevrouw Bulte wat haar te doen staat. Want één ding staat vast. Zodra je je in de menigte begeeft, word je door elkaar geschud door het lieve leven. En daarom zal zij zich eens lekker schuil houden vandaag. Geen bingo met Gerard. Geen ontmoetingen in Flesseman. Geen supermarkt. Vooral geen gesprekken met Jans. Ziezo, zo doen de dieren dat ook, denkt mevrouw Bulte, terwijl ze langzaam adem haalt. Het hol in en wonden likken. Een hele verstandige maatregel van de natuur.