Fanta Voogd – Punk in Amsterdam (1)

Punk bracht in Amsterdam een ‘alchimische’ reactie teweeg. Korte tijd vormden jonge creatievelingen, links-radicalen en randgroepjongeren één ongrijpbare subcultuur. In dit eerste deel van een tweeluik de beginjaren. Van het eerste optreden van The Sex Pistols in Paradiso begin 1977 tot de chaotische expeditie van Amsterdamse punks naar Castricum in de zomer van 1979.

De jaren zeventig waren de jaren van de Grote Matheid, werd meteen al aan het eind van dat decennium gezegd. Het optimisme en de dadendrang van de jaren zestig waren opgedroogd. Burgemeester Ivo Samkalden had het slapen op de Dam en in het Vondelpark verboden, de studenten waren uitgedemocratiseerd, provo en de Kabouterbeweging ten onder gegaan en zelfs de melkboer droeg lang haren. Als tiener moest je het doen met de rockmuziek van de vorige generatie en die was onuitstaanbaar pretentieus, wijdlopig en saai geworden. De muziek van Pink Floyd, Kayak of The Eagles lag mijlenver verwijderd van wat een gemiddelde puistenkop toen bezighield.
Achteraf gezien zou het ‘Oog van de Storm’ een betere typering zijn geweest dan de Grote Matheid. Na de Nieuwmarktrellen (1975) bleef het een paar jaar opmerkelijk rustig in de stad. Maar vanaf 1977 vormde de Amsterdamse punkbeweging de voorbode van een heropleving van de rebelse geest. De jaren 1980-1985 kwamen in het teken te staan van harde kraakacties en onverzoenlijk antifascisme en het doemdenken vond een uitlaatklep in massale vredesdemonstraties.
“Een fantastische alchimische reactie”, zo beschrijft Harry Mulisch het ontstaan van de provobeweging in zijn boekje Bericht aan de Rattenkoning (1966). “Onder gebruis en hitteontwikkeling” groeide een verbinding tussen het anarchisme van Roel van Duijn en de ongrijpbare kunstzinnigheid van Robert Jasper Grootvelds happenings op het Spui. De nozems – de artistieke Pleiners en de volkse Dijkers – waren het voetvolk van die beweging. Een decennium later zou in Amsterdam weer zo’n ‘onmogelijke’ alliantie ontstaan van jonge links-radicalen, kunstenaars en probleemjeugd.

Stropdas
Hoewel punk vergelijkbare ingrediënten bevatte als de provobeweging, was het verschil in temperament enorm. Zo goedgemutst als de provo’s, zo cholerisch waren de punks. Daar hadden ze goede redenen voor. In 1970 was in Nederland nog geen 2% van de jongeren tussen de 15 en 25 werkloos, daarna steeg dat percentage zonder haperen tot een piek van 17,3% in 1983. Belangrijker was misschien nog wel de algehele ongerustheid over de goede afloop van de Koude Oorlog. Die werd in 1977 aangewakkerd door berichten over de komst van de neutronenbom en de acties daartegen. Met de wapenkreet No Future bliezen de punks de bezorgdheid over werkloosheid en wapenwedloop op tot een apocalyptisch visioen. Het Amsterdamse punkblad KoeCrandt verspreidde in mei 1978 de poster Drop de Neutronenbom, als variant op de Stop de Neutronenbomcampagne van de CPN.
Maar laten we bij het begin beginnen. Het moment waarop punk vanuit New York en Londen voet aan de grond kreeg in Amsterdam, is heel precies aan te wijzen: de twee optredens van The Sex Pistols in Paradiso op 6 en 7 januari 1977. Het publiek reageerde bij deze eerste kennismaking met punk vooral verbaasd. Pas later dat jaar slaagden bands als The Stranglers en The Clash erin de zaal om te toveren in een kolkende massa die zich overgaf aan de pogo, het recht op en neer springen op de eerste en derde tel. Een revolutie, als je beseft dat popmuziek gedurende een groot deel van de jaren zestig en zeventig bij voorkeur in kleermakerszit werd beleefd.
Trouwe bezoekers van de punkconcerten in Paradiso zagen in rap tempo het modebeeld veranderen. Mensen knipten hun haar kort om het met zeep in pieken te kneden. Met ritsen en veiligheidsspelden werden de eigen kleren vermaakt en behangen met plastic rotzooi, badges, scheermesjes en andere ijzerwaren. Van dwingende kledingvoorschriften was in die eerste jaren geen sprake. Leren jasjes waren gewild, maar voor de gemiddelde scholier te duur. Ook op het Waterlooplein. Algemener was een versleten colbert, in combinatie met een smal jarenzestigstropdasje op half zeven. Een soort parodie op de kledij van vaders, leraren en politici.

Opstootjes
Eind 1977 vormden zich in alle uithoeken van de stad kleine groepjes punks. Mensen die elkaar kenden uit de buurt, van school of de universiteit en die bij elkaar kwamen in Paradiso, de Melkweg of Dansen bij Jansen en op straat blikken van verstandhouding wisselden. Van een echte ‘scene’ was nog geen sprake.
Eén van de sleutelfiguren van de Amsterdamse punkbeweging was Hugo Kaagman (1955), een student sociale geografie aan de Gemeentelijke Universiteit. Hij raakte geïnteresseerd in de antikunststroming Dada, in Fluxus-kunstenaars als Wim T. Schippers en in provo. Voorjaar 1977 betrok hij met andere krakers de panden op de Sarphatistraat die later door zijn graffiti bekend werden als de Zebrapanden.
Eerder al had Kaagman zich teleurgesteld van het hippiedom afgekeerd en zijn haar afgeknipt, maar het moment van bekering kwam toen een huisgenoot uit Londen een paar punkblaadjes meebracht. Hij nam de bijnaam Amarillo aan en startte, onder andere met de Surinaamse sonologiestudent Ludwig Wisch (Lulu Zulu), zijn eigen blaadje. De KoeCrandt, Koekrant of Koekrand – vernoemd naar de smerige koekrand in de wc – was aanvankelijk niet meer dan een huisbulletin, maar bevatte gaandeweg meer stukjes over punk. Later in 1977 raakten ex-Rietveldstudent Diana Ozon (Diana Groeneveld) betrokken bij het blad en begin 1978 sloot Ivar Vičs alias Dr. Rat (1960-1981) zich aan. In de Koecrandt stonden collages, Ozons gedichten, strips van Amarillo, tekeningen van Dr. Rat en verslagen van concerten en de kleine opstootjes die de punks veroorzaakten.
In de lente van 1978 opende de kliek rond de KoeCrandt de punkclub DDT666 in het souterrain van het kraakpand in de Sarphatistraat. Kaagman: “Iedereen liep daar zo energiek rond. Dat slome van hippie was helemaal weg. Iedereen schreef op de muur. Ik dacht: dit is echt de geboorte van een nieuwe beweging. Maar Ludwig en Dr. Rat begonnen met cocaïne en daar werden ze een beetje raar van. Er ontstond ruzie over de bierprijs en er werd met flessen gegooid.” Na een half jaar was DDT666 ter ziele.

Fakkel
Een Amsterdamse punkband van het eerste uur was Panic. De bandleden kenden elkaar uit Hertzbergers studentenhuis in de Weesperstraat en begonnen in 1976 als Big Peter and the Terrible Garage met jaren vijftig rock ’n’ roll. Maar het jaar daarop schakelden ze over op punk en veranderden de bandnaam in Panic. De band bouwde in korte tijd een ijzeren live-reputatie op met een act die het midden hield tussen een happening en een taartengevecht. Zanger Peter ‘Penthouse’ ten Seldam ging met brandblussers en met groene zeep gevulde klysma’s het publiek te lijf, dat de aanval beantwoordde met liters bier en spuug.
In de loop van 1977 en 1978 leek zich geleidelijk aan de infrastructuur te vormen die nodig was om een plaatselijke scene tot bloei te laten komen. Paradiso organiseerde vanaf november 1977 avonden met Nederlandse punkbands. Als eerste platenzaak in Nederland ging RAF punk- en new wave-platen importeren. De man die dat voor elkaar kreeg was Hansje Joustra, die werkte in de winkel in de Rijnstraat. Eind 1977 opende hij op de Rozengracht het in punk gespecialiseerd filiaal: No Fun. “Het leek soms meer op een Sociale Werkplaats dan een platenzaak”, vertelt Joustra in Het Gejuich was Massaal, een boek over punk in Nederland. “Die hele punkscene kwam in de winkel bij elkaar, en eerlijk gezegd zette dat weinig zouden aan de dijk. (…) Naast mij zat een kruideniertje, en die man heeft nog nooit zo’n omzet gedraaid als toen. Die punkgasten bleven maar kratten bier aanslepen.” Joustra begon ook het No Fun-platenlabel, met Amsterdamse bands als God’s Heart Attack en The Helmettes.
Panic kwam in het voorjaar van 1978 als eerste Amsterdamse punkband met een lp, uitgebracht door een grote platenmaatschappij (Universe/Ariola). De band was geen lang leven beschoren. Tijdens het eerste Nederlandse Rock Against Racism-festival op 22 november 1978 bracht Panic in Paradiso een waardig slotakkoord ten gehore, toen zanger Peter ten Seldam als Sinterklaas verkleed van onder zijn tabberd vuurwerk het publiek in schoot. Een tel later rolde hij brandend als een fakkel over het podium. De muzikanten speelden onverstoorbaar door terwijl omstanders naar brandblussers grepen.
Nog voordat zich een hechte scene had ontwikkeld, leek de Amsterdamse punkbeweging dood te bloeden in de eerste helft van 1979. Punkclub DDT666 bestond niet meer, RAF haalde de stekker uit platenzaak No Fun en Paradiso programmeerde steeds minder punkbands.

Einde der Tijden
Het liep helemaal anders. Een van de eerste tekenen van nieuw leven was het Fuck the Queen-festival op 30 april 1979 op de stoep van het gekraakte Handelsbladgebouw. Een festivalletje georganiseerd door No Name, een nieuwe punkclub in de Paleisstraat. Een stuk of acht bijna allemaal nieuwe Amsterdamse punkbands traden er op. Ook nam het aantal Amsterdamse punkblaadjes flink toe. In de periode 1977-1983 tel ik veertien verschillende titels. Van de knulligste pamfletjes tot grafische hoogstandjes als de door Dr. Rat gemaakte Koecrant Horror-Special.
Hugo Kaagman en Diana Ozon startten in 1979 Galerie Anus in Sarphatistraat. Ze verkochten er punkblaadjes en zelfgemaakte T-shirts en je kon er je haar laten knippen. Het werd een ontmoetingsplaats voor punks uit het hele land. Kaagman had een kaart van Nederland aan de muur hangen en hield met vlaggetjes bij waar de bezoekers vandaan kwamen. Maar bovenal was de galerie de uitvalsbasis voor graffitiartiesten (zo u wil: vandalen).
Het is aan Kaagman te danken dat graffiti een essentieel onderdeel werd van de Amsterdamse punkbeweging. Anders dan in andere landen is de opkomst van graffiti in Nederland niet verbonden aan de hiphopcultuur, maar begonnen met punk. Kaagman had in 1978 een Grand Prix du Graffiti uitgeschreven met als winnaar Dr. Rat. Een jaar later bracht de Grand Prix tientallen, vaak piepjonge kliederaars en kunstenaars op de been. Kaagman is zonder twijfel de grondlegger van de Nederlandse graffitiscene.
Curieus is de link tussen punk en reggae. Net als in Londen waren veel Amsterdamse punks fan van reggae. Op het eerste gezicht is dat wonderlijk omdat de snelle en agressieve punkrock het absolute tegendeel lijkt van de langzame en spirituele Jamaicaanse rockmuziek. Maar bij nadere bestudering van de naoorlogse jeugdculturen valt op dat ze bijna altijd aansluiting zochten bij de cultuur van etnische minderheden. Beatniks dweepten met jazz, mods met soul, nozems met indorock, skinheads met ska en de latere hiphoppers met gangsta rap. Punks herkenden zich in de rebelse geest van reggae en deelden met rasta’s een fascinatie voor het naderende Einde der Tijden.

Vernielingen
De zomer van 1979 gaf de Amsterdamse punks hernieuwd zelfvertrouwen. Zelf spraken ze trots van de Second Wave. Een tweede lichting punks die een band begonnen en vaak daarna pas leerden hun instrument te bespelen, terwijl de eerste lichting bestond uit muzikanten die punk waren gaan spelen. Alleen in Amsterdam al ging het om tientallen nieuwe bands. Vaak waren de leden piepjong. The Nitwitz uit Amsterdam-Zuid bijvoorbeeld hadden een gemiddelde leeftijd van zestien jaar. Wat ook opviel was de belangrijke rol van meisjes en jonge vrouwen in vergelijking met de oudere generatie en mainstream popmuzikanten. Sommige bands bestonden geheel of grotendeels uit vrouwen en veel bands hadden een zangeres of een vrouwelijke muzikant – vaak een bassiste – in de gelederen.
Op 31 augustus, 1 en 2 september 1979 zouden tien Amsterdamse bands spelen op een festival in jongerencentrum De Bakkerij in Castricum. The Bugs, Infexion, The Workmates en The Ex beten de spits af. Het werd een zinderende avond, die duidelijk maakte dat punk scheidslijnen doorbrak. Tussen band en publiek. Tussen muziek en lawaai. Tussen mooi en lelijk. Tussen dans en gevecht. Tussen schepping en vernietiging. De muren verdwenen onder een laag viltstift en spuitbusverf. Het publiek bestond grotendeels uit mensen die zelf óók in een bandje zaten of van plan waren er een te beginnen. Het bleef bij deze ene avond van eensgezinde dadendrang. Want er waren ook vechtpartijtjes. Een deel van de Amsterdammers liet op weg naar het treinstation een spoor van vernielingen achter. De politie trok de muziekvergunning in. Maar punk was springlevend.

Ons Amsterdam, nummer 3, maart 2013

http://www.onsamsterdam.nl/home/1986-nummer-3-maart-2013?start=2