Edzard Dideric – HANNES LEKKERBEK (ofwel boon om loon)

Het is vroeg in de ochtend. Vrouw Verwen wil haar zoon, Hannes Lekkerbek, een heerlijk ontbijtje voorzetten. Want hij mag van haar absoluut niets tekortkomen. Zelfs de prins van Oranje zou willen dat hij zo’n fijngevoelig en elegant kind had. Daar past geen grove kost bij. Nee, die jongen verdient gewoon het beste van het beste. Temeer daar hij volgens dokter Kwakzalf onder een gunstig gesternte is geboren.
“Hé mam!” roept Hannes.
“Wat is er?”
“Is mijn zoetemelkse pap al klaar?”
“Nee, nog niet.”
“Je had het gisteren toch beloofd?”
“Komt wel goed,” zegt ze, “al zal ik daarvoor toch eerst het vuur moeten aansteken. Duik jij nog maar even je bed in, dan ga ik ondertussen bij vrek Web langs om vuur te halen.”
“Mam, je hebt me vergeten te kussen.”
“Hier, alsjeblieft, engel van me.”

Verderop in de straat maant de vrek Web haar zoon Lijp, eens wat harder aan het spinnenwiel te draaien.
“Breng je me dan iets te eten?” vraagt hij.
“Is dat het enige waar je aan kan denken, ondankbare hond?”
“Vind je het gek? Ik heb de hele nacht niks gehad en barst van de honger.”
“Eerst werken voor de kost, luiwammes.”

Vrouw Verwen ziet vrek Web voor haar deur zitten.
“Zo Web,” zegt ze, “nog altijd even gierig en ontevreden? Waar gaat al dat geld heen dat je verdient? Je bent een slaaf van je portemonnee.”
“Waar het heengaat?”
“Ja.”
“In geen geval naar die lummel daar. Amper drie draden gesponnen, of hij eist alweer eten.”
“Doe normaal Web, al moeten de centen nog binnenkomen, de kinderen zullen toch gevoed moeten worden. Mijn Hannes mauwt al uren om zijn pap.”
“Jemig,” roept Lijp, “dat ratelt maar door! Draaide mijn spinnenwiel maar zo vlot.”
“Een bord bonen is al wat je krijgt!” roept vrek Web. “Wat koop ik voor die honger van je? Helemaal niets toch?”
“Als je vrijer toevallig langs zou komen, zou je hem direct iets lekkers geven.”
“Pardon, wat zeg je daar?”
“Sorry, dat ik op je tenen heb getrapt! Maar ik wil ook weleens mijn tanden in een lekker papje zetten en me ongans vreten.”
“We had het er al eens eerder over,” zegt vrouw Verwen, “al durfde Lijp toen zijn mond nog niet te roeren.”
“Verdorie!” zegt Lijp, “lazert die spil ook nog op de grond! Zonder eten raken de draden in de war!”
“Stom rund,” zegt vrek Web, “je kan een klap om de oren krijgen!”
“Kom,” zegt Verwen, “die Lijp van jou is ook nog maar een kind. Een hap eten en je hoort hem niet meer. Oh jee, ik sta hier alweer veel te lang! Hannes zal wel denken waar ik blijf. Zeg, heb je misschien wat vuur voor me?”
“Er liggen nog wat kooltjes in de vuurpot, is dat genoeg?”
“Ja, moet lukken. Luister, ik zou graag nog wat langer met je willen kletsen, maar ik moet er nu echt vandoor. Tot ziens, Web!”
“Dag vrouw Verwen, mocht je zin hebben om te spinnen, kom dan gerust een keer langs.”
“Natuurlijk, zolang Hannes tenminste niet jankt om eten.”

Zodra ze weg is verkondigt Lijp dat hij vergaat van de honger.
“Hier,” zegt zijn moeder, “neem voorlopig dit stuk brood maar! Als je flink doorwerkt en niet lummelt, haal ik een bord bonen voor je.”
Tijdens haar afwezigheid begint Lijp in zichzelf te mopperen.
“Nooit iets anders, altijd weer die vervloekte bonen. Ging dat mens maar dood, dan kocht ik van haar spaargeld alle wafels, melkdrankjes, koeken, appels en peren van de wereld.”
Daar is zijn moeder alweer met de bonen.
“Zit je nog steeds met je brood te spelen, slome duikelaar?”
“Ja mam.”
“Pak aan! Stop alles in je mond, slik het door en ga verder met spinnen.”
“Arme ik,” klaagt Lijp, “bijna flauwgevallen door mijn lege maag. Mijn hart bonkt er nog van.”

Ondertussen heeft vrouw Verwen haar zoon de pap gebracht.
“Goh, dat smaakt, ik neem nog een hap,” zegt Hannes tevreden. “Hierop bijt ik tenminste niet mijn tanden stuk.”

Lijp vertelt zijn moeder dat hij Hannes Lekkerbek op gaat zoeken. Die zit vast al lang en breed aan zijn zoetemelkse pap. Nog maar nauwelijks onderweg komt hij Hannes met een vol bord tegen.
“Ha, die Lijp Loer!”
“Ha, die Lekkerbek! Zeg wat heb je daar?”
“ Smullen man, ik heb er al van geproefd.”
“Ai, zoetemelkse pap, wat ben ik daar dol op! Geef me er een hap van, dan krijg je van mij wat overheerlijke bonen.”
“Nee dank je, die bonen hebben altijd zulke taaie vellen. Dat is bepaald geen verfijnde kost.”
“Mam zegt dat ze goed zijn voor de stoelgang. Anders krijg ik last van mijn buik en sterf ik.”
“Nou, mijn stoelgang is anders prima, terwijl ik alleen maar eet wat ik lekker vind.”
“Hannes, ruil nou, er is nog zat over.”
“Nee mannetje, daar trap ik niet in! Je kan wel zoveel willen, Lijp Loer, als je er maar met je tengels vanaf blijft!”
“Ik geef je al mijn bikkels erbij, plus de tol waar de naald in steekt!”
“Lijp, als je darmen echt zo’n behoefte hebben aan bonen, is die pap niet aan je besteed.”
“Toe, het water loopt me in de mond.”
“Mm, ik betwijfel of je mond er wel groot genoeg voor is.”
Lijp spert zijn mond zo wijd mogelijk open.
“Zie je wel? Ik zou zeggen gooi maar vol.”
“Tjonge, zelfs met bord en al is er nog plaats over. Net een oven. Er past makkelijk en kat met een nest jongen in.”
“Kom nou op met die pap!”
“Slecht voor je, hou jij je maar bij die bonen!”
“Maar je beloofde daarnet mijn mond vol te zullen proppen.”
“Goed, open die klep en ogen dicht. Daar gaat ie dan.”
“Zo wijd genoeg?”
“Wijder.”
“Goed.”
“Mensen komt dat zien!” roept Hannes, “de grootste laadklep allertijden!”
“Waar blijf je nou?” vraagt Lijp. “Ik sta maar te wachten, wil je me soms voor gek zetten?”
“Echt niet, maar had je altijd al zo’n enorme muil? Knijp je ogen dicht en geef geen kik. Oei, ik kon net op tijd de lepel terugtrekken, anders had je die er ook nog bij doorgeslikt!”
“Je doet het ook helemaal verkeerd. Was dat de pap?”
“Niet dan?”
“Volgens mij waren het bonen.”
“Dus ik sta je hier te belazeren?”
“Ja, het waren bonen. Je hebt me genaaid.”
“Goed, dan krijg je ditmaal wat je wilt. Sper je mond zo wijd mogelijk open.”
“Zo hoor ik het graag.”
“Kijk die Hannes toch eens smikkelen! Nou maatje, smaakt dat of niet?”
“De eerste keer probeerde je me erin te luizen! Ik had het heus wel door.”
“Knap hoor, dat je bonen van zoetemelkse pap kan onderscheiden.“
“Ook al heb ik niet gestudeerd, mijn hersens zijn prima. Ach, wat was dat heerlijk. Nog een beetje alsjeblieft!”
“Mond open dan.”
“Lekkerbek, meer, meer!”
“Dat keelgat van jou is een bodemloze put.”
“Meer, meer!”
“Het is of ik een varken voer. Meer, meer, steeds hetzelfde lied. Aan een ton vol zou je niet genoeg hebben.”
“Hè, nog een lepel!”
“Lijp, houd je een beetje in, ik ben er ook nog.”
“Als ik dit dagelijks kreeg zou ik een piekfijne meneer zijn.”
“Oh, dus van pap word je vanzelf een jonkheer? Nou, dan ben ik vast en zeker een ridder. Had ik dat maar eerder geweten!”
“Kijk eens naar mij,” zegt Lijp, “ben ik nu niet welgeschapen?”
“Ja, als een molenaarsstok gesneden uit een knoestige stronk.”
“Zie ik er niet keurig uit in mijn rokkostuum?”
“Ja, alleen wel jammer dat er bij jou een steekje loszit.”
“En mijn taille? Wie goed kijkt ziet hier een aantrekkelijke vrijgezel staan.”
“Je taille lijkt ervoor gemaakt om kleiklonten mee fijn te stampen.”
“Als die bonen me geen buikpijn bezorgden, zou ik een elegante jongen zijn.”
“Lijp, je krijg eenzijdige en te grove kost. Het is tijd voor verandering.”
“Weinig kans vrees ik, met zo’n akelige vrek als moeder.”
“Lijp, ik heb een idee hoe we haar erin kunnen luizen.”
“Als het lukt dan zou dat te gek zijn.”
“Wees gerust, ik ga je helpen de zaak te beduvelen.”
“Hoe dan?”
“Speel dat je doodziek bent. Klaag over allerlei ongemakken. Kreun en steun alsof je hevige buikkramp hebt. En zeg dat je, om er weer bovenop te komen, pasteitjes, taartjes, kroketten en vlaaien moet eten.”
“En ook gepocheerde eitjes, kwartels en paddenstoelen, kameraad?”
“Wat klets je nou? Ik had het over pasteitjes, taartjes en kroketten.”
“Jaja, maar denk je dat het echt iets oplevert?”
“Natuurlijk. Je bent immers nooit ziek, dus schrikt je moeder zich rot, als haar zoonlief er plotseling slecht aan toe blijkt te zijn.”
“Ik ga ervoor,” zegt Lijp.
“Mooi zo, en vergeet niet zoveel mogelijk misbaar te maken.”
Dan hoort Hannes in de verte zijn moeder roepen.
“Hannes, waar ben je?”
“Hier, bij Lijp Loer, wees niet boos.”
“Welnee kind.”
“Mam, ik zou wel een witte boterham lusten.”
“Welja, toe maar,” mompelt Lijp.
“Kom gauw naar huis, dan krijg je je zin. Hoe zou ik zo’n schat van een jongen iets kunnen weigeren?”

Lijp is naar huis teruggekeerd.
“Waar bleef je?” vraagt vrouw Web. “Hè, is je bord nou nog niet leeg?”
“Mam, mijn buik doet zo’n pijn!”
“Ben je soms ziek, mijn zoon?”
“Doodziek. Ik sta te tollen op mijn benen, mijn hoofd bonkt, mijn oren suizen.”
“Kind, ik zie niks aan je.”
“Alles draait, ik wordt gek van de pijn, mijn hart slaat op hol!”
“Echt waar?”
“Het is erger dan mierenbeten, mijn darmen kronkelen als palingen in een emmer.”
“Je darmen doen wat?”
“Hoort u ze niet tekeergaan? Ik vrees dat ik doodga. Alles kraakt en piept, ik crepeer van de pijn!”
“Mijn kind, heb je soms iets ongewoons gegeten?”
“Nee, het komt door de bonen.”
“De bonen?”
“Ja, er is iets mis mee.”
“Zou een smeuïg papje helpen? Ik maak zo een pan vol voor je.”
“Nee mam, zet me liever in vaders stoel. Ik ben zo beroerd als wat.”
“Kind, laat me alsjeblieft weten waar je dan wel trek inhebt.”
“Nou, ik zou best een vlaai en een gepocheerd ei lusten.”
“Nooit van gehoord, ik ken alleen maar ronde eieren.”
“Ga vlug naar vrouw Verwen, die legt het u wel uit.”
“Beloof me dat je blijft zitten waar je zit.”
“Zal ik doen.”
“Dan ga ik er nu onmiddellijk achterheen, ach, wat een toestand!”

Even later wordt er driftig op de deur van vrouw Verwen gebonsd.
“Hallo! Iemand thuis?”
“Ja,” zegt vrouw Verwen, “wie is daar?”
“Ik ben het,” zegt Web, “kom snel mee naar mijn huis!”
“Wat is er aan de hand?”
“Lijp kan elk moment doodgaan!”
“Wat heeft ie dan?”
“Iets ernstigs met zijn buik, hij wordt gek van de pijn.”
“Dan kan je beter naar dokter Kwakzalf gaan,” zegt vrouw Verwen. “Die heeft meer verstand van zulke zaken.”
“Ik weet niet waar hij woont.”
“Rechtdoor en dan eerste straat rechts.”
Hannes biedt aan hem wel te willen halen.
“Goed idee,” zegt vrek Web. “Je bent een kanjer.”

Terwijl Lijp zit te wachten op het voedsel dat hij dankzij Hannes hoopt te krijgen, komt nu ook vrouw Verwen binnenstormen.
“Hoe is het nu, Lijp?” vraagt ze.
“Kon niet slechter, daarnet had ik weer een enorme aanval.”
“Wat scheelt er precies aan?”
“Het is vooral mijn buik, maar mijn hoofd duizelt ook, en ik voel het naar mijn blaas trekken.”
“Vrek Web,” zegt vrouw Verwen, “het lijkt me het beste als je een voedzaam drankje of papje voor die jongen maakt.”
“Ja,” zegt Lijp, “dat zou me goed doen.”
“Vertel maar,” zegt Web, “hoe ik het maken moet.”

Inmiddels is Hannes bij dokter Kwakzalf aangekomen.
“Waar is het probleem Hannes?” vraagt hij.
“Kom gauw, dokter” zegt Hannes, “het gaat om Lijp Loer, ik vertel onderweg wel wat het probleem is. Hij lijkt doodziek maar mankeert in feite niks.”
“Hoezo?”
“Ik heb hem aangeraden te doen alsof, in de hoop dat ie eindelijk eens fatsoenlijk te eten krijgt, snapt u?”
“Is het heus?”
“Ja dokter.”
“Goed, ik speel het spelletje wel mee. Zijn we al in de buurt van het huis?”
“Ja, hier is het, laten we naar binnengaan.”
“Goedendag dames!” zegt de dokter.
“Welkom dokter,” zegt Web, “mijn kind gaat dood, zoals u wellicht heeft gehoord.”
“Zeg dokter Jan,” zegt vrouw Verwen, “heeft u er wel echt verstand van?”
“Pardon?” klinkt het verontwaardigd. “Zolang ik mijn centen krijg, ben ik de beste dokter die er bestaat.”
“Niet boos worden, dokter, we willen gewoon dat hij geholpen wordt.”
“Laat me hem eerst maar eens diep in de ogen kijken. Aha, ik zie het al! Deze knecht mag absoluut geen bonen of knoflook eten. Dat kan zijn maag niet verdragen.”
“Dokter,” zegt Web, “daar begon hij zelf ook al over.”
“Hij heeft last van verknoopte darmen.”
“Ook dat zei hij al.”
“Geef hem zoetemelk en warme rijst, een gebraden kip of patrijs, geef hem taartjes, vlaaien en pasteitjes, breng hem wittebrood en gepocheerde eieren, geef hem bier met boter als medicijn, plus gebraden kuikens en laat hem ter bestrijding van de pijn, Rijnwijn drinken.”
“Exact alles wat hij wil,” mompelt Hannes, “goh, wat zal die Lijp genieten!”

Vrek Web is eropuit geweest om al het gevraagde in te slaan.
“Kijk,” zegt ze bij terugkomst, “hier is alles dokter.”
“Mooi, dan nu vort met de geit!” zegt hij. “Tast toe zou ik zeggen!”
“Eerst de pap,” zegt Lijp, “voor de ergste honger.”
“Web,” zegt vrouw Verwen, “bied dokter ook wat aan, anders gaan ze er in de herberg nog schande van spreken.”
“Dokter,” zegt Web, “neem zelf gerust ook wat.”
“Graag,” zegt hij, “nou, dan zal ik maar met het kuiken beginnen, die ligt tenslotte voor mijn neus.”
“Dokter,” zegt Lijp, “een beetje geduld, ik moet ook nog.”
“Inderdaad,” valt Hannes hem bij.
“Wel jongen, ik zal je kostje niet afpikken. Doe jij je eerst maar flink tegoed.”
“Mijn bord is leeg,” zegt Lijp, “aan de kant iedereen!”
“Zo zie je maar,” zegt Hannes, “als het moet is die jongen best bereid zijn armen uit de mouwen te steken.”
“Nu het bier met de boter naar binnen gieten,” zegt Lijp, “om te maag te verwarmen. En dan de zoetemelk om de darmen te spoelen.”
“Ik denk dat ik dit pasteitje maar eens soldaat maak,” zegt de dokter.
“Ho, ho,” zegt Lijp, ”ik eerst.”
“Een koe wacht ook niet als je het vraagt,” antwoordt de dokter.
“Die Lijp zorgt goed voor zichzelf,” stelt Hannes vast.
“En dan nu de vlaai en de taart!” zegt Lijp, ”goh, ik krijg het er warm van!”
“Hier pak aan, Lijp!” zegt de dokter, “kluif de botten maar lekker af!”
“Nee dokter, eerst het vlees!”
“Kijk toch eens hoe Lijp zich volpropt!” zegt Hannes, “maak het allemaal maar op jongen, waarom niet?”
“Daar gaan mijn goeie spaarcenten,” verzucht vrek Web.
“Zie je wel,” zegt vrouw Verwen, “dat die gierigheid je vroeg of laat duur komt te staan?”
“Ai, ai, deze pasteitjes zijn ook niet te versmaden,” zegt Lijp, “en zo’n Rijnwijntje past er perfect bij.”
“En,” vraagt zijn moeder, “voel je je al wat beter?”
“Ja, het begint te komen.”
“Hij is echt in zijn sas,” zegt Hannes.
“Mam!” roept Lijp.
“Wat is er, mijn kind?”
“Snel iets zoets, ik heb een bittere keel!”
“Lieverd, je eet zoveel, ik niet weet waar ik het vandaan moet halen.”
“Laat maar mam, het is al verteerd.”
Dit gaat de dokter te ver. Hij kan er niet langer tegen dat de jonge boef zijn moeder zo in de tang heeft. Het is nu welletjes geweest.
“Lijp Loer,” verklaart hij, “ dan heb ik nog het klapstuk voor je. Daar zal je zeker van opknappen.”
“Mam, volgens dokter ben ik toe aan het klapstuk.”
“Wat voor eten is dat?” vraagt ze.
“Laat maar aan mij over,” zegt Kwakzalf, “geef me een bezem om het vuur op te stoken, en ga allemaal de kamer uit. Ik wil niet dat iemand mijn kunsten afkijkt.
Gehoorzaam laten ze de twee alleen.
“Welnu, Lijp, draai je om en laat je broek zakken.”
“Hoe kan ik nou van achteren eten?”
“Het is iets waar je warm van wordt.”
“Maar smaakt het ook lekker?”
“Dat zal je wel merken.”
Hij pakt de bezem en begint erop los te slaan.
“Hier! Hier! Is dat even smullen!”
“Au! Wat doet u nou?”
“Je klapstuk geven.”
“Au! Dokter Jan, ik ben niet meer ziek, ophouden met dat klapstuk!”
“Tja, dat krijg je ervan als je de boel belazert!”
“Ik zal het nooit meer doen,” zegt Lijp.
“Afgelopen met de leugens?’
“Ja dokter, laat me alstublieft gaan.”
“ Jaja, en dat moet ik geloven?”
“Ik zweer dat het.”
“Tot ziens dan maar,” zegt de dokter, ”en Lijp, denk erom hè?”

Als dat klapstuk was, denkt Lijp even later bij zichzelf, dan heb ik weleens lekkerder gegeten. Daar komt Hannes aangelopen. Wacht, gedeelde smart is toch halve smart? Ik moet zorgen dat hij er ook van proeft.
“Hé Lijp,” zegt Hannes, “en hoe was het?”
“Geweldig man! Echt iets voor jou!”
“Nou, dan wil ik het ook, ik zal moeder naar hem toe sturen.”
“Goed idee, al moet je wel tegen een stootje kunnen.”
“Hoezo dat?”
Dan komt ook vrek Web informeren naar hoe het hem is vergaan.
“Mam, ik ben genezen! Het klapstuk heeft gewerkt!”
“Mooi zo, als je weer last krijgt, moet ik het je dus ook geven.”
“Nee,” zegt Lijp, “op een rantsoen van bonen werk ik harder.”
“Kom zoon, laten we dan maar gaan, dan kan je weer aan de slag.”

Vrouw Verwen is op weg naar de dokter om voor haar schatje ook klapstuk te halen. Daar komt hij haar al tegemoet.
“Dokter Kwakzalf,” zegt ze, “kom met me mee. Hannes wil net zo’n klapstuk als Lijp Loer heeft gehad.”
“Ik zal hem tot op het bot verwennen,” zegt de dokter, “alleen niet waar u bijstaat.”
“Geen probleem,” zegt ze, “en alvast bedankt.”
Zodra vrouw Verwen weg is gaat hij het huis binnen.
“Welkom dokter,” zegt Hannes.
“Haal een bezem,” beveelt Kwakzalf, “en doe je broek omlaag voor een ware delicatesse.”
Hannes overhandigt hem de bezem en laat zijn broek zakken
“Kom maar op met dat lekkere klapstuk!”
“Ik begin bij de rug,” legt de dokter uit, “net als bij een onwillig paard.”
“Au! Wat doet u nu?”
“Geen angst, geniet er maar van.”
“Au! Au! Dokter waarom slaat u me? Noemt u dat een klapstuk? Het is me wat moois!”
Zijn moeder heeft zijn kreten gehoord en stormt eropaf.
“Oh! dus dit is wat u bedoelde? Dat zal u bezuren, hier, pak aan! En laat me er meteen een vuist vol knoflook aan toevoegen!”
“Au!” gilt de dokter, “genoeg!”
“Mam,” roept Hannes, “sla er op los!”
“Het was allemaal voor zijn eigen bestwil!” roept de dokter. “Stop alstublieft! Wilt u me soms dood hebben?”
Aangetrokken door al het kabaal komt Vrouw Web kijken wat er aan de hand is. Tussen de klappen door legt vrouw Verwen uit dat ze Kwakzalf dubbel en dwars terugbetaalt voor wat hij haar zoon heeft aangedaan.
“Ja Lijp Loer,” zegt Hannes, “dat komt allemaal door jou.”
“Hoe smaakte overigens jouw klapstuk?” vraagt Lijp.
“Dat weet je maar al te best.”
“Inderdaad, het is ons beiden bar slecht bekomen.”
“Hou op met slaan!” roept Web tegen vrouw Verwen, “ben je helemaal gek geworden?”
“Oef,” zegt de dokter, “eindelijk rust.”
“Moet ie maar geen kinderen mishandelen,” zegt Verwen.
“Als je jouw kind wat vaker bonen voorzet en af en toe op zijn flikker geeft,” zegt de dokter, “wordt het misschien ooit nog een flinke jongen.”