Edzard Dideric – Korte geschiedenis (38) van de onsterfelijkheid

Apollo en Venus reden op de snelweg. Zonder aanwijsbare reden begonnen de auto’s voor hen steeds meer vaart te minderen. Op zeker moment gingen ze nog maar stapsgewijs vooruit. Om te tijd te doden kwam Apollo terug op het gesprek dat ze voerden toen ze nog onbezorgd voortraasden.
Iets met schoonheid, meen ik?
Ja, het verband tussen schoonheid en ontroering.
Omdat er nu helemaal geen beweging meer in de file zat, schakelde hij de motor uit en ging de handrem erop. Venus had een vraag.
Kom maar op, zei Apollo.
Ja, of hij haar kon uitleggen waarom iets je het ene moment tot tranen toe ontroerde, terwijl het je nog geen vijf minuten later volkomen koud liet. Na een vluchtige blik op zijn horloge, besloot hij de onverslijtbare versregel van de Engelse dichter John Keats maar weer eens van stal te halen.
A thing of beauty is a joy forever.
Mocht het waar zijn, dan was het volgens Venus beslist een bemoedigende gedachte. Al leek dat “forever” haar iets teveel van het goede.
Why?
Ja, het had iets zoetsappigs, iets kitscherigs. Daarbij waagde ze het zeer te betwijfelen of die zogenaamde eeuwigheidswaarde meer inhield dan iemands poging om zich ten koste van uitgerekend het alledaagse boven het alledaagse te verheffen.
Dat zou allemaal best kunnen, zei Apollo, maar waar blijft in deze de rol van de schoonheid?
Die kwam volgens haar a priori neer op een, in esthetische zin, louterende ervaring. Ofwel op de eenwording van bijvoeglijkheden en zelfstandigheden, ofwel de vér-, of voor haar part, héreniging van subject en object, op een en hetzelfde moment. Sorry, maar volgens hem was het door de eeuwen heen, keer op keer gewoon een kwestie van smaak gebleken. Voor schoonheid gold hetzelfde als voor de liefde: beide waren in essentie, hoewel ogenschijnlijk allesbepalend, weinig meer dan aan de verbeelding ontsproten mythes. Venus begon meewarig met haar hoofd te schudden. Mythes betekenden in een voor de mens voortdurend ondoorgrondelijker wordende wereld een soort van houvast. Ja, dat wist Apollo ook wel, maar daarmee werden het niet automatisch verifieerbare waarheden.
Heb u naaste lief als uzelf, verkondigde Venus ineens vanuit het niets.
Huh?
Dus maakt tegenwoordig iedere debiel aan een stuk door selfies.
Laat ze toch, Venus, in de war als de meeste mensen zijn, valt best te begrijpen dat er naar een stukje zelfbevestiging gezocht wordt. Eigenlijk best wel ontroerend, als je erover nadenkt.
Je bedoelt iets in de trant van: ik leg vast, dus ik besta?
Het was een conclusie die Apollo kon beamen.
Wat alles en iedereen, zei ze, als het ware onsterfelijk maakt…
Hiermee bleek ze hem plotseling aan het lachen te hebben gemaakt.
Onsterfelijk, zei hij, als goden zijn wij dat toch al per definitie? Dat is nou net waarin we ons van de mens onderscheiden.
Weet ik nog zo net niet, Apollo. Mensen en goden blijven onlosmakelijk met elkaar verbonden. Jij en ik bestaan bij gratie van het feit dat men in ons wil geloven. Waardoor wij op onze beurt in onszelf kunnen geloven.
Onsterfelijk ben je voor zolang het duurt, zei hij, meer valt er eigenlijk niet over te zeggen.
Kijk nou, interrumpeerde Venus hem, het wonder is geschied!
Apollo zag dat de file waarin hij zojuist nog vreesde de rest van zijn leven te moeten doorbrengen, als bij toverslag was opgelost. Hij stak de sleutel in het contact, deed de handrem omlaag en gaf gas. Toen hij al rijdend poogde haar te kussen, weerde ze hem giechelend af.
Let jij nou maar gewoon goed op de weg, mannetje!