Edzard Dideric – Korte geschiedenis (31) van de eenzaamheid

Het was gedurende een bitterkoude winter en na een zware en pijnlijke bevalling, dat kindje eenzaamheid op een kale berg ter wereld kwam. Geconfronteerd met de barre omstandigheden wilde het maar één ding: zo snel mogelijk terug naar de veilige moederbuik. Wat niet bleek te kunnen, omdat de terugweg inmiddels voor alle verkeer was gesloten. Wanhopig op zoek naar liefde en lijfelijke warmte, strekte de pasgeborene al bibberend beide armpjes uit.
Vergeet het maar, krijste de enige vrouw in de hele omgeving, je moeder is een ordinaire hoer en gaat er als de sodemieter vandoor!
En verdwenen was ze. De baby in shock achterlatend.
Na urenlang hartverscheurend te hebben gehuild, viel kindje eenzaamheid totaal uitgeput in een diepe slaap. Die in feite neerkwam op een soort coma, waaruit het pas als jong volwassene zou ontwaken.

Carmen, een aantrekkelijke meid van tegen de twintig, lag op haar rug in het park naar de blauwe hemel te turen. Barre omstandigheden, traumatische geboortes, krijsende hoeren of wat ook, het zei haar allemaal niks. In haar jonge hoofd herhaalde zich een onbeduidend hitje, dat regelmatig op de radio te horen viel. Rondom haar was moeder natuur een en al bedrijvigheid. Wilde grassen, korenbloemen, margrieten, klaprozen, alles bewoog kalm heen en weer in de lentebries. Vlinders fladderden overal kriskras tussendoor. Hoge populieren zorgden op enige afstand voor een ruisend geluidsdecor, waarbij ze de zilveren keerzijde van hun ontelbare blaadjes toonden. Mindfulness, zei Carmen tegen zichzelf, is het gewoon helemaal. Waarop prompt haar mobiel begon te trillen. Een onbekend nummer, zag ze.
Hallo?
Schrik niet, klonk het in haar oor, dit is je moeder.
Mijn moeder?
Ja… eerder moeten bellen… durfde niet…
Wat moet ik met een moeder?
Eh ja, dat wist de vrouw ook niet precies. Maar wat vond ze ervan om een keer ergens af te spreken? Zelfs al bleef het bij een enkele keer.
Want er valt uiteraard het nodige… hoewel ik snap dat… aan de andere kant is het ook voor mij… schatje toch… het kan raar lopen… bovendien…
Ik begrijp het, zei Carmen, zonder ook maar iets van het verhaal te snappen.
Dus je bent niet… een opluchting…
Om er vanaf te zijn besloot Carmen in te stemmen met een eventuele ontmoeting.
Oh lieverd, wat fantastisch! Waar en wanneer?
Het stadspark. Zolang het lenteweer aanhoudt, ben ik er dagelijks te vinden.

De volgende dag leek aanvankelijk net zo fraai uit te pakken als de vorige. Na vlug ontbeten te hebben, begaf Carmen zich wederom naar haar geliefde ligplaats. Om er evenals de vorige dag te midden van het natuurgebeuren gedachteloos naar de hemel te kunnen turen.
Later die dag begon de lucht tot haar teleurstelling te betrekken. Het strakblauwe plafond werd verdrongen door snel donker wordend grijs. Shit, dacht Carmen, waar blijft dat malle mens? Omdat ze voor het noodweer weg wilde zijn, kon ze haar beter nu even bellen. Het nummer? Wacht, het stond nog in de lijst.
Ja, klonk een niet onvriendelijke mannenstem.
Sorry, maar is mijn moeder daar?
Met wie spreek ik, als ik vragen mag?
Carmen, haar dochter.
Is dit een grap?
Nee, hoezo?
We hebben geen kinderen. Nooit gehad, en nooit gewild ook.
Ook niet uit een vorige verbintenis?
De man begon te lachen en zei dat het hem zeer zou verbazen.
Mijn vrouw en ik zijn, tegen de uitdrukkelijke wens van onze ouders in, op zeer jonge leeftijd getrouwd. Niet dat het je iets aangaat, maar we waren beiden zoals dat heet, zelfs nog maagd.
Dus uw echtgenote kan onmogelijk mijn moeder zijn?
Uitgesloten.
Ook al heeft ze me er gisteren over gebeld?
De man verklaarde dat zijn wederhelft over een af en toe nogal levendige fantasie beschikte. Een opmerking waaruit Carmen dacht te kunnen opmaken dat de vrouw in kwestie totaal geschift was.
Klopt dat, meneer?
Haar vraag werd bevestigd noch ontkend, daar het antwoord door het in alle hevigheid losbarstende noodweer verloren ging. Hevige rukwinden, oorverdovende stortregens, hagelstenen ter grootte van golfballen, knetterende bliksemflitsen; het had er veel van dat het de natuur zelf was, die Carmen uit alle macht ervan probeerde te overtuigen dat het einde der tijden was aangebroken. En in zekere zin was dat ook zo.