Eriek Verpale – Brief aan Jan Haerynck, 14 oktober 2013

From: Eriek Verpale <eriek.verpale@telenet.be>
Sent: 14 oktober 2013
To: Jan Haerynck <haerynck@gmail.com>
Subject:

Moat,

tooda rabba voor missives, maar op heden zoemt mijn kop als een pot gestoofde pruimen: écht koorts heb ik niet, maar vannacht geen oog dicht gedaan, en nog altijd rillerig. Het regent hier nog steeds stront met strepen en mijn kater hing vanmiddag wederom in de gordijnen, vermoedelijk om de àllerlaatste vlieg van zomer 2013 te vangen.
Nu, over dat schaap gesproken ! Ja, godlof dat het geen pààrd was, dat ben ik met je eens. Ik heb je toch al eens verteld of geschreven dat ik hier eens met een uitgebroken paard in mijn achtertuin opgescheept zat ? Het was een zondag, ergens in januari 2006. Ik kén iets van paarden – gelukkig – en vind het prachtige beesten. Ik kan er ook mee omgaan (zélf ooit twee paarden gehad, + een bijtgraag veulen), maar ene voorzichtigheid blijft toch altijd geboden bij het benaderen van een paard dat je niet écht kent. Sjto delatj ? Wat te doen ? Ik belde naar de politie (hoofdkantoor Assenede) om te melden dat ik hier godverdomme met een paard in mijnen hof stond !
De politie (een vrouw) : “Hahhaha, dit is de beste nieuwjaargrap van 2006 !”
Ik : “Jamaar, het is serieus !”
Zij : “En ‘t staat in uwen hof ?”
– “Ja mevrouw. Dat zei ik toch ?”
Zij : “Hahhaha ! Zijt maar content dat het niet in uwen gang staat ! Gelijk bij Van Duyn ! Hahaha!”
– “Wat moet ik daarmee nu doen ? Dat paard is uitgebroken en is gewond aan zijn schoft !”
Zij : “Menere, tiz zondag. We zitten hier maar met z’n tweeën. We zullen overmorgen, dinsdag, eens tot bij u langs komen. Èst goe ?”

Klik.

Ja, Moat : jouw missive. Arabieren, leer mij ze kennen. Veel rondgereisd in mijn verwoeste leven : vooral Noord-Afrika en nog veel meer het Midden-Oosten afgestjoempeld. Veel gezien, veel gehoord, veel meegemaakt. Ik wil het hier beslist niet over de politieke boeg gooien, maar tsjonge ! Het heeft natuurlijk met die ellendige, kompleet achterlijke godsdiens (Islam) te maken, maar kom… Zijn ze nu écht zo dom ? Ik moet natuurlijk eerlijk zijn : van alle Arabische rotlanden die ik ooit heb bezocht (en dat waren bepaald geen ‘strandvakanties’) moet ik – getrouw aan de oprechtheid – één uitzondering maken : de Jordaniërs. Marokkanen proberen je in vorte zaakjes te betrekken; Tunesiërs zijn vals onderkruipsel, en dan heb je nog de Syriërs (waar ik heden ten dage beslist niet veel moet over uitleggen) en ten slotte die huilerige, slijmerige, laffe, zeurderige, domme Egyptenaren die je nooit met rust laten, en zelfs voor een blik naar buiten (vanuit het raam) baksisj durven vragen: ik moet ze niet, eerlijk gezegd. Ik heb destijds (1999) twee maanden (d.i. toch ruim 60 dagen) in dat prachtland (?) van de Pharao’s verbleven en vond het bevolkt, aan de ene kant, door een stelletje (miljoenen !) armoedzaaiers, en aan de andere kant door een stel, met gouden kettingen behangen patsers die er niet voor terugdeinsden blinden van de weg te rijden. Pochen, stoefen, – en hun wijven een pandoering geven. (Nu is dat laatste misschien wel eens nodig, soit.)

De Jordaniërs daarentegen zijn een trots volk, maar zéér bescheiden : geen getrek aan de mouwen (behalve op de ultra-toeristische plaatsen), en hun terughoudendheid is geen blijk van hoogmoed (zoals bij sommige Marrokanen & andere klootzakken) maar bewijst hun ingetogen karakter. Jordaniërs zijn ook voor de volle 100 % te vertrouwen : ze zijn er op de afgesproken uren, en de taxichauffeurs – zowel in Akkabah als in Amman – houden zich zeer nauwkeurig aan de afgesproken prijs.

Ik heb meegemaakt dat ik, omwille van een paspoortwissel, naar Amman moest. Kantoor was open, maar de dienstdoende sufferd had op dat ogenblik geen zin mijn paspoort van de nodige stempel te voorzien. Het was te héét, weet je wel ? Ik moest dan ‘s namiddags maar es terugkomen. De taxichauffeur stond buiten, ik legde mijn probleem uit: geen probleem, hij zou mij rond vieren (16:00 uur) wel komen ophalen. Moest ik hem de heenrit alvast niet betalen ?
-“La,” glimlachte hij. “Nee.”

Dít zou je in Brüssel, Gent of Éntwaarpe zeker niet tegenkomen, waar of niet ? (Wél in Charleroi, wél in Liège, wél in Renaix, en misschien ook wel in Heuvelland.)

Moat, het gekke is : de Jordaniërs van nu, waren de Philistijnen van vroeger, ik bedoel ‘uit de Bijbel’. Ontroerend vond ik hun (terechte) liefde voor Koning Hussein, – die godzijdank, in de jaren zeventig, al die laffe Palestijnen eruit gekegeld heeft – maar nog haast méér ontroerend is hun bescheidenheid, humor, bezorgdheid voor vreemdelingen. (Dat wordt inmiddels, te midden de Syrische crisis, nog maar eens bewezen.)

Voor het overige heb ik niet zoveel te zeggen of te melden. Ik ben ondergedoken in het Verzameld Werkvan Ivan Alexandrovitsj Boenin (=Nobelprijs 1933) maar, op een paar novellen na, kan het mij niet meer echt boeien. (Poesjkin daarentegen ! ) Ik lees nu Boenins brieven en dagboeken en die zijn dan weer wél heel beklijvend. Mitja’s Liefde (van Boenin) is natuurlijk een eik waar je niet zomaar omheen kan wandelen. Maar zijn povesti (verhalen) vind ik persoonlijk te rommelig – het zal met zijn stijl te maken hebben, denk ik. Jammer dat mijn oude moeder wederom zo op de dool is, want ik had me al ingeschreven voor de ‘dagschool’ in Zelzate om mijn Russisch bij te spijkeren – maar dit feest gaat, gezien de toestand, natuurlijk niet door : ik moet aldoor naar Kaprijke.

Kun je nu al ‘iekloez’ klappen ? Raar taaltje, daar in Eeklo: Tliefvraawke vielt van tschaauwke.

Ja, Moat, dat meisje uit dat ijssalon in Eeklo. Bijna zestien, en ze had al een snor. Maar daar is natuurlijk niets op tegen & spreek mij niet tegen door aan te voeren dat Hitler en Stalin óók een snor hadden ! Leentje haar aanzet tot snor was nog zeer donzig. Ook haar armen waren tamelijk behaard. Ze schonk koffie, en ik gaf aandacht door haar – stiekem, wanneer niemand het zag – kietelig de kuit te wrijven.

Moat, we gaan allemaal dood. Wat een geruststelling.

Hier hou ik op, want ik moet nog koken, eten, afwassen (=vaten) en vanavond nog een brief schrijven. Nu ja, ik weet nog niet of ik het doe. Een brief (mail) naar mijn Tralali Tralala – mijn onbeschaamd lief violistje Estelle Goldfarb.

Moat, oet joen hoed, en ik lees je twééde mail met volle aandacht.

Omhelzing,
Eriek