Edzard Dideric – Korte geschiedenis (54) van de identiteit

De allereerste mens die het aandurfde om zich naakt en kwetsbaar op planeet aarde te vertonen, bezat behalve de kiem van wat generaties later tot een identiteit zou uitgroeien, minder dan niks. Gesteld dat je tegen hem over het begrip “eigendom” was begonnen, dan zou hij geen enkel benul gehad hebben van wat je ermee bedoelde. Hoewel, volgens de regel van wie het eerst komt, het eerst maalt, hij al hetgeen de wereld te bieden had probleemloos tot zijn bezittingen kon rekenen, en het hem tevens vrij stond ermee doen wat hij maar wilde. Maar door een absoluut gebrek aan inzicht, ontging de link tussen bezit en macht hem totaal, en beperkte hij zich tot datgene wat toevallig op zijn pad bleek te liggen.
Op een dag daalde de temperatuur en vatte onze eerste en tot dan toe enige held het plan op om zich te warmen aan een nog te stoken vuurtje. Zodoende keek hij voor het eerst van zijn leven werkelijk bewust om zich heen. Waarop hij overal op de grond afgebroken takken zag liggen. Maar op het moment dat hij bukte om ze op te rapen, sprong plotseling vanuit de bosjes, even naakt en kwetsbaar als hijzelf, zijn duplicaat , ofwel de tweede mens tevoorschijn. Na van de schrik te zijn bekomen, begon hij de nieuwkomer uitvoerig te bestuderen. Moest dit een vriend voorstellen die hij nooit gekend had, dacht hij, of betrof het hier een levensgevaarlijke vijand? Onderwijl viel het hem op dat nummer twee hem evenzeer uitvoerig bestudeerde.
Wat moet jij hier?
Ze hoorden het zichzelf in koor roepen.
Ik ben het levende bewijs, sprak de tweede mens, dat jij als eerste op aarde bent verschenen. Een predicaat dat ik liever zelf had gehad, maar je nochtans niet misgun. Als je begrijpt wat ik bedoel.
Ja, zei de eerste, en aansluitend bewijst mijn persoontje dat jij vervolgens als tweede…
Inderdaad, ouwe reus. Zeg wat denk je, zijn er los van de volgorde van verschijnen, er nog andere verschillen?
Goede vraag, want voor hetzelfde ben je een kloon. Weet je, verderop in het bos schijnt zich een meer te bevinden, waarin we ons kunnen spiegelen om een en ander te checken.
Perfect, zei nummer twee, laten we erheen gaan.
Binnen niet al te lange tijd was het meer gevonden. Omringd door bomen en dichte struiken lag het in de luwte en vertoonde het water niet de geringste rimpeling.
Naast elkaar staande op de oever, tuurden ze, eendrachtig zoekend naar eventuele onderlinge verschillen, naar hun beider spiegelbeeld.
Ik zie geen enkel onderscheid, verklaarde de tweede mens tenslotte.
Beter kijken, zei de eerste, waarna hij zijn nietsvermoedende buurman een duw gaf, waardoor deze met een plons in het meer belandde.
Help, help dan toch, riep de tweede, ik verdrink!
Daar heb je je verschil, zei de eerste, want ik niet.
Waarop hij er, zijn evenbeeld aan een treurig lot overlatend, opgelucht vandoor ging.