Edzard Dideric – LIPPIJN (ofwel schijn bedriegt of niet)

Lippijns vrouw vraagt zich af waar haar echtgenoot uithangt. Ze heeft overal in huis naar hem gezocht. Vanwege een afspraak met haar minnaar, wil ze hem liefst zo ver mogelijk uit de buurt hebben.
“Joehoe!” roept ze, “waar ben je nou?”
“Ach mens” zegt hij, “doe niet zo hysterisch, ik zat gewoon in de schuur.”
“Lippijn luister, hier is het lijstje met de boodschappen die nodig gedaan moeten worden. Want ik kom er vandaag echt niet aan toe. Oh ja, en neem voor jezelf meteen iets te eten mee voor vanavond.”
“Oh, hoe lang ben je dan van plan weg te blijven?” vraagt hij.
Ze legt uit dat ze naar een speciale mis in de kerk moet.
“En je weet maar nooit hoelang het gepreek duurt. Dus wanneer ik precies terug ben, valt moeilijk te voorspellen.”
“Ga dan maar gauw,” zegt Lippijn, “mij kan je toch van alles wijsmaken. Ik zal die boodschappen wel halen. Slaven moeten er tenslotte ook zijn.”
“Oh ja, er staat nog een hele afwas, doe die ook even. En als je toch bezig bent, haal dan gelijk even een dweiltje over de vloer.”
“Ja schat, tot je dienst. Anders nog iets, nee? Nou, tot ziens dan maar.”
Nog wat na pruttelend loopt ze de deur uit. Wat een eikel, denkt ze, dat hij er met zijn stomme kop keer op keer intrapt.

De bewuste minnaar woont een paar straten verderop. Hij is nog niet thuis maar ze weet waar hij de sleutel bewaart. Dus gaat ze vast naar binnen en laat zich languit op het bed neerploffen.
“Ik sta in vuur en vlam,” kreunt ze, “ waar blijft die spuitgast?”
Aha, daar hoort ze de deur en zal je hem hebben.
“Het spijt me snoep, beetje laat geworden, er kwam natuurlijk weer van alles tussen.”
“Ja, alleen niet tussen mijn dijen,” zegt ze.
Hij haalt zijn schouders op en trekt een fles rode wijn open.
“Drink eerst wat, liefje,” zegt hij, haar een glas aanreikend, “en kom dan lekker tegen me aan liggen, doerakje van me!”
Inmiddels heeft Lippijn, die haar gevolgd is, het venster van de slaapkamer gevonden en gluurt hij door een kier in de gordijnen naar binnen.
“Krijg nou wat,” mompelt hij, “ze ligt al in d’r blote reet! Jakkes! En die gozer kruipt er nog meteen bovenop ook! Ik sla die vuile slet helemaal verrot als ze thuiskomt!”
Hij kan het weerzinwekkende gedoe niet langer aanzien, en gaat er vandoor. Om even later haar hartsvriendin Trees tegen het lijf te lopen.
“Ha die Lippijn,” zegt ze, “met jou alles goed?”
“Pff, goed waardeloos zal je bedoelen, Trees.”
“Vertel.”
“Dat wijf ligt gewoon te raggen met een ander. Ik heb het net zelf gezien.”
“Jouw vrouw? Je maakt een grapje.”
“Hallo, het zijn niet mijn ogen die me bedriegen, maar mijn eigen vrouw!”
“Ogen gaan vaak achteruit zonder dat je het merkt,” zegt Trees.
“Ja hoor, het is goed met je. Dus ze liet zich door die gozer zeker medisch onderzoeken of zoiets?”
“Lippijn luister, je weet toch dat de duivel niets liever doet dan stoken in een gelukkig huwelijk?”
“Nou, het is maar wat je een gelukkig huwelijk noemt!”
Volgens Trees kunnen alcohol en boze geesten het gezichtsvermogen dusdanig vertroebelen, dat je dingen gaat zien die in werkelijkheid niet bestaan. Zijn ogen staan niet voor niets zo verwilderd.
“Dus je gelooft serieus dat ik me het allemaal verbeeld heb?” vraagt Lippijn.
“Natuurlijk. Wedden dat je vrouw gewoon rustig thuis zit?”
“Ja, maar de boodschappen dan…”
“Laat die maar zitten,” zegt Trees, “want je bent behoorlijk in de war. Ik ga wel met je mee naar huis.”
Bij de woning van Lippijn aangekomen, klopt Trees op de deur.
“Ik kom je man even afleveren”, zegt ze. “Hij is namelijk een beetje de weg kwijt.”
“Oh, zijn jullie het,” zegt de echtgenote, “kom toch binnen.”
Trees richt zich tot Lippijn.
“Zie je nou wel, dat ik het bij het rechte eind had?”
Hij knikt beschaamd. Ze blijkt zich inderdaad gewoon thuis te bevinden.
“Ondertussen heb je een van de fatsoenlijkste vrouwen die ik ken,” klinkt het verwijtend, “ wel mooi voor ordinaire hoer uitgemaakt.”
“Wat?” zegt zijn echtgenote, “heeft ie me zo door het slijk gehaald?”
Trees herhaalt tot in de details wat hij haar verteld heeft, en benadrukt dat ze volgens hem met een ander lag te neuken.
“Het spijt me vreselijk,” zegt Lippijn, “mijn verbeelding moet me parten gespeeld hebben.”
“Bah, ga onmiddellijk je mond spoelen,” zegt zijn vrouw. “En dan loop je die belachelijke verzinsels ook nog eens vrolijk rond te bazuinen, ongelooflijk!”
Lippijn valt op de knieën en belooft zijn fout goed te maken. Maar dat vinden de vrouwen bij lange na niet voldoende.
“Broek omlaag, jokkebrok!”
Beiden pakken een zweepje van de wand en beginnen er flink op los te slaan.
“Au!” roept hij, “Genade!”
Maar of ze het nou in de gaten hebben of niet; het lijkt wel of Lippijn van het pak slaag geniet.