Cor Hendriks – Te kijk staan (2) + Appendix: Roffianen (ruffians)

Te kijk staan (2)

Een belangrijk onderdeel van de volksjustitie was het gooien met modder, wat terug is te vinden in het spreekwoord ‘Met modder gooien,’ wat hetzelfde is als ‘iemand (of iets) door de modder sleuren,’ in zedelijk opzicht bevuilen, belasteren. (Van Dale 1984, 1727)

Het ‘Idioomwoordenboek’ heeft ‘met modder gooien,’ ‘met rotte eieren gooien,’ ‘met vuil gooien,’ mensen belasteren, beledigen, verdacht maken. De uitdrukking wordt onder andere veel in de politiek gebruikt, als politici elkaar zwart proberen te maken. Andere uitdrukkingen hiervoor zijn: ‘iemand door de modder sleuren,’ ‘iemand door het slijk halen.’ [Van Dale 1999, 552; ID. 1984, 2610: ‘iemand door het slijk sleuren,’ ‘iemands naam door het slijk halen,’ hem schandvlekken. Ook in het Engels: ‘throw/fling mud at somebody,’ speak evil of him, try to damage his reputation. Hence: ‘mudslinger’. Ook ‘his/her/your, etc. name is mud,’ he/she/you, etc. are in disgrace (Hornby, 563); malicious abuse to ‘fling (or sling, throw) mud at,’ to talk scandal about; ‘mudslinging’, personal abuse, offensive remarks, etc. e.g. as features of a political campaign. (Webster, 655) Bij wijze van voorbeeld: The deplorable history of U.S. campaign mudslinging http://www.chicagotribune.com/news/opinion/commentary/ct-campaign-mud-slinging-history-flashback-perspec-1002-md-20160930-story.html of https://en.wikipedia.org/wiki/Negative_campaigning. Voor de afbeelding bovenaan van het boek ”Slinging Mud: Rude Nicknames, Scurrilous Slogans, and Insulting Slang from Two Centuries of American Politics” van Rosemarie Ostler, zie het artikel ‘Is political mudslinging worse today?’ van Steven Levingston uit 2011 in de Washington Post https://www.washingtonpost.com/blogs/political-bookworm/post/is-political-mudslinging-worse-today/2011/08/19/gIQAoz3zPJ_blog.html?utm_term=.c66977fc3c07.]

Harrebomée vermeldt deze uitdrukkingen niet. Wel heeft hij ‘Werpt men iemand met slijk, hij werpt met drek weder;’ en ‘Werpt men met slijk, hij werpt met steenen,’ wat al bij Andriessoon voorkomt in twee varianten: ‘Werptmen met slijck in, hy werpt met dreck wederom uut,’ wat wil zeggen: ‘Dat sijn de ghene diemen gheene scande oft oneere aen en can geseggen (aanwrijven), want ist dat men hem lieden eene can ghesegghen (één verwijt maken), sij segghender thien wederom.’ En: ‘Werpt hy met slyck in, hi werpt met dreck uut,’ ‘Dat is: doetmen hem een boeverije (levert men hem één streek), hy doeter wederomme twee, doetmen hem deene schade, hy doet dandere, wort hem een toegestooten (krijgt hij één klap), hy schieter twee wederom uut (geeft er twee retour).’ (Harrebomée II, 274; Andriessoon 2003, 175 nº11.3; 194 nº30.2)

Het is hetzelfde als ‘schandvlekken’, een vlek werpen op de eer of het aanzien van iemand, eerloos maken. Deze ‘schandvlek’ wordt alleen in figuurlijke zin gebruikt: smet op iemands naam of eer die tot schande strekt; oneer (iemand aangedaan); of: persoon die iemand tot schande strekt: ‘hij is een schandvlek voor zijn familie.’ (Van Dale 1984, 2501: ‘iets of iemand schandvlekken,’ iets schandelijks ten laste leggen aan ~.)

Ich wohne im SCHANDFLECK und bin STOLZ darauf

Ich wohne im SCHANDFLECK und bin STOLZ darauf (zie https://www.facebook.com/Schandfleck-von-Deutschland-901971479909999/)

Volgens Röhrich echter gaat ook de uitdrukking ‘Schandfleck’ terug op het gebruik om iets aan misdadigers te hangen en hij wijst op de in 17e-18e eeuw zeer geliefde zegswijze ‘Einem einen Schandflecken anhängen.’ Thomas Murner gebruikt uitdrukkingen als ‘ein spettlin’ (Tuchfetzen = lapje), ‘ein lotter spettlin anhencken’ of ‘ein blechly, ein kläpperlein anhencken,’ ook ‘ein schellen anhencken.’ Hans Sachs zegt van meisjes, die zich over jongens vrolijk maken:
‘Ihr habt das Jar [de jaarwisseling] und die Fastnacht
Uns junge Gesellen seer veracht
Manchen ein plechlein angeschlagen;’
en van lieden, die bij het dansen ‘müßig’ (voor spek en bonen) toekeken:
‘Die teten giftig Nachred treiben
Von den tanzeten Mann und weiben,
Hingen idem ein Schantlappen an.’
Een overgang naar een onschuldiger ‘Anhängen’ is de bekende plagerij, dat iemand bij een ander een strohalm, een lap, een stuk papier of iets dergelijks op de rug plakt om de spot van de voorbijgangers op de geplaagde te richten. (Röhrich 1973, I, 58f)

Een verouderd synoniem was ‘schavotteeren’: op het schavot zetten, aan de kaak stellen, zwartmaken, in eerste instantie uiteraard een letterlijke straf. In Amsterdam in 1580 werd bepaald, ‘Dat alle … Roffianen … met schavotteringe ende mulcte pecuniëel tot arbitragie van den Gerechte gestraft zullen werden.’ [WNT XIV, 319 (‘Handvest van Amsterdam’ 572a). ‘mulcte pecuniëel’ = zware geldboete?]

Appendix: Roffianen (ruffians)

Lexer, 173: ‘ruffiân’ lotterbube, kuppler, hurenwirt, van Italiaans ‘ruffiano’. Verdam, 499: ‘roffiaen, ruff-,’ koppelaar; hoerenwaard; verachtelijk wezen, schandbrok, van het ww. ‘roffen’ koppelen, verboden omgang bevorderen tusschen jongelieden. Skeat, 408: ‘ruffian’ a bully, van O.F. ‘rufien, ruffien’ a bawd, pandar, verwijzend naar het ww. ‘ruffle’ to bluster, be turbulent. ‘Rufflers’ (MNl. ‘roffers’) were cheating bullies, highwaymen, lawless or violent men. En hij verwijst naar O.Du. ‘roffelen, roffen’ to pandar, Low G. ‘ruffeln’ to pandar, ‘ruffeler’ a pimp, intriguant; Deens ‘ruffer’ a pandar. Verdam noemt ‘roffelen’ een soort van spel [Eng. ‘ruff’ troeven, van OF ‘roffle, rouffle’ (Webster, 869)], maar vermeldt ook ‘roffelen, ruffelen, royfelen’ zonder omschrijving bij ‘roffel, ruffel, rufel, royfel’ schop, spade. Tenslotte vermeldt hij ook ‘roffiole, roffoel’ vleeschpastei(tje), wat nogal Italiaans klinkt. Voor het OF ‘rufien’ wordt geen etymologie gegeven (DAF 523), het ervan afgeleide ‘rufiennerie’ betekent ‘débauche (ontucht)’. Volgens De Vries, 586 verklaren de Romanisten ‘ruffiano’ uit een woord voor ‘schurft’ (vgl. dial. Ital. ‘rofia’ < Langob. *ruf), maar voegt er meteen aan toe, dat MNl. ‘roffen (koppelen)’, MND ‘ruffen, roffen (onzedelijkheid bedrijven)’ wordt gelijkgesteld met MND ‘ruffen (naar zich toe trekken)’, wat te verbinden is met ‘roven’. Apart behandelt hij ‘roffel’, de naam van een gereedschap [met lange steel] (schaaf, spade, dorsvlegel, houweel), waarvoor diverse verklaringen te geven zijn, de eerste samenhangend met ‘roof’ I (Eng. ‘rubble’, cf. Skeat, 394 s.v. ‘reave’ to rob), de 2e met ‘roof’ 2 = schurft; cf. Lexer, l.c.: ‘ruf, rufe’ schorf, aussatz. De zaak is gecompliceerd, want er is ook samenhang met ruig (ruw), Eng. rough, zoals in het Eng. ‘ruff’ I. een groep haren of veren in de nek van een vogel; II. een vogel, die zo zou heten omdat het mannetje een ‘ruff’ rond de nek heeft in het broedseizoen, maar waarvan het vrouwtje ‘reeve’ heet, III. een stekelige vis, woorden die door Webster worden verbonden met ROUGH. Skeat neemt dit op bij ‘ruff’ a kind of frill [franje, sierstrook], so called from its uneven surface; the root appears in AS ‘reáfan’, to reave (pt. t. pl. ‘ruf-on’), Icel. ‘rjúfa’ (pt. t. ‘rauf’), to break, rip, break a hole in (vgl. Ned. inbreken = roven), van de wortel RUP. This is verified by Lithuan. ‘rupas’, uneven, rugged, ‘ruple’, rough bark of trees, waarbij hij verwijst naar ‘ruffle’ I. to disorder a dress, ME ‘ruffelen’, to entangle, run into knots, MNl. ‘ruyffelen’, to wrinkle (niet in Verdam). Zie verder De Vries, 593: ‘ruien’, van MNl. ‘ruiden’, verwijzend naar ‘rūde, ruut (grof)’, van laken, van OF ‘rude’ < Lat. ‘rudis’. In de studie van Bronisław Geremek, ‘Het Kaïnsteken’ (Baarn 1992, 171f) worden de ‘rufflers’ beschreven, die in het Elizabethiaanse Engeland de top van de vagebondenhiërarchie vormden. Het waren ex-soldaten, die met luid geweeklaag hun slachtoffers afpersen, waarbij ze er geen been in zien hun verwondingen te prostitueren, onder het uitroepen dat het hun noodlot is te moeten bedelen en dat ze zich er diep voor schamen. ID., 186: een oude landman, die op weg naar Londen door twee vagebonden van het meest gewelddadige type (‘rufflers’) werd overvallen. ID., 346: Cervantes omschrijft in het verhaal ‘El coloquio de los perros’ in zijn ‘Novelas ejemplares’ de boevenleider Monipodio (Een-poot) als ‘encubridor de ladrones y pala de rufianes’, beschermer van de dieven en steun en toeverlaat van de souteneurs. ID., 356: In Bologna heeft Alessandro Bentivogli … een gezelschap ‘rufianes’ van zijn eigen slag om zich heen. Een andere door Geremek (418ff) genoemde naam is de in Polen optredende ‘rybalt’, waarvan wordt gezegd: Deze term komt waarschijnlijk uit het Italiaans (een ‘ribaldo’ hoeft niet alleen een oplichter of een schurk te zijn, maar kan ook een arme drommel of een zwerver zijn) en werd in Polen, rond de overgang van de 16e naar de 17e eeuw, de aanduiding voor een anonieme literaire stroming (vooral komedies en kluchten, geschreven door zgn. ribaldi). De term is internationaal, in Nederland (cf. infra) (Verdam, 493): ‘ribaut, rebaut, rabaut, rabauw’ 1. lichtgewapende; 2. sjouwerman, stalboef, pakkendrager; hierbij wordt vermeld: ‘coninc van den ribauden’, wat niet de bendeleider is, maar een legerfunctionaris, belast met het oppertoezicht over de uitvoering van de vonnissen van de krijgsraad (ID., 303); 3. landlooper, vagebond, bedelaar, iemand die van afgeperste aalmoezen leeft; 4. deugniet, boef; hoerenlooper; ook als scheldwoord; 5. naam van een krijgswerktuig, een steenwerper, een groote boog waaruit werpschichten werden geslingerd. Het ww. ‘ribauden, rabauden, rabauwen’ betekent ‘landloopen’, waarvan afgeleid: ‘ribauder’ met diverse vrouwelijke vormen. ‘Ribauderie, rabauwerie’, 1. onbehoorlijk gedrag, ongebondenheid, gemeenheid, wellust (ook: ‘ribaudie’); 2. landlooperij, afperzing van aalmoezen. In het Engels wordt het nog gebruikt: ‘ribald’ (of a person) using indecent or irreverent language or humour; (of language, laughter, etc.) coarse; mocking; ‘ribaldry language’, coarse jesting (Hornby, 742); Webster, 854: broad, indecent, from O.F. ‘ribaud, ribault’, a menial (vgl. Verdam 2); Skeat, 400: ME ‘ribald, ribaud’, van OF ‘ribald’, Low Latin: ‘ribaldus’, a ruffian; cf. Low Latin ‘ribalda’, a prostitute, of Teutonic origin: OHG ‘hrípá’, MHG ‘rîbe’, a prostitute; DAF 515: ‘ribalt’ 1. homme fréquentant les mauvais lieux, débauché; 2. gueux, vagabond; ‘Et li ribault boutoient le feu partout’ (13e e. ‘Chr. Rains’); 3. soldat pillard; dérivé de ‘riber’ (12e-13e eeuw): se livrer à la débauche; folâtrer; Etym. from Germ. ‘riben’, être en chaleur. Vgl. ‘riblëor, riblere’ (15e e.): vagabond, voleur de nuit; débauché; ‘ribalder’ (13e-15e e.), faire le ribaud, paillarder [‘paillard’: geil, schuin; geile vent, vrouw]; ‘ribalderie, ribaldie, ribaldise’ (13e-15e e.), conduite de ribaud; débauche; friponnerie [‘fripon’: deugniet]; ‘ribaldel’, jeune ribaud; ‘ribaldaille’, ramassis de ribauds; cf. ‘ribler’ (15e-16e e.), 1. courir les rues la nuit; vagabonder; marauder [‘maraudeur, -euse’, velddief, -dievegge, stroper]; se livrer à la débauche; Etym. als ‘riber’; ‘riblerie’, 1. maraude, filouterie [‘filou’, schurk, oplichter]; ‘riblos’, débauché; ‘riboi’ = riblerie, van ‘riboier’, frequentief van ‘riber’. Lexer, 167: ‘ribaldin, ribalt, -des,’ landstreicher, bube, schurke; eine vorgeschobene belagerungsmaschine (prov. ‘ribalt’, mlat. ‘ribaldus’); ‘rîbe’, prostituta; ‘rîberlin’, hure. De connectie met ‘rîben’, reiben [wrijven] is: frottieren im bade; schminken; mahlen; mit dem fidelbogen streichen, geigen; tanzen, sich drehen, wenden; brünstig sein, sich begatten. Hiervan ‘rîber’, reiber, badeknecht; bube, schlechter kerl; ‘rîberinne’, reiberin, bademagd. Volgens Morus (‘Het Rijk van Venus’, 1961, 149) waren de publieke badhuizen aan het eind van de Middeleeuwen deels niets anders dan verkapte bordelen. In het middelpunt van de gezelligheid was een zwembassin, waarin voor vijf of zes personen plaats was. De vrouwen boden zich in Evakostuum aan haar gasten aan en namen hen vriendelijk in hun midden op, voor intiemer vermaak stonden grote tobben ter beschikking. Op een afbeelding uit ‘Meister des Hausbuchs’, rond 1480 zijn deze ‘badgeneugten’ in een badhuis afgebeeld. Op een tekening uit de ‘Duitse Almanak’ (Augsburg 1480) zien we een ‘man en vrouw in de badkuip’ elkaar beminnend. Zie ook ‘De vreugden van het bad en de liefde’, Bourgondische miniatuur voor een Franse vertaling van de Valerius Maximus (in: Frischauer 2, 221, die ook de andere afbeeldingen heeft). De vroede vaderen verpachtten de bordelen aan ‘vrouwenwaarden’, in de volksmond ‘ruffianen’ geheten, die de overeengekomen wekelijkse schatting regelmatig moesten betalen. Voor de door de autoriteiten bevoorrechte hoerenwaard betekende zijn onderneming een gegarandeerd inkomen. Maar wie ruffiaan wilde worden moest kruiwagens hebben en een bedrijfskapitaal. Zo niet de ‘vrije’ ruffiaan, die ‘zijn’ hoeren aanzette om zich aan seksueel verkeer met rijke mannen over te geven. Dergelijke ‘souteneurs’ werden door de officiële hoerenwaarden en de autoriteiten veracht en vervolgd. Ze werden als het uitschot van de mensheid beschouwd. En de wereldlijke en geestelijke heren, die vaak zelf hoeren hielden, deden de armetierige vrijbuiters in de liefdeshandel af als ‘met wellustige melaatsheid overdekte, schurftige honden’ (Frischauer 2, 246, 250). WNT VI, 1561: ‘Roffen, ruffen, ruffeln’, koppelen, verboden omgang bevorderen tusschen jongelieden: ‘Dat niemant nae dessen dage quade harberge hoelden noch ruffen noch enige personen, mannen, vrouwen of joncfrouwen in onechtscap toe samen husen noch haeven (hoven) en sullen bij der penen van den kaeck of den steen toe dragen (‘Stadr. v. Kampen’ 7). Een ‘roffer, ruffer’ is een koppelaar, hoerenwaard; ‘rofferie, rufferie’, koppelarij: ‘Die hoor wijf verhueren (d.i. verhoeren) ende die mit rufferiën goede vrouwen bedrieghen (‘Sassensp.’ 2, 86, 13). ‘Roffiaen’, Teuth. ‘ruffiaen’ of ‘kopler’ of ‘lecker’ [cf. Verdam, 328: 1. lekkerbek, slemper; 2. losbol, wellusteling; smeerlap, gemeene kerel; minnaar, boel, pol (vrijer); cf. ‘leckeringe’, onzedelijkheid], ‘leno’ (Lat. voor koppelaar); eyn ruffiaen of die myt vrouwen ontemeliken levet; ‘agapeta vel agapes’ [verwijzing naar Lat. (van het Grieks) ‘ăgăpē’, liefde, liefdesmaal]. Verwezen wordt naar: ‘hoerenjager, boeve, tuescher’ [Verdam, 622: ‘tuusscher, tuysscher’, bedrieger], ‘truyfler’ [Verdam, 620: ‘trufelaer, truyfeler, -laer’, bedrieger], ‘lodder’ [Verdam, 336: 1. ongebondene, wellusteling; 2. potsenmaker; gemeene vent, schoft, schavuit; kerel; 3. landlooper, vagebond (vgl. ‘lotterboeve’; ‘lodderen’ 1. hoereren; 2. kunsten vertoonen; potsen maken; ‘loddich, loddige, -ginne’, lichtekooi)], ‘netteboeve’ [Verdam, 384: 1. potsenmaker, hansworst; 2. landlooper, bedelaar, een in een net gekleed of van een net (bedelzak?) voorzien persoon], ‘truant’ [V, 620: ‘Truwant, etc.’ bedelaar, vagebond; ‘truwande, truande’, bedelares; bedriegster; DAF 574: ‘truand’, bedelaar], ‘ribalt’, ‘trufator’ [DAF 574: ‘trufer’ 1. tromper; 2. railler, se moquer; ‘trufe’ (13e-14e e.) 1. tromperie; 2. raillerie], ‘joculator’ [Lat. grappenmaker], ‘ribaldus, leno, parasita’ [Lat. klaploopster; ‘parasitus’, tafelschuimer, klaploper (die voor een maal eten vleit of voor grappenmaker speelt)], ‘histrio’ [= ‘pantomimus’, toneelspeler] o.a. ‘Leno’, dat soo veel te segghen is … als roffiaen in duytsch, als die van den loon leeft dattie lichte wiven winnen (‘Gest. Rom.’ 191c). Hoeren ende boeven, makelaers [V, 344: 3. koppelaar] ende roffianen, in gulsicheyt ende oncuyscheyt levende (172b). Een roffiaen, een stoofhouwer [V, 580: houder van een stove: 582: 1. verwarmd vertrek (cf. kemenade); 2. droogoven; 3. badstoof, gelegenheid voor warme baden [zie http://www.van-dingenen-over-planten.nl/93.%20Zeep%20-%20wassen,%20badderen,%20plassen.html]; 4. heet bad; 5. stoof], dye hem myt lichte vrouwen gheneerde [onderhield, vgl. ‘souteneur’] (191b). Weet ghi niet datmen den roffianen of den croden (?) [V, 313: ‘crode, crade’, pad; ‘crode’ 1. tegenstand, hinder; 2. hulp, steun; 3. drom, troep, bende; 4. kruiwagen; ‘croden’, hinderen, het iemand lastig maken] bodelen [V, 105: mishandelen; doorsteken] mit screyen of bidden niet versmeken en mach? (191c); ‘leckerye of roffiaenschap’, lenocinium [Lat. a. koppelarij, bedrijf van ‘leno’; b. verleiding, lokmiddel, koketterie, opschik] (‘Gemma’ 109c). Buschan ([1922], 336) zegt over de badhuizen: ‘Wie die Frauenwirte, die Verwalter der öffentlichen Häuser, waren die Bader mit Weib, Kind und Gesinde unehrlich, d. h. geächtet. “Der Bader und sin gesind, / gern huoren und buoben sind,” behauptet ein um 1420 entstanden Gedicht. Die Bader und ihre Knechte waren die Kuppler und die Bademägde willfährige Dirnen. Veilleicht nicht alle, aber die meisten.’ Lexer, 28: ‘buobe’, knabe, diener; trossknecht; zuchtloser mensch, spieler usw. Verdam, 106: ‘boef, boeve, bouve’ 1. knaap, dienaar; 2. boef, vlegel. Vgl. ‘boefgeld’, geld met dobbelen of andere verboden spelen gewonnen; ‘boeflijc’, schandelijk, snood; ‘boefspel’, dobbelarij; ‘boefclocke’, avondklok, poortklok, de tijd wanneer de stadspoorten gesloten worden. In het Nederlands luidt het gezegde: ‘Als hoeren en boeven kijven, zoo komt de schennis uit,’ of ‘Hoeren en boeven komen wel zonder roepen,’ of: ‘Hoeren en boeven spreken altijd van hunne eer,’ of ‘Hoeren en boeven zijn eene ligte vracht,’ of ‘Hoeren en boeven zijn één gespan,’ of ‘Hoeren en boeven zijn gaarne bij elkander (of: vergaderen ligtelijk),’ en ‘Die noch boeven noch hoeren in zijn geslacht heeft, steke den vinger op’ (Harrebomée I, 65f), wat bij ‘Campen’ luidt: ‘Der en is ghien gheslachte soe guet, men vindter wel huer of dief in’ (om alle twijfel weg te nemen, dat er iemand te vinden is, die den vinger zou kunnen of durven opsteken, aldus Harrebomée III, 133). De combinatie hoer-boef zit ook in ‘Hoe kwader schalk, of: slimmer boef, of: snooder hoer, hoe beter geluk, met diverse varianten. Sartorius meldt: ‘Hoeren ende boeuen is een gespan,’ bij Gruterus: ‘Hoeren en boeven, een gespin (= hebben dezelfde gedachten).’ Voor ‘Jong een heer, oud een boef,’ heeft Gruterus: ‘Jong heere, oud ribaud,’ waarbij Harrebomée (l.c.) opmerkt, dat ‘ribaud’ het Fransche woord is: wij zeggen ‘rabauw’ of ‘rabaut’, dat is: boef of gaauwdief.

Middeleeuws badhuis

Middeleeuws badhuis (afbeelding en artikel ‘Illegale prostitutie in de late middeleeuwen’ uit 2016 op https://sekswerkerfgoed.nl/illegale-prostitutie-in-de-late-middeleeuwen/

Wordt vervolgd.

Meer informatie:
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-te-kijk-staan-1/