Erich Wichmann – Het witte gevaar: over melk, melkgebruik, melkmisbruik en melkzucht

To the poet G.K. Chesterton

Al wie nog melk gebruikt, verstaat het woord der gerechtigheid niet, want hij is een kind.
(Paulus, Hebr. V, 13)

NU zal ik dan maar eens schrijven, wat ik tot nu toe alleen vertrouwelijk onder een borrel gezegd heb; al geeft dat misschien een storm in een glas – melk. (Resultaat: een kluitje boter.)
Want het is mijn stokpaardje, en – hoor hoe het trappelt! – mijn stokpaardje wil nu van stal, wil de wei inrennen, steigeren en slaan, over slooten springen, melkemmers omtrappen, en die stomme koeien opjagen. Toe dan maar! Ziehier mijn stokpaardje, mijn stokpaard, mijn stokhengst, mijn stokstrijdros, mijn stokpegasus (is het geen lief beest?):…
MEER nog zelfs, dan om de afwezigheid van flesch, of desnoods karaf, met rooden wijn, meer dan om de aanwezigheid van bloemen (‘les fleurs d’une table sont ses bouteilles’, Degas), van koektrommel, jam- en strooppot, pinda-kaas, muisjes, hagelslag, chocoladestrooisel en verdere gruwelen (brrr…) (noot 1) is een Hollandsche ‘lunch’-tafel zoo’n onguur ding om die witte, omgekeerd kegelvormige bekers,gemaakt van aardewerk, omdat zij een troebele vloeistof, een emulsie, omdat zij, nou ja, vuil, omdat zij koeien-uier-afscheiding moeten bevatten.
‘Goede wijn behoeft geen krans’ (zie boven), maar melk behoeft en deze bekers (waarom niet eerlijk: een zuigflesch?) hebben, als krans, behalve stupide insipide blommetjes, krulletjes of (om óók ‘modern’ te zijn) vierkantjes, nog een tekst, een leus, een reclame: ‘Melk is goed voor elk.’ Deze zin van welgeteld vijf woordjes bevat:
1. een taalfout (als een koe),
2. een kwèkkerige poging (zooals b.v. het Amsterdamsch Drankweer Comité -quelles vaches! – met medewerking van het gemeente-‘bestuur’ er (noot 2) zooveel aan den openbaren weg begaat, ‘Niet drinken, niet schenken, een goede raad zou ‘k denken’, enz., enz.) om met een onnoozel rijmpje de waarheid van het berijmelde aan dwazen en narren te suggereeren,…. Wel pot hier-en-daar, ’t is niet waar, Bij den uier behoort de luier, Zulke kwezels praten voor ezels, Dat gekwèk maakt iemand gek, Nu zal ik de heeren wat anders leeren: Cider is goed voor ieder,(noot 3) Wijn is goed voor pijn – roode is goed voor de nooden en witte is goed voor de hitte… oude is goed voor de koude en jonge is goed voor de longen – Bieren zijn goed voor de nieren, Jenever is goed voor de lever, Klare is je ware!…. (‘On ne détruit que ce qu’on remplace’ – Dumarsais).
3. een leugen (ook als een koe).(noot 4)
Want melk is om-den-bliksem niet goed voor iedereen, maar melk is van nature alleen goed voor – jonge kalveren. Dus niet eens voor ‘vee’ in het algemeen. Want zelfs volwassen koeien verdragen geen melk. Melkdrinkende koeien noemen de boeren ‘melkers’ of ‘vuile beesten’ en wetend, dat zij ontaard zijn en verder ontaarden, en onderwijl de melk opdrinken, die aan de even koedomme stedelingen verkocht moet worden, slachten zij die dadelijk.(noot 5) Dat verzwijgen, als zooveel, de kwekkers en ‘prêcheurs de fausse morale’, de ‘bourreurs de crânes’. De duivel hale ze. (noot 6)
Zonder experimenten, waarvoor om dezelfde redenen thans nergens een laboratorium beschikbaar zou zijn (maar wie weet hoe een… koe een haas vangt), durf ik niet met zekerheid te zeggen op wèlken leeftijd (uiterlijk na het verdwijnen der hypophyse, of in de puberteit, maar ik vrees: héél veel vroeger) men geen of weinig melk meer drinken mag (en of er, naar ik vermoed, verband bestaat tusschen melkmisbruik en o.a. kanker). Hoewel Jupiter met honing, en niet met melk, werd grootgebracht, wil ik voorloopig doen alsof ik aanneem, dat voor een klein kind nog gedurende eenigen tijd na het ophouden der borstvoeding met moedermelk, het voeden met ‘soortvreemde’ koeienmelk misschien niet àl te veel kwaad kan (noot 7); al blijft er voor mij iets griezeligs in dat stief- of zoogmoederschap van redeloos vee, in letterlijken zin, en dan nog van een zoo bijzonder dom en traag beest als een koe (noot 8), temeer nu de ‘volksmond’ (die meestal gelijk heeft) spreekt van deugden en gebreken ‘met de moedermelk ingezogen’. Melk is dus, onweêrsproken, goed voor kalveren, en indien rauw (gekookte melk is nòg vergiftiger, schoon minder angstwekkend voor ’t veege hachie), misschien tamelijk onschadelijk voor menschen in een min-of-meer kalvelijken staat: baby’s, sommige zieken (mits géén zenuwzieken! Melkmisbruik is een der hoofdoorzaken der ‘moderne’ ‘nervositeit’), herstellenden, sommige (echte) zwakken (dus géén ‘bloedarme’ juffers en jongelui, en géén ‘afgesappelden’!) en, als ge wilt, misschien (daar waag ik mij niet aan!), zelfs sommige vrouwen. Ik weet niet, of een redelijk gebruik van jenever schadelijk is (noot 9) (omdat die vermaledijde kwekkers het kwekken, aanvaard ik het nog niet zonder meer; al is jenever ter vervanging van wijn om geestelijke redenen ongetwijfeld verwerpelijk), maar zéker is voor een volwassen man melk schadelijker dan jenever; bij gebruik van noemenswaardige hoeveelheden ontstaat steeds vroeger of later, min of meer ernstige en ongeneeslijke v e r k a l v i n g , tranchons le mot, – dat is dan de wraak van het kalf. ‘Der Mensch ist was er isst.’ (noot 10)
Daarenboven is melkdrinken voor een volwassene: vies, ja, smerig, een infantiele regressie, buccale slijmvlies-erotiek, zooiets als (en ook alweer zoowel oorzaak als gevolg van): te veel slapen (vaak in een wilden angst om te weinig te slapen), te veel ‘dagdroomen’, de echte ‘kalverliefde’, voorts ook: bedwateren, faeces-knoeien, duimzuigen, nagelbijten, neuspeuteren, masturbeeren. En zoo loopen er al veel, veel te veel (bijkans een democratische ‘meerderheid’), met de sporen van den niet eens meer geheimen ‘vice’ (héél vies) der veegemeenschap en -maagschap op hun papperige gezwollen kinderballon-gezichten in de wei, in de Kalverstraat, met hun onvoldragen, ongeboren, ‘onwedergeboren’ (zou Bolland zeggen) kindsche, kalfsche baby-koppen, gezichten ‘van melk en bloed’ – maar bloedeloos – de melklurkers, de melkslurpers, de melkzuchtigen, de ‘melkmuilen’, de uitgegroeide zuigelingen (die aan hun ‘min’ ‘gefixeerd’ bleven), de ‘moederskindjes’, de ongespeenden, de ‘klieren’, de chronische lactisten (noot 11) die ik aanneem (vooral natuurlijk bij de volken van het ‘gemelk’ (noot 12): de ‘cheibe’ ‘Eidgenossenschaftler’ – ‘les idées Suisses’, die intusschen al lang nog veel meer Hollandsch dan Zwitsersch zijn – de blatende Denen, de loeiende Amerikanen, en ons arme, herkauwende, ‘slapend vergaande’(noot 13) volk) één voor één op straat aan te wijzen; die ‘kerngezonde menschen’ (van wat men zoo noemt is juist d e s c h i l gezond), die bij de eerste de beste epidemie (epidemie is hygiëne!) als ratten verrekken (griep 1918, a l l e n melkdrinkers), de wezens, die – dit is een zéér typisch symptoon – ‘h e t o n v e r w a c h t e ’ nooit aankunnen, en meer dan wat-dan-ook vreezen; de voortbrengers en verbruikers van: melkphilosophie, melkwetenschap, melkpolitiek, melkmoraal, melkgodsdienst, melkkunst, melkarchitectuur, melklitteratuur, melkpoëzie enz., onze heele melkcultuur – melkbarbaarschheid! En dan, ‘als het kalf verdronken is dempt men den put’.
Elke civilisatie was door de tijden heen verbonden aan den oorsprong van alle civilisatie: den Wijnberg (noot 14). Wi j n e n B r o o d maakten den mensch tot mensch, en zijn nòg, met zout, olijfolie en honing desnoods, de ‘heilige’ levensmiddelen (noot 15) gebleven! (noot 16) Egypte uitgezonderd, waar men volgens Herodotus, Strabo en Dio bier, heel veel bier (noot 17), dronk (wat de bierbruine somberheid der Egyptische kunst verklaart (noot 18), was er nooit een ‘opbloei’ dan in een wijnland (al maakte dat andere, bijna Nationale – opdat er hier iets ‘Nationaal’ zij! – door honger en jenever gefiltreerde, ‘verbitterde’, besef van goed en kwaad, van mooi en leelijk, een Rembrandt…): Hellas, Palestina, Etrurië, Rome, Provence, Bourgondië, Florence, weer Rome, het Donaudal, het Rijndal… en nu wel nogmaals Rome, ‘la terza Roma’!… (‘W. il Duce!’) – En wie weet (welgemeend compliment aan mijn uitgever), is Maastricht nog de levendste Nederlandsche stad, omdat eens de wijnstok op de hellingen er om heen groeide? Plant hem er wéér, o Varus (noot 19), in het marmerlooze land, het wijnlooze land, het liedlooze land! (noot 20) – Homerus onderscheidt van de Grieken, die wijn, ‘den goddelijken drank’ (θειον ποτον, Od. IX) dronken, de Scythische barbaren als ‘paardenmelkers en melkdrinkers’ (ιππημολγων γλακτοφαγων II. XIII)(noot 21) enz. En een paard is nog wèl een edeler dier dan een rund!
Wij zijn ook hier alweer precies op den verkeerden weg (op den Melkweg). Wij verrotten in den melkpoel. De witte vloed verzwelgt ons. Met ‘officieelen steun’, met de hulp van misdadige wijnaccijnzen – waar is hij, die ‘non tali auxilio!’ roept? – en onder steeds luider gekwèk, is ‘ons’ volk al chronisch met dierenklierensecretie, vergiftigd (noot 22) aan melk verslaafd, voordat men zelfs proeven op (beklagenswaardige) ratten en kraaien (die trouwens weinig of niets bewijzen) (noot 23) genomen heeft, omdat het immers gekwèk was, en alle gekwèk van dezen (‘onzen’? – onzin!) tijd, en dus goed is; en dit is gevolg, en weer oorzaak, van barbarisatie en decivilisatie… van vermelking en verkalving. Een Koninkrijk, neen, liever een Republiek, voor een grooten fopspeen! Teekenend en leerzaam is dan, dat de vegetariërs (‘de bleekste van alle Ariërs’, zegt Wiessing (noot 24) de kwèkkers bij uitnemendheid, die zóóóóó ondierlijk en plantaardig zijn, zoodra het de dranken betreft (men sta mij de uitdrukking toe!) water in hun wijn (noot 25) gaan doen, en zich, al apenootjes kauwende, met afgrijselijke hoeveelheden dierlijk kliersap bij de logge voedster een infantiel-sexueelen roes drinken, terwijl zij de edelste, veredeldste, verfijndste, plantenstof, de ‘Godsgave’, ‘het bloed der aarde’, den heiligen wijn, in hun vuilwaterdronkenschap als ‘taboe’ versmaden.(noot 26). Dáárover had Chesterton het:

‘No more the milk of cows
Shall pollute my private house
Than the milk of the wild mares of the Barbarian;
I will stick to Port and Sherry,
For they are so very, very,
So very, very, very Vegetarian.’
(‘…So vegy, vegy, vegy Vegetarian…’)

Dit zijn de nieuwe, de goddelooze asceten (noot 27), de nieuwe, de goddelooze helden zijn er ook al (noot 28) en reeds zijn de nieuwe, de goddelooze Heilanden in aantocht, die wijn in w a t e r veranderen, neen, pardon, niet in rein water, maar in glibberige, lidderige melk; en bij het Laatste Avondmaal (de Kruisiging vervalt natuurlijk wegens ongesteldheid of ‘gemoedsbezwaren’), van zoo’n beker met dat uierslijm zullen zeggen: ‘drinkt, dit is mijn bloed.’
En dat zal dan hun eerste waarachtige waarheid zijn!

Noten:
(1)
‘Les peuples du Nord n’ont pas de cuisine, ils n’ont que de la nourriture’ (Léon Daudet). Ik vergelijk natuurlijk bloemen niet met laaglandsch vreetsel. Maar de mooie bloemen en het gemeene voer, beiden passen niet op een tafel, waarvan menschen gaan eten.
(2)
Op – blijkbaar tengevolge van verkregen kennis omtrent de gevoelens van het ‘volk’ en hun natuurlijke en rechtmatige uiting! – diep en stevig in den grond verankerde (experto credite) reclameborden….
(3)
Dàt gaat dan wèl, maar geheel juist is het toch óók niet. De volken, die geregeld cider drinken (Normands, Bretons, Ober-Oestreicher) hebben een speciaal soort… vriendelijke stugge domheid (‘Mostschädel’), die een echte wijndrinker hartgrondig veracht.
(4)
Het ‘melkkapitaal’ heeft zich ook reeds van deze leus meester gemaakt. Op den achterkant der Utrechtsche tramkaartjes staat b.v. ‘Umi melck is goed voor elck’ (welke taal is dat?); en de ‘Amsterdamsche Melkslijtersbond’ laat in de winkels zijner leden een reclamekaart ophangen, voorstellende een walgelijk spek-vet gemest en een mager kind, met den tekst ‘Alleen versch gekookte melk geeft elken waarborg en is goed voor elk. Word dik als ik.’….
(5)
De even ontaarde, en verder ontaardende, melkdrinkende stedelingen slachten zij evenwel niet, want dezulken zijn het ‘melkkoetje’.
(6)
‘Modern science has convinced us, that nothing that is obvious is true’ (Shaw).
(7)
Aan de noodzaak daarvan geloof ik bij normale kinderen echter volstrekt niet, ik weet er, die uitstekend opgroeien, b.v. bij brood, groenten en (natuurlijk zelfgeperst) sinaasappelsap.
(8)
‘Het is proefondervindelijk bewezen, dat de sterke dranken, matig gebruikt, door lieden, die in eenen dampkring, door schadelijke uitwasemingen bedorven, zwaren arbeid moeten verrichten, tot instandhouding van hun krachten en gezondheid, even zeer dienstig zijn, als het misbruik, door uitputting der krachten en bederf van den eetlust, de gezondheid vernielt.’ (Dr. S. Büchner in een ‘Verhandeling…’ in 1821 door de Holl. Maatsch. van Wetenschap – toen blijkbaar minder verkwèkt dan thans – met goud bekroond.)
(9)
‘Die Kuh sagt: “muh!”,
Sagt manchmal: “muh!”,
Und manchmal lässt sie es bleiben;
Sie gibt uns die Milch – und die Butter dazu,
Tut mit ‘m Schwanz sich die Fliegen vertreiben…’
(10)
Ik geloof niet, dat er ernstige bezwaren zijn tegen het gebruik van melk in hoogst veredelden vorm (Roquefort, Camembert, Brie, Gorgonzola e.d.), vooral in de fameuze combinatie met oude Bourgogne of Barolo. (Jes. XXV, 6).
Met gewone zuivelproducten (boter, e.d.) zij men minstens matig. Olijfolie is stellig beter. En dan nog: ‘Olie van buiten, honing – en wijn!
E.W. – van binnen.’ (Pollio Rumilius). Zie ook: Pred. IX ‘(7) Ga dan henen, eet uw brood met vreugde en drink uwen wijn van goeder harte, want God heeft alreede een welbehagen aan uwe werken. (8) Laat uwe kleederen te allen tijde wit zijn, en laat op uw hoofd nooit olie ontbreken…’
Ongetwijfeld is een der oorzaken, waardoor het brood in Nederland zoo allermizerabelst is, de toevoeging van melk bij het deeg; volgens ons nationaal principe: duur en slecht. Bij gebrek aan gegevens durf ik niet te beslissen, of melk (vooral ezelinnenmelk vindt men vermeld) voor u i t w e n d i g gebruik geschikt is. Ook van de r e c t a l e toediening, de soms
geroemde ‘Milchklistiere’, weet ik niets te zeggen. Maar ik zou ook voor deze niets voelen…
En voor poes? (…Rundernat is goed voor de kat…)
Daarentegen is melk zonder meer werkelijk goed (al rijmt het niet….), althans zeker onschadelijk, voor het schoonmaken van leer, in het bijzonder zeemleer, voor het verwijderen van vlekken door sommige soorten inkt ontstaan, voor het tegengaan van het ‘afgeven’ van witkalk, en het fixeeren van potloodteekeningen!
(11)
(Jez. XXVIII, 9; 1 Cor. III, 2), A c u u t Lactist kan de beste worden, als hij zich op de Alm aan melk bezondigen moet (‘Auf der Alm da gibt’s ka’ Sünd’) en een acute melkvergiftiging (zooiets als anaphylaxie) oploopt. Het beste tot heden bekende geneesmiddel schijnt ijskoude cognac te zijn. Bij verslaafden is uiteraard de gevoeligheid voor het melkvirus afgestompt, maar tevens alcoholtherapie van weinig of geen nut meer. Het is dan ook een dwaling van Fuchs, te meenen, dat men zich tegen het melkeuvel beschermt door ‘óók Jenever’ te drinken. (Zie ook: Hooglied V, 1). Voor geheel normale en onbedorven volwassenen is melk: een braakmiddel.
(12)
Al zal de tijd wel spoedig daar zijn, waarin Europa zelf op een koe rijdt, niet op een stier (…Iets voor den ‘Volken’-‘Bond’!…)
(13)
Groeninx van Zoelen: ‘Voor Afbraak’.
(14)
Jeremia, hoofdstuk XXXV: (5) en ik zette den kinderen van der Rechabieten huis koppen vol wijn en bekers voor, en ik zeide tot hen: Drinkt wijn. (6) Maar zij zeiden: Wij zullen geenen wijn drinken; want Jonadab, de zoon Rechabs, onze vader, heeft ons geboden, zeggende: Gijlieden zult geenen wijn drinken, gij noch uwe kinderen, tot in eeuwigheid; (7) ook zult gijlieden geen huis bouwen, noch zaad zaaien, noch wijngaard planten of hebben, maar gij zult in tenten wonen alle uwe dagen, opdat gij vele dagen leeft in het land alwaar gij als vreemdelingen verkeert…’
(15)
Zie Gen. XIV, 18; 2 Kon. XVIII, 32; 1 Kron. IX, 29; 2 Kron. II, 15; Ezra VI, 9; Jer. XL, 10, XLI, 8; en Ps. CIV: (14) Hij doet het gras uitspruiten voor de beesten, en het kruid tot dienst des menschen,
doende het brood uit de aarde voortkomen. (15) ‘En den wijn, die het hart des menschen verheugt, doende het aangezicht blinken van olie; en het brood dat het hart des menschen sterkt’; voorts: Hos. XIV, 8; Openb. VI, 6. Zie
nog: Deut. XXVIII, 39-40, XXIX, 6; Micha VI, 15.
(16)
Men kan natuurlijk ook tè veel wijn drinken, zooals men te veel… in de zon kan wandelen. ‘Wees matig in alle dingen’, ook in de matigheid en onmatigheid! (‘Zuviel kann man wohl trinken, doch nie trinkt man genug.’ Lessing). En er zijn misschien ook wel menschen, die niet tegen wijn kunnen, zooals ik b.v. niet tegen komkommer kan…
(17)
…‘Διων ο εξ Ακαδημειας φιλοινους φησι και φιλοποτας τους Αιγυπτιους γενεσθαι, ευρεθηναι τε βοηθημα παρ αυτοις ωστε τους δια πενιαν απορουντας οινου τον εκ των κριθων γενομενον πινειν. Χαι ουτως ηδεσθαι τους τουτον προσφερομενους ως και αδειν και ορχεισδαι και παντα ποιειν οσα τους εξοινους γενομενους.’
(Athenaeus I, 34).
‘…Die schoone dingen zegt en den mond schoon opent, een man van myrrhe, die de dronkenschap bemint…’ (Papyrus Harris).
(18)
‘Wines ein becher vol der gît, daz sî iu geseit
Mêre rede und manheit
Dan vierzec und viere
Mit wazzer oder biere’
(Iwein).
(19)
‘Nullam, Vare, sacra vite prius…’ (Zie Jer. XXXI, 5; XXXII, 15; Amos IX, 14; Joel I, 5).
(20)
Spr. XXIV, 30-31; Jez. XVI, 9-10; XXIV, 4-11; Jer. XLVIII, 33. (cf: ‘de Bezem’, 16-3-’28).
(21)
Een ‘barbaar’ is altijd, wie geen of te veel wijn drinkt, dus: geen wijn drinken kàn. (Zie: Spr. XX, 1; Pred. II, 3; Jez. XXVIII, 7; Ef.V, 18). De Scythen hebben trouwens later (mij dunkt: te laat) getracht het kwaad te herstellen door overmatig en onzinnig wijngebruik, in die mate zelfs, dat Herodotus (VI, 84) in dit verband het woord ‘επισκυθισον’ gebruikt. Dat is al bijna ‘Amerikaansch’, en wat òns weer wacht…
(22)
En daarnevens met nog veel ander verdacht spul, dat hier buiten beschouwing blijft.

‘Für durst mac niht bezzer sîn
Dan wazzer, bier, mete oder wîn’.
(Freidank).

Met ongegiste dranken zij men steeds voorzichtig, zelfs met water (…Water is goed voor later…) dat hier te lande modderaftreksel is (2 Kon. II, 19). – Zie 1 Tim. 5, 23: ‘Drink niet langer water, maar gebruik een weinig wijn, om uwe maag en menigvuldige zwakheden’ – en heden zelfs met, zooal niet gegiste, ‘alcoholhoudende’ (dikwijls ‘hoogere alcoholen’, die volstrekt niets met ‘hooger alcoholisme’ te maken hebben, ‘houdende’), zooals ordinaire likeuren, Vermouth (dus ook: Coctails, Jer. IX, 15) en – lacie – het meeste wat men heden in Nederland onder den naam ‘wijn’ durft en mag verkoopen (Deut. XXXII, 33; Jez. I, 22). Eens stond op wijn vervalsching de doodstraf. Nu is er hier wel een ‘Warenwet’, die belet,
dat men ‘botersprits’ of ‘boterletters’, (luxemalligheid, die een verstandig mensch zelden of nooit eet) met margarine maakt (wat men natuurlijk ook doet), maar die blijkbaar voor de eerste levensbehoeften, waaraan deze kalveren-staat honderden procenten, millioenen guldens!,
‘verdient’ (het gouden kalf…), niet geldt…

‘O Gott behüt den Wein, Vor Hagelstein,
Und treff den, der die Mass macht klein
Und tut Wasser, Zucker, Weidäsche und Tropfwurz hinein!’
(Fischart).

(23)
Chesterton (‘All things considered’): ‘…Man is an exception, whatever else he is. If he is not the image of God, then he is a disease
of the dust. If it is not true that a divine being fell, then we can only say that one of the animals went entirely off its head. In neither case we can really argue very much from the body of man simply considered as the body of an innocent and healthy animal. His body has got too much mixed up with hls soul, as we see in the supreme instance of sex… Thus in sex no
animal is either chivalrous or obscene. And thus no animal ever invented anything so bad as drunkenness – or so good as drink…’
(24)
Manichaeërs (toen) en Vegetariërs-Geheelonthouders enz. (nu) lijken op elkaar als twee druppels… melk (‘neque aqua aquae, nec lacte est lactis, crede mi, usquam similius, quam hic tui est, tuque huius autem.’ Plautus). En de Manichaeërs (die den wijn ‘de gal van den Vorst der Duisternis’ noemden) schold toen Augustinus (‘de Ut. cred.’ C. 18): Exsangues corporibus sed crassi mentibus.’ (Deze, zeer diepzinnige, tegenstelling hoop ik binnenkort, in ‘Verrekken’, voor ònzen tijd te bewaren.)
(25)
Terloops: Er bestaan heden menschen, ‘Nederlanders’ natuurlijk, die g e s t e r i l i s e e r d Bourgogne-druivensap (althans naar hun zeggen) in den handel brengen! Er bestaan heden zelfs menschen, die zich ‘christen-geheelonthouders’ noemen… (‘Alzoo zegt de Heere: Gelijk wanneer men most in een bos druiven vindt, men zegt: verderf ze niet, want daar is een zegen
in…’ Jez. LXV, 8. – ‘Zoo zegt de Heere, de God Israëls: Alle flesschen zullen met wijn gevuld worden…’ Jer. XIII, 12…!) Mededeeling aan het ‘nageslacht’. –
(26)
Feitelijk is er toch maar één verontschuldiging als men geen wijn drinkt: dat men geen wijn (of geen Nederlandschen wijnaccijns…) betalen kan!

‘Wijn! Zooals der planten sap
Mijn zijden kleed van vlekken zuivert,
Zoo wascht de wijn de donkre vlekken
Uit mijne ziel.’
(Li-Tai-Pe).

En het eenige ‘gevaar’ van wijndrinken is, dat het een ongelukkige helpen kan een ‘droomwereld’ te bouwen, als hij een ondragelijke werkelijkheid, zooals nu en hier (…2 Sam. XVI, 2), niet meer aankan:

‘Es ist ein Brauch seit alters her,
Wer Sorgen hat, hat auch Likör’,

zegt Busch, en Fischart noemt den wijn o.a. ‘Bettlerbett’ en ‘Wintermayen’.
Dit misbruik van de hoogste gave der menschenziel: m e e t e s c h e p p e n (al is het maar in studies en schetsen) is echter, vergeet het niet, de laatste troost der hopeloozen, die wel eens de besten zijn! (Spreuken XXXI): (6) ‘Geeft sterken drank dengene die verloren gaat, en wijn dengenen die bitterlijk bedroefd van ziele zijn; (7) Dat hij drinke, en zijne armoede vergete, en aan zijne moeite niet meer gedenke’.
(27)
Asceet, van ασκειν = oefenen. Wàt ‘oefenen’ deze? En waarvóór? (Zelfs de strengste kloosterorden stonden in hun regel wijn toe).
(28)
Lindbergh, die toen hem champagne werd aangeboden, niet als een kaerel om Bordeaux of Chianti of Rijnwijn, of om een doodgewonen borrel, maar als ‘de wijze Kater’, om een glaasje mellek vroeg.