Eva Rensman – De jaren tachtig van Joost Zwagerman

Ze waren 22, hadden koud hun diploma van de Rietveld op zak en verdienden twee ton bruto per jaar. De roman Gimmick! van Joost Zwagerman is hét boek over de eerste Nederlandse yuppen: jonge kunstenaars die uit waren op rijkdom en succes. ‘Links was synoniem voor humorloosheid, ingekaktheid.’
In 1989 verscheen de roman Gimmick! van Joost Zwagerman, over de jonge, succesvolle schilder Walter van Raamsdonk, door zijn vrienden Raam genoemd. Raam beweegt zich eind jaren tachtig in het snelle wereldje van succesvolle jonge kunstenaars dat uitgaat in discotheek Gimmick. Terwijl zijn collega’s steeds succesvoller, rijker en cynischer worden, bezwijkt Raam aan liefdesverdriet en aan de hardheid van het milieu waarin hij verkeert. Hij schildert niet meer, gebruikt steeds meer drugs en zijn vriendinnetje komt niet bij hem terug.
Gimmick! is een tragikomische schets van de yuppencultuur van die tijd, aldus Zwagerman. Maar veel lezers en recensenten waren geschokt door het gedrag van de hoofdpersonen. Zo schreef De Groene Amsterdammer dat met Gimmick! de Veronica-sound zijn entree had gemaakt in de Nederlandse literatuur. De wereld van Gimmick! was de meeste lezers volkomen vreemd. ‘Het was toen een exotisch boek over een voorhoede, een klein elitair wereldje,’ zegt Zwagerman. ‘Maar het is ingehaald door de realiteit. Op houseparty’s slikt tachtig procent van de bezoekers XTC. En dan niet één pil, zoals in Gimmick!, maar veel meer. Daarmee vergeleken zijn de figuren in Gimmick! behoorlijk onschuldig. Wat doen ze nou helemaal? Er wordt veel gedronken, wat gesnoven, ze doen het met elkaars vriendinnetjes en slikken eens een pil. Het was eigenlijk nogal braaf, maar toen vond men het voos en vunzig.’

No future
In Gimmick! beschrijft Zwagerman een wereld die hij zelf leerde kennen rond 1985, toen hij Nederlands studeerde in Amsterdam. De jongerencultuur van eind jaren tachtig verschilde radicaal van die van enkele jaren daarvoor. Zwagerman: ‘Begin jaren tachtig stond iedereen in het zwart gekleed bleek, heel ernstig en depressief te zijn in clubs. Er hing een gedeprimeerde sfeer, die te maken had met de Koude Oorlog, de dreiging van de bom en met de economische crisis. Geen Woning geen Kroning. Het no future-denken hing als een loden last boven mijn generatie. Het was een pessimistische generatie. De muziek uit die tijd was militant, met maatschappijvijandige teksten. Je stond daar als het ware ontzettend gelijk te hebben met de band.’
Ook schrijver en journalist Joost Niemöller studeerde in de jaren tachtig Nederlands in Amsterdam en was freelance (muziek)journalist bij onder andere Vinyl. ‘In de jaren tachtig lukte het jongeren niet om op de arbeidsmarkt te komen, er was geen plek voor ze. Het gevolg was dat mensen eindeloos gingen studeren of andere dingen verzonnen om de boel te rekken. Dat leidde tot vertraagde carrières; de meeste van mijn generatiegenoten kwamen pas in de jaren negentig weer fatsoenlijk aan het werk. Ze leefden dus een jaar of tien in een onbestemde periode, en daaruit ontstond die grimmige subcultuur. Als tegenreactie: “Als de wereld ons niet moet, dan hoeven wij de wereld niet.”’
Rond 1985, toen onder Gorbatsjov de omwenteling in de Sovjet-Unie begon, veranderde de sfeer radicaal. Zwagerman: ‘Als bij toverslag was de hele discussie over kernbewapening verdwenen. Bovendien kwam er een economische boom. Het pessimisme was in één klap weg. In de politiek verdween het vijanddenken. Begin jaren tachtig werd Van Agt in linkse kringen beschouwd als het vleesgeworden kwaad; dat is Lubbers nooit overkomen, terwijl hij hardere bezuinigingsmaatregelen doorvoerde. Je zag het ook in de muziek: eind jaren tachtig werd er opeens onbezorgde, om niet te zeggen leeghoofdige muziek gemaakt. En “fout” mocht weer, camp werd geboren. Er “mocht” überhaupt veel meer; dingen waren niet meer zo snel fout.’
Als gevolg van de economische groei kwam een klein groepje jonge Nederlandse kunstenaars in een stroomversnelling terecht. Jarenlang waren beeldend kunstenaars arm geweest; ze leefden van subsidies. Totdat kunst opeens gewild werd, niet als bezit maar als handelswaar. Kunst werd een beleggingsobject. Zwagerman: ‘Dat was overgewaaid uit de Verenigde Staten. Een selecte groep kunstenaars werd opeens ongelooflijk rijk. Schilderijen die in januari voor 20.000 dollar werden verkocht, waren in oktober al 40.000 dollar waard.’ Vooral naar werk van jonge, pasafgestudeerde kunstenaars was veel vraag. `Er werd op een overspannen manier gezocht naar nieuwe kunst met een nieuwe beeldtaal. Daardoor werden ook de makers overspannen. Ze waren 22, hadden koud hun diploma van de Rietveld op zak en verdienden twee ton bruto per jaar.’ Het snelle succes zorgde voor een roes. Kunstenaars kregen de status van ster, en gedroegen zich daar ook naar. ‘Het was intrigerend om te zien. Die roes van succes en rijkdom doet wat met je, zeker als je zo jong bent. Het tast je leven aan.’
Zwagerman maakte in die tijd deel uit van de Maximalen, een groep jonge dichters die de Nederlandse poëzie wakker wilde schudden. Ze zorgden voor wat rumoer, maar hadden niet zulke exorbitante successen als de beeldend kunstenaars. Zwagermans rol in het groepje beeldend kunstenaars bleef beperkt. ‘Ik zat erbij als een soort hofnar, ik was het dichtertje dat ook wel eens mee mocht doen. Ik leefde letterlijk op andermans zak, luisterde vernissages op door een gedicht te schrijven. In ruil daarvoor kreeg ik dan een symbolisch honorarium van een paar tientjes – ik kreeg de kruimels. Ik maakte niet echt deel uit van het milieu, en ik identificeerde me er ook niet mee. Wel dacht ik al snel: dit schreeuwt om verbeelding.’

Drugsgeld
Toen Zwagerman Gimmick! schreef, was hij niet meer betrokken bij de groep. ‘Ik leefde als een monnik – erg sober. Ik woonde in een drassig souterrain in de Pijp en leefde op koffie, thee en sigaretten. Ik had een monotoon bestaan, dat was nodig voor de concentratie.’ Ook het leven van de kunstenaars waarover hij schreef was veranderd. De vraag naar kunst nam snel af; de vergaarde rijkdom raakte op en de kunstenaars waren weer aangewezen op subsidies. ‘De kunst was dolgedraaid, prijzen devalueerden. Niet omdat kunstenaars minder kwaliteit leverden, maar omdat de interesse van het kapitaal afnam. Voor de schilders betekende het terug naar af: ze waren vroeg rijk geworden en waren nu ook weer vroeg arm – heel ironisch. Toch werken ze bijna allemaal nog steeds met hart en ziel aan de kunst; het zijn wel echte kunstenaars. Al zijn er ook een paar aan onderdoor gegaan, verbitterd geraakt.’
In de kunstenaarswereld was bovendien iets gebeurd dat de sfeer in één klap grimmiger had gemaakt: de nooit opgehelderde aanslag op Rob Scholte in 1994. Zwagerman: ‘Scholte was aanvankelijk boos over mijn boek; hij werd ermee vereenzelvigd, en dat vond hij niet prettig. Hij was van die groep kunstenaars de bekendste, dus hij werd aangesproken op de levensstijl in het boek. Maar Gimmick! is geen sleutelroman, dus er komt ook geen Rob Scholte in voor, net zomin als ik Walter van Raamsdonk ben. Acht maanden nadat we weer on speaking terms waren geraakt, vond de aanslag plaats. Daarmee werd het milieu van Gimmick! bijna arcadisch. Het is eigenlijk de wereld vóór de klap.’
Maar volgens Joost Niemöller trad de verharding al op voor de aanslag op Scholte. ‘Het liep uit de hand toen er connecties met de misdaadwereld kwamen. Dat was een gevolg van de manier van leven: dit waren mensen die buiten de maatschappij wilden leven, en die zich daardoor steeds meer met drugs bezighielden. Ik vond het erg onthullend om te ontdekken dat de Roxy is gebouwd met drugsgeld.’
‘De sfeer die Zwagerman in Gimmick! beschrijft, is “goed getroffen”,’ vindt Jhim Lamoree, nu chef Kunst bij Het Parool en in de jaren tachtig kunstredacteur bij de Haagse Post. ‘Toen Gimmick! verscheen, was ik er niet positief over. Ik heb er een nogal negatieve recensie over geschreven in Propria Cures. Ik zat toen zelf nogal boven op dat wereldje, kon er misschien niet goed afstand van nemen. Nu vind ik het wel een goed boek. Ja, het is moralistisch, maar Zwagerman schrijft altijd moralistisch, dat zit ingebakken in zijn karakter.’
Toch maakt juist dat moralisme Gimmick! niet-realistisch, vindt Niemöller. “Het harde wereldje wordt afgezet tegen het verhaal van een Echte Liefde. Het boek bevestigt precies de vooroordelen van de buitenwereld. In een paar opzichten klopt de sfeer wel. Het ging veel om geld en drugs, en er was weinig interesse voor anderen. Er liepen enorme ego’s rond en iedereen was voornamelijk met zichzelf bezig. Maar achteraf zijn sommige verhalen ook erg overdreven, vooral die over geld. Rob Scholte verdiende eerst goed, maar dat werd al snel minder. Het werd ook steeds mistiger, omdat hij veel dingen zwart verkocht. En iemand als Peter Klashorst heeft nooit veel verdiend. Die heeft het altijd moeten hebben van een grote productie.’
Zwagerman: ‘Wie Gimmick! moralistisch noemt, leest met een puur journalistieke, sterk beperkte blik. Niemöller ziet jammer genoeg het verschil niet tussen moraal en drama. Gimmick! is een boek over volwassen worden, een coming of age-novel, vergelijkbaar met De avonden of The Catcher in the Rye van J.D. Salinger, boeken waarmee Gimmick! indertijd terecht in verband werd gebracht door de literaire kritiek. Inderdaad, de echte liefde, de puurheid wordt erin afgezet tegen de grote voze buitenwereld. De jaren tachtig zijn alleen het decor. En in die zin is het boek wel autobiografisch; ik was in die tijd ook het jongetje dat van het platteland naar de grote stad ging, dat zijn weg moest zien te vinden in wat hij houdt voor een een metropool.’

Ironische yuppen
De levensstijl van de jonge kunstenaars in Gimmick!, zegt Zwagerman, was een reactie op de tijdgeest van de jaren zeventig en vroege jaren tachtig. Zwagerman beschouwt de jaren zeventig als `het stille decennium tussen zestig en tachtig’. ‘Het was vlees noch vis, echt de uitloper van de “tegencultuur” van de jaren zestig. De seksuele bevrijding begon in de jaren zestig, en in de jaren zeventig ging men ook in Middelburg en Doetinchem aan partnerruil doen. Dat geldt voor allerlei andere maatschappelijke trends die in de jaren zestig waren begonnen. Maar de jaren zeventig waren ook de opmaat van de ik-cultuur, van de toenemende yuppieficatie en verzakelijking die in de jaren tachtig zou plaatsvinden. De figuren uit Gimmick! zijn exponenten van die beweging.’ Het yuppiedom van de kunstenaars was een reactie op de linkse cultuur van de jaren zestig en zeventig, legt Zwagerman uit. ‘Links had zich zodanig ontwikkeld dat het synoniem werd voor humorloosheid, ingekaktheid. Alle stimulerende tegendraadsheid was niet meer links. De provocatie kwam niet meer van links. Dus zochten de kunstenaars het aan de rechterkant. Ze waren niet vies van geld en niet vies van carrière, maar dat allemaal wel met een knipoog. Rechts-zijn was camp. Ze waren ironische yuppen, ze hadden zelf een linkse achtergrond. Rob Scholte speelde begin jaren tachtig in een militant neomarxistische punkband, stond zijn keel schor te schreeuwen in kraakpanden.’
Lamoree ziet in de beeldende kunst uit de jaren tachtig een logische voortzetting van de punkbeweging. ‘Kenmerkend voor de generatie van de jaren zeventig en tachtig is dat die steeds zelf initiatief nam. Motto van de punkbeweging was: er is geen toekomst, dus laten we hem zelf maar grijpen. Hetzelfde gebeurde later in de kunst: kunstenaars wachtten niet af, maar namen zelf het heft in handen. Daar vloeit een zekere zakelijkheid uit voort.’
Dat de beeldende kunst commercieel werd, vond hij niet negatief. ‘Veel buitenstaanders vonden dat kunst er slechter van werd. Tegen dat oordeel heb ik me altijd verzet. Er zijn in de geschiedenis meer periodes geweest dat kunst commercieel was – de zeventiende eeuw bijvoorbeeld. Die kunst vinden we nu toch ook niet slecht?’

De verzakelijking vond niet alleen plaats bij kunstenaars. Veel jongeren maakten in de jaren tachtig `een ruk naar rechts’, richtten zich op carrière maken en geld verdienen. Beurshandelaren, bankiers en advocaten – ze werden in navolging van Amerikaanse succesvolle jongeren yuppies genoemd: young urban professionals die uit waren op rijkdom en maatschappelijk succes. Maar bij deze yuppen ontbrak de ironie, stelt Zwagerman: ‘De snelle jongens op de beurs en de advocaten zullen zichzelf misschien wel hebben herkend in Gimmick!, maar hun sfeer was anders. Die werelden waren altijd al ballerig, hadden vaak een corpsverleden. Rechts-zijn was daar geen provocatie.’
De ironie is het grote verschil tussen de babyboomgeneratie en die uit Gimmick!, vindt Zwagerman. `In de jaren tachtig gingen jongeren uit van het slechte in de mens; in de jaren zestig waren ze onvermoeibaar bezig met het goede. Het was no future tegenover flower power. Het verwijt van de jaren-zestiggeneratie dat dat oppervlakkig was, of weinig geëngageerd? Dat is een generatiekloof. Een optimistisch mensbeeld lijkt me eerder oppervlakkig dan een pessimistisch.’
Inmiddels lijkt ‘veel geld willen verdienen’ een maatschappelijke norm te zijn geworden, vindt Zwagerman. ‘Wie niet in aandelen doet, telt niet mee. Het is uitgemond in wat Kok “het exorbitante zelfverrijken” noemt. Als ik nu blader in Gimmick!, dan was dat flirten van die yuppies met geld en rijkdom toen nog erg onschuldig.’
En de ironie, de camp is verdwenen. ‘Nou ja, verdwenen, alles is nu ironie geworden,’ aldus Zwagerman. Dat komt doordat de polarisatie weg is. Er zijn geen vijandbeelden meer; dat zie je bijvoorbeeld aan een programma als Het Lagerhuis. Mensen staan met verhitte koppen te discussiëren, en als ze klaar zijn, gaan ze gezellig met z’n allen een pilsje drinken. Dat is het poldermodel.’
Dat poldermodel markeert ook het grote verschil tussen de generatie van Gimmick! en de jongeren van nu. ‘Het heeft mensen pragmatisch gemaakt, optimistisch noch pessimistisch. Dat geldt ook voor jongeren. Ze zijn niet geëngageerd, ze vragen: wat heb je eraan? Ik merk het als ik een lezing geef op een middelbare school. Tien jaar geleden vroegen ze me: “Hoe word je schrijver?” Nu vragen ze: “Kun je ervan leven?”‘

Dit is het laatste deel uit een serie over de jaren tachtig. Eerdere artikelen gingen over de jaren tachtig van Sonja Barend, Mient-Jan Faber en Onno Ruding. In het najaar verschijnt het eerste deel van een serie over de jaren vijftig.

Fragment uit Gimmick!

“Kunst is een kwestie van timing, marketing en conceptual strategy, ik noem maar wat. Schilder een Dali na en je verkoopt. Schilder abstract en alles is oké. Figuratief? Ook uitstekend. Schrijf een boek met veel seks erin en je hebt een bestseller. Boek zonder seks? Ook een bestseller. De kunst en het nieuwe conservatieve klimaat, dat is twee handen op één buik. Er valt niks meer omver te werken, te provoceren, te rebelleren. Jij bent begin twintig, ik nog net geen dertig, en we zijn meer bourgeois dan de directeur van het Stedelijk. Zeker weten! De directeur is de proleet en wij de zakenmensen. Er zijn geen goeie of slechte kunstenaars meer, er zijn kunstenaars met geld en er zijn kunstenaars zonder geld en de kunstenaars zonder geld zijn eigenlijk helemaal geen kunstenaars.”

Historisch Nieuwsblad, nr. 3, 2002

http://www.historischnieuwsblad.nl/nl/artikel/5874/de-jaren-tachtig-van-joost-zwagerman.html