Henriette Bucciarelli – Ook mevrouw Bulte dwaalt door het leven (17): Gods Liefde

Wat ben ik toch een stakker, denkt mevrouw Bulte. Ze drukt nu al minutenlang op de knoppen van haar elektrische wekkertje. Hoewel ze hem al weer heel wat jaartjes heeft, weet ze opeens niet meer, hoe ze hem in moet stellen.
Hoe is het mogelijk, dat een mens met zo weinig kunde en geest behept kan zijn? vraagt mevrouw Bulte zich af. Dat zal in onze maatschappij maar weinig voorkomen. In ieder ander tijdperk zou ze allang van de aardbodem weg gevaagd zijn. Maar ja, die Drees, hè? Die houdt de bejaarde mens in stand.
Toch is het ook niet mis, wat ik doe, vindt ze. Náást het leven staan in plaats van het te leven. En dat, terwijl ze uitsluitend genieën om zich heen ziet. En ze kwekken maar en ze kwaken maar, zonder honger en verdriet. En mevrouw Bulte is de eeuwige, stille getuige.
Als ik alleen maar een paar mooie trekken in het gelaat had gehad. Alleen maar dat. Verstand had niet eens gehoeven. Maar nee, hoor. Geen grammetje aantrekkingskracht. Ze is al drieënzeventig jaar, mevrouw Bulte. Al drieënzeventig jaar net zo mooi als haar naam.
Mevrouw Bulte gaat met een tragisch gezicht voor de spiegel staan.
‘Ik ben als een steen, die nog veel afslijting behoeft,’ zegt ze hardop. ‘Water, water, maak mij glad.’
Maar daar doet het water tergend lang over. Want voor God speelt tijd geen rol. Die legt mevrouw Bulte rustig levenslang in een ijskoude rivier. Een bult min of minder zal Hem niet deren.
Maar is hier geen vergissing gemaakt?
Want dit steentje hier heeft gevoel, snuift mevrouw Bulte. En normaal gesproken denkt een steentje niet. Maar mevrouw Bulte doet dat wel. Met dat kleine beetje hersens, dat ze heeft, maalt ze de hele dag. En dàt is uiteindelijk de grote makke, bedenkt ze.
De televisie staat op een kanaal, dat alle oude televisieprogramma’s van vroeger herhaalt. Het is wonderbaarlijk. De doden bewegen zich spring levend op het scherm. Ze lachen wat af en zitten daar net zo mooi als vroeger te wezen. Het maakt ze zelfs interessanter dan toen. Ze doen alles met een beetje weemoed, alsof ze wisten, dat mevrouw Bulte er op een dag sprakeloos naar kijken zou.
Dat staat haar dus ook te wachten. Dat weg floepen in het niets. Ze zeggen, dat de dood de enige zekerheid in het leven is.
Nou, dat zal dan wel. Mevrouw Bulte weet het nog zo net niet. Het schijnt haar toe, dat ze voor eeuwig op aarde rond dolen moet.
Hoogbejaard is ze al en nog steeds mankeert ze niets levens bedreigends. Tja, dat is dan toch weer een zegen, bedenkt ze. Maar ze merkt ook, dat ze het niet van harte denkt. Ze wordt een beetje kriegelig van zichzelf. Wat is ze weer lijzig. Er zijn er, die zonder armen en benen door roeien en ruiten gaan, Stientje Bulte! bijt toe. Het is je karakter. Dat is zo lauw. Oh, oh, wat is het lauw! Al heb je zó een aardappelhoofd. Daar zit het hem niet in. Dante had toch ook geen toegang tot de hemel met die neus. Maar hij ging!
Mevrouw Bulte moppert op zichzelf. Een levenslange muurbloem. Wat zegt ze? Een krabbeltje mos. Straks zit ze met een honderdjarig jubileum!
Ze zucht ervan. Wat overdrijf je weer, gaat ze in het verweer. Waarom deel jij jezelf in bij de lagere soorten? Zo dom ben jij niet Stientje Bulte! Jij voelt! Jij hebt voelsprieten. Je weet zoveel zonder te weten!
Mevrouw Bulte zijgt neer in haar stoel. Ze heeft zichzelf al zo vaak de les gelezen. Het heeft nooit iets geholpen.
Bovendien zou ieder ander, met dezelfde onoverkomelijke hobbels als zij in haar leven heeft gehad, toch allang van de brug gesprongen zijn.
Dat weet God ook. Daarom vergeeft hij! En een vis, die hongerig wordt, springt ook niet meteen op het droge als een krokodilletje. Die evolutie gaat niet zo snel. En dat is wel, wat ze van zichzelf verwacht.
Mevrouw Bulte laat haar blik verstoord over de rommel glijden. Niets om over in paniek te raken, houdt ze zichzelf voor. Dit kan een normaal mens in uurtje bewerkstelligen. Maar mevrouw Bulte heeft de kracht niet, ook maar één stofje op te rapen. Ze sluit haar ogen en blijft stokstijf in haar fauteuil zitten.
Ik ga hier net als Boeddha op antwoorden wachten, besluit ze.
Ze heeft een vieze smaak in de mond, merkt ze. Ze voelt hoe haar kunstgebit haar gehemelte irriteert. Haar gedachten gaan af en aan. Maar mevrouw Bulte houdt vol. Ze schenkt er steeds minder aandacht aan en het wordt steeds stiller van binnen. Af en toe gaat een zwart-wit mannetje door haar hoofd, maar dat negeert ze.
Het is vreemd, maar zij voelt al haar dunne haartjes op haar hoofd. Het lijkt wel of ze met menthol talk bepoederd zijn; het is helemaal koel geworden rondom haar hoofd. De koelte lijkt haar grijze haren naar boven te duwen tegen alle zwaartekracht in.
Dan voelt ze haar stijve spieren in haar schouders en nek en probeert zich zo week als een naaktslak te maken. Zachtjes zakt ze in elkaar. Maar ze merkt, dat als ze zo te lang blijft zitten, wegdommelt.
Ze recht haar rug en begint te bidden: ‘Lieve God, laat mij niet langer wachten. Lieve, lieve, God. Ik weet dat je er bent.’
Er bekruipt haar vrijwel onmiddellijk een bevrijdend gevoel. Het is of een dekseltje van haar borst wordt gelicht. Ze ademt op.
‘Lieve God,’ gaat ze door. Maar nu klinkt het teveel als ongemeend theater en daarom moet ze opnieuw beginnen. Wel even bij de les blijven! Het moet diep doorvoeld zijn.
‘Lieve God, geef me een teken, een teken dat je me hoort.’
Haar maagje begint te knorren. Maar ze blijft geconcentreerd. Het gaat hier tenslotte om een kwestie van leven of dood.
Plotseling dringt een zuivere bloemengeur haar neusholtes binnen. Rozen. Zo sterk. Het is onmogelijk, dat ze zich vergist. Mevrouw Bulte kijkt in het rond. Zij heeft geen rozen in huis. Geen enkele bloem. En de laatste druppel parfum is al jaren geleden verdampt. Toch is de geur ongelooflijk sterk.
Nog een paar maal snuift zij diep in en dan is het weg.
Trillend staat mevrouw Bulte op. ‘Buitengewoon, buitengewoon,’ mompelt ze.
Ze weet opeens met stellige zekerheid, dat zíj het middelpunt van het universum is. Toch kan ze er niet trots op zijn. Het is gewoon, zoals het is. Ze is opeens zo veel omvattend als de schepping zelf. Haar lijfje, dat altijd maar wat met haar mee schommelt, maakt plaats voor een dijk van een lichaam. Ze is mooi. Ze is precies goed.
Ze schiet er van in de lach. Als me nou, ze is mooi! Mevrouw Bulte! Mooi! In Gods ogen is ze mooi!
Ze maakt een dansje in de keuken.
Met een bonkend hart gaat ze voor het raam staan. Het uitzicht is niet veranderd. Was het niet allemaal maar verbeelding geweest? Waarom zou God haar antwoord geven als hij zelfs de grootste overstromingen niet tegenhoudt? Is ze niet langzaam dement aan het worden? Ze kan tenslotte haar eigen wekker niet meer zetten.
De wolken buiten trekken onverstoord voorbij. Zo vertrouwd en toch zo onbenaderbaar.
Ze probeert de rozengeur weer te ruiken, maar het is weg. De wekker begint uit zich zelf hoog te piepen.
Als ze hem met een paar slagen uit doet, weet ze opeens weer, hoe ze je hem op het juiste uur kan zetten. Nee, God bestaat echt. Ze weet het zeker. Ze voelt zich zo licht als een veertje.
‘Dank U, God, voor de rozen,’ fluistert ze zachtjes.