Henriette Bucciarelli – Ook mevrouw Bulte dwaalt door het leven (22): Ritje door de stad

Mevrouw Bulte is per ongeluk de verkeerde tram ingestapt. Heel soms overkomt het haar ineens, dat ze verstrooid met lijn veertien door de stad rijdt en niet merkt, dat ze de verkeerde kant op gaat. Ze zit dan zo naar die geweldige stad te kijken en krijgt dan iets gelatens over zich. Zo van, de tram brengt me wel thuis. Maar nu merkt ze opeens dat ze juist heel ver van huis is. Ze gaan helemaal naar Watergraafsmeer. Nog een paar stappen en ze zijn in Haarlem. Ze wordt er helemaal warm van. Ottelenooie. Ze heeft bijna geen saldo op haar OV-kaart staan. Ze had nog wel gedacht, dat ze een gelukkie had gehad, toen ze met een sliert toeristen ongezien kon opstappen.
O, wat een spanningen allemaal. Autoriteit, jawel. Mevrouw Bulte weet het wel. Daar heeft ze zo’n panische angst voor. Komt nog van pa, die afwisselend huilde of met zijn vuist op tafel sloeg.
‘Stientje, nooit, nooit met de politie in aanraking komen. Nooit, hoor je me. Gajes is het, ze hebben een sterk criminele inslag.’
‘Nee, pa,’ zei ze dan altijd gedwee, ‘dat zal nooit gebeuren.’
Ach vader, denkt ze, ze gaven je drie jaar voor het stelen van een brood. Het heeft je eigenlijk gebroken. Maar het was ook zo’n malle tijd, de vooroorlogse jaren. Dat komt nu allemaal niet meer voor.
Kom op, denkt mevrouw Bulte flink. Ze schieten je niet dood. Het komt allemaal weer goed. En ach, stelt ze zichzelf gerust, die trams gaan altijd in een kringetje. Komt ze vanzelf weer thuis. Maar eerst moeten ze naar het eindpunt. Uitstappen is funest. Dan moet ze meteen bij het opstappen weer een kaartje laten zien. Daarom blijft mevrouw Bulte maar zitten, waar ze zit en tuurt naar buiten. Eindeloos duurt de rit. Wat een mensen, wat een huizen. Eindelijk arriveren ze bij de laatste halte. Ja, ja. De tijd kan ook een genade betekenen.
Maar mevrouw Bulte heeft pech. De tram gaat niet meteen verder. Ze moet uitstappen van de chauffeurs. Ze klimt met tegenzin uit lijn veertien. Gelukkig letten ze niet op, of ze uit checkt. De deuren gaan onverbiddelijk dicht. Ze schaamt zich een beetje voor die jonge kerels. Ze begrijpt ineens wat vrouwen zo aantrekkelijk vinden aan mannen, iets wat ze, toen ze er de leeftijd voor had, niet echt zag. Een oude vrouw is ze en één zonder klaarblijkelijk doel. Ze voelt zich zo ontheemd, dat ze als een klein kind tegen ze begint te praten. Een beetje bibberig legt ze uit, dat ze de verkeerde kant opgegaan is.
Nu komt er een menselijke trek op het gezicht van de chauffeur. ‘De tram gaat over tien minuutjes weer terug, mevrouw’, zegt hij geruststellend.
Ja, dat had mevrouw Bulte uit zichzelf ook wel begrepen. Maar moest ze nu opnieuw piepen? Dat was de kwintessens.
Ze heeft precies zeven eurocent in haar zak. Pieterjandrie! Wat een spanningen allemaal. Het leven en zijn spektakels. Nee. Gelukkig is ze niet. De hemel staat hel blauw boven de gebouwen, maar zelfs die goddelijke ingreep, maakt het niet prettig hier, met die sombere gebouwen, die al een verbitterde uitstraling moeten hebben gehad, toen ze gebouwd werden.
Alles is prima, houdt mevrouw Bulte zichzelf voor, er is hier zuurstof in overvloed. Het komt allemaal op zijn pootjes terecht. Het is toch niet strafbaar hier op een bankje te zitten? Nou, dan. Nee, het delict komt strakjes pas. Als de heren weer terug komen.
En ja hoor, (hoe vreemd is het fenomeen tijd toch) daar zijn ze. Een van hem heeft een venijnige trek op zijn gezicht. Of hij iedereen wil laten terugbetalen voor het feit, dat hij hier dwangarbeid verricht. Want daar komt het uiteindelijk op neer, bedenkt mevrouw Bulte. Als hij haar aan een haak kan nagelen, zal hij het niet laten.
Mevrouw Bulte stapt moeizaam weer in. Ze doet er heel lang over. Ze kijkt niet eens in de richting van het controleurs hokje. Logisch, ze kan zo weer terug op haar elektronische kaart. Die heeft zij bij het opstappen al gepiept. Ze probeert er zelf diep in te geloven. Ze zijgt neer op een stoel, pal naast die van de controleur en houdt zich heel oud en onnozel. Bovendien, ze weten van haar leed. Ze zullen haar niet verdenken. Niet iemand, die zo dicht bij de controleur gaat zitten. Het duurt en het duurt. Nog rijden ze niet weg. Nog komen er geen andere passagiers, die hem afleiden. Nog vraagt hij niet naar haar plaatsbewijs. Het hart van mevrouw Bulte klopt luid, maar het lijkt, of zij verstrooid naar buiten kijkt.
Eindelijk schokt de tram vooruit met een belletje. Nu zal hij niets meer vragen. Mevrouw Bulte probeert de spanning met getuite lippen weg te blazen. Eindelijk kan ze van haar ritje genieten.
Het leven is me weer genadig geweest, denkt ze, als ze bij de Artis aankomen.
Nog knikken haar knieën als ze uitstapt. ‘Bedankt meneer,’ zegt ze tegen de controleur. Hij knikt haar met niets zeggende ogen toe.