Eriek Verpale – Brief aan Jan Haerynck, 11 november 2013

From: Eriek Verpale <eriek.verpale@telenet.be>
Sent: 11 november 2013
To: Jan Haerynck <haerynck@gmail.com>
Subject:

Moat,

blij je eindelijk (!) nog eens levend gehoord te hebben, zij het dan slechts aan de foon. Godverdomme, en zéggen dat jouw achternaam (Haerynck) nóg altijd erger kan dan dat je denkt. Ik ben – om je maar een voorbeeld te geven – nu al ruim drie (3) maanden in een heftige briefwisseling met een sociaal accidente, en die heet toch (met haar familienaam) niet minder dan niet meer Sproyt zeker ? (Spreek uit : ‘sprooit’). Kijk, dan heet ik liever Verpalle Kakt In De Balle, of Haerynck In De Ton. Punt.

Moat, oen goat het ? Sorry dat ik je oude arme vader heb opgebeld, maar het doorgelulde GSM-nummer bleek bij iemand geheel anders te behoren. De eerste keer was die mens beleefd, en de tweede keer ook, maar de derde (dritte Mool !) begon die het wel op zijn zenuwen te krijgen – hoewel beschaafd, daar niet van. Uit pure armoed heb ik dan maar naar jouw papa (Guido) gebeld : bleek die met een gebroken pols het Aardrijkse landschap te zitten bewonderen. En allemaal door de boeken ! Op een trapladdertje deel IV van Heinrich Heine uit de biblioteekkast willen halen, en dan naar beneden donderen ? (Mijn gloeiend hete sssssex-boekskes bewaar ik altijd op het onderste rek, dan hoef ik tenminste geen laddertje. Ik zeg maar iets, maar is een een goeie raad.)

Enfin, intussen gaat het hopelijk wat beter met uw pa (en met zijn pols), en over jouw moeder Agnes zullen we maar zwijgen zeker ? Gaan we wisselen ? In de aanbieding is mijn moeder, Gabriëlle Everaert (né Froment) en volgens haar inmiddels terug gevonden identiteitskaart geboren 10 mei 1926. Dit betekent dat mijn moeder op haar veertiende verjaardag (10 mei 1940) door de Moffen wel een zéér origineel verjaardagscadeau uit de lucht kreeg geworpen :
een BOM !

Ach Moat. Intussen ‘logeert’ mijn moeder hier, en ik pas mij aan : wat kan ik anders doen ? Al jàren heb ik een logeerbed, en al jaren hoop ik daar eens een meisje in belandt (° 1987) maar neen, dus. Dzuu, dzuu, dzuu. Mijn moeder dus (°1926), en dan ook nog snurken, en dan overal nog pissen en schijten op de koop toe. En mijn kater Alixander Sergejevitsj Poesjkin die compleet van slag is : wat wil je ? Dat beest is alleen maar mij gewoon in mijn kot. Hij heeft, uit pure frustratie, al Piet (de kanarie) proberen op te vreten. Jij bent gelukkig jonger dan ik, maar Moat : met ouder worden, wordt het er niet beter op.

Alles in orde met ´het boek over onzen Hoet ?

Werken, Moat.

Kijk, ik ga nu nog ongeveer 30 slipjes in de wasmachine gooien. Waren het maar slipjes van (bvb) Claudia Schiffer, of Isabelle A, of van… van… van … ik geloof dat ze Ariellah heet – of zoiets. Een meiske in mijn OKAY-winkel.

Jongen: die Arill’e heb een poepke waarin je zó zou kunnen bijten, niet dat ze een ‘gróót’ fornuis heb (ik hou daar niet van) maar gewoon, hoe zal ik het uitleggen -ze heeft een Klein Schijtertke, om van te snoepen.
Maar een Indiaans meisje, uit Lima, en die < 1 meter 61 is, en nog echte Indianentietjes heeft – keihard ! – en altijd zo vriendelijk naar mij lacht. Ach jongen toch…
Het liefste van al maakte ik kennis met een Joods meisje : met dikke knieën en bussels van zwarte haren. Ze mag Jiddisch, Hebreeuws of Russisch praten – maak mij niet uit. Ze moet niet stinken uit haar hol, en van katten (en duiven, eekhoorns, vossen… ) – houden is een must.

En natuurlijk moet ze van mijnen Moat houden. Meneer ‘Sprot’, jonkheer ‘Walvis’, – zeg maar : onze Moedige Leie “Zwemmer”.

Moatke, ik moet nu stoppen met schrijven: mijn moeder (88) ligt in de logeerkamer op apengaaien, maar ik vond ik het zéér fijn je aan de foon te hebben gehad. Hopelijk ontvang je ook deze mail. Ik heb nog een paar (nu ja : tien ? denk ik) tekeningen : waar zal ik die naartoe sturen ? Maot, méé den Toet van Jan Hoet,

veel liefs,
Eriek