Edzard Dideric – Korte geschiedenis (42) van het houvast

In de oertijd was het op aarde een grote chaos. Iedere poging om iets van orde te scheppen, leek gedoemd om in de soep te lopen. Het klimaat was compleet op hol geslagen, de seizoenen hielden zich aan geen enkele volgorde, dag en nacht liepen elkaar voortdurend voor de voeten. Het kwam er kortweg op neer dat het enige waarvan men toentertijd op aan kon, het in elk opzicht onvoorspelbare was van het bestaan.
Desalniettemin werd er zelden of nooit over geklaagd, laat staan dat deze of gene zover ging om er daadwerkelijk tegen te gaan protesteren. Wat trouwens tamelijk zinloos geweest zou zijn, daar er destijds immers nog geen enkele god bestond, tot wie of waartegen men zich kon richten. Het enige reële houvast dat er op de hele wereld bestond, was een uitzonderlijk hoge berg. Een soort van megarots in de branding, die zelfs tijdens de zwaarste aardbeving geen krimp gaf, die sowieso elke ramp volkomen stoïcijns onderging.
Op een dag klonk er een onbestemd gerommel, dat gaandeweg steeds meer begon aan zwellen. Vast een door de regen losgeraakte kei, die van de helling omlaag komt rollen, dachten de meeste mensen. Zoiets gebeurde gewoon om de zoveel tijd. Toen men voor de zekerheid toch maar even polshoogte ging nemen, ging het tot hun verbazing niet om een steen maar om een stokoude man. De kleren van de woest bebaarde grijsaard waren door de val volledig aan flarden gescheurd. Omdat ze zich vaag herinnerden ooit iets over een of andere geest gehoord te hebben, vroegen de mensen of hij soms de geest van de berg was. Okay, niet dat het er veel toe deed, maar dat was hij dus inderdaad.
Ik stond gewoon op een van mijn eigen besneeuwde hellingen, vertelde hij, intens van het uitzicht te genieten. Waarschijnlijk iets te intens, want ik gleed uit om vervolgens al omlaag rollend bij jullie uit te komen.
De mensen hoorden zijn woorden met gemengde gevoelens aan. Er werd gefluisterd dat niet om een geest ging, maar om een oplichter, een ordinaire gelukszoeker die zich op slinkse wijze hun enige houvast in de hele wereld, de berg, toe wilde eigenen. Niettegenstaande de ongeloofwaardige uitleg, kwam de grijsaard op hen opvallend wijs en evenwichtig over. Er ging een enorme rust van hem uit, een rust die ze zelf nimmer gekend hadden en waar ze zich aan konden laven, een rust waar ze zo hevig naar verlangden, dat ze er voorlopig van afzagen om de man als bedrieger te ontmaskeren.