Edzard Dideric – Korte geschiedenis (136) van een uit sprookje

Er was eens, begon Frida, een waanzinnig mooi sprookje.
Wow, zei Ted, voor de draad ermee.
Dat tegelijkertijd waanzinnig tragisch was.
Pardon? Dat laatste vat ik niet.
De tragiek zat ‘m in het feit dat het hartstikke uit was. En op uitte sprookjes zit, zoals je begrijpt, geen hond te wachten.
Ik vrees dat je een punt hebt, Frida.
Reken maar van yes, Ted.
Maar vertel verder.
Okay. Doordat sprookjes het eeuwige leven hebben, kon het paradoxaal genoeg niet stoppen met uit zijn. Hoezeer het er ook onder leed, het kon never nooit ophouden met te bestaan.
Een soort van Tantaluskwelling dus.
Inderdaad. Normaal zou je zeggen uit is uit, en verder geen gezeik, toch?
Normaal gesproken wel.
Ja, maar in dit geval was het dus een regelrechte no go.
Zat er nog een moraal in verborgen, of zoiets?
Uiteraard. Daar moeten sprookjes het uiteindelijk van hebben.
Ja, want anders kan het goede nooit winnen van het kwaad?
Exact. En kan je de beloning, ofwel een lang en gelukkig leven, wel op je buik schrijven.
Wat in dit geval een ondraaglijk lijden zonder einde betekende.
Helaas wel.
Een straf dus, concludeerde Ted, in plaats van een beloning.
Juist.
Was het een standaard verhaal geweest, dan had een olifant het met zijn lange snuit uitgeblazen.
Wat je zegt, Ted.
Inderdaad best wel tragisch, Frida.
Wat?
Dat het bleef bestaan, ook al was het uit.
Oh ja, absoluut.
Kunnen we het niet redden door er opnieuw leven in te blazen?
Nee, het is over en uit.
Sprookje of niet?
Sprookje of niet.