Cor Hendriks – Ortelius’ kaart van Tartaria (2)

We vervolgen onze bespreking van de kaart van Tartaria en komen nu bij de zogeheten verloren stammen van Israël.

Midden boven op de kaart ligt de Scytische Kaap (Severnaja Zemlja) met de stam van Dan oftewel de Danieten (Schyticum prom: Danorum siue Danitarum horda 1. deiectio siue descensio aut expulsio), waarvan wordt gezegd dat ze verdreven zijn als eerste, een onduidelijke tekst (zie in de PDF).

Het verhaal van de tien stammen is te vinden in ‘The Hope of Israel’ van Menasseh ben Israel, uitgegeven in Londen in 1650. In sectie 17 schrijft hij: ‘Ik heb er geen problemen mee te geloven dat de tien stammen, terwijl ze toenamen in aantal, zich verbreidden in meer reeds genoemde provincies en in Tartaria. Want Abraham Ortelius in zijn Geografie van de Wereld en Kaart van Tartaria noteert de plaats van de “Danites”, die hij de Horde noemt, wat hetzelfde is als het Hebreeuws “Jerida”, wat betekent “afstamming”.’

De Vries leidt in zijn Etymologisch Woordenboek het woord ‘horde’ (= nomadenstam, bende), dat in deze betekenis sinds de 17e eeuw voorkomt, af van het Tataarse ‘urdu’ = legerplaats. Het woord kwam na de Tatareninvallen (vooral van de Gouden Horde) in de Europese talen.

De volgende horde op de kaart is die van de Nepthalites, genoemd naar een van de tien stammen van Israël met de naam Nephtali, en na de Danieten, die voor straf de Denen van het duistere Noorden werden genoemd en dat ze vanwege de aanspraak van Rachel Balhah als tweede in het gebied van de Huden of Iehuden zijn geplaats en in het jaar 476 waren ze zegerijk in de strijd tegen Perosa. Anderen noemen ze incorrect Euthalites (Nepthalitarum horda Nepthalitæ ab una 10. Tribuum Israelis nomine Nep[h]tali dicti sunt, et post Danitas qui in castigatione Aquilonari Danmarcki dicti sunt, ob Rachelis Balhah ius, secundo in loco Hudorum siue Iehudeorum sunt positi, et 476. salutis anno contra Perosam victores fuere, Euthalitas male uocant ceteri).

Menasseh ben Israel vervolgt: ‘En lager [op de kaart] vermeldt hij de Horde van Naphtali, bezeten door Peroza in het jaar 476. Schikhardus (= Wilhelm Schickhard) in zijn Tarich of serie van de Koningen van Persia, gaat nader in op deze oorlog en citeert uit boek 4 van Agathias: “Een korte tijd later, toen ze waren bijgekomen van die plaag (d.w.z. 7 jaren droogte) in de tijd van de keizer Zeno, maakte Firuz (= Peroza) een dubbele oorlog met Naphtali, waarin hij tenslotte omkwam. Want ten eerste werd hij gebracht naar onbekende plekken […]; maar toen hij een tweede keer in de val liep van de slechtheid van het land, verloor hij zijn leven, en vele met hem, in een golf die de Napthalites voor hem hadden klaargemaakt, door het te overdekken met riet en wat aarde daarop gesmeten; en ze hadden in het midden wat hoge grond gelaten en bomen, waar hun verkenners waren, opdat hun strategie niet zou worden ontdekt en dat de Perzen met meer vertrouwen de oversteek zouden wagen. Aldus boette een onstuimige koning voor zijn valsheid, aangezien hij meer excelleerde in durf dan in overleg, zoals Agathias zei. […]” Dezelfde schrijver vraagt zich af, wie deze Naphtalites waren en met veel argumenten bewijst hij dat ze de overblijfselen der Joden zijn en zegt: “Ik ben ervan overtuigd, dat ze de resten van de Joden zijn van de stam Naphtali, die Triglath Pilesser de Assyriër wegvoerde naar die plaatsten in 2 Kon. 15:29. Ten eerste: de naam, in de beste kopieën van Agathias, die Lewenclacius (Jean Loewenklau, 1533-1593) heeft geamendeerd, is hetzelfde […]; ten tweede: hun gelaat onthult het, want zoals Procopius (‘De Bello Persico’) zei, ze zijn niet zwart of vuil in hun gelaat, zoals de Hunnen zijn tussen wie zij leven, maar de enige blanken van dat land; zodat het duidelijk is dat ze daarheen kwamen vanuit een andere plaats. Ten derde: hun gewoonten komen overeen, want dezelfde schrijver zegt, dat ze geen Nomanden zijn, zoals de Hunnen die niet constant zijn in hun verblijf en de ene plek na de andere opeten; maar zij bewonen een bepaalde plaats. Bovendien houden ze de wet en billijkheid in acht, zoals de Romeinen; en hebben politiek, zijnde goed bestuurd door hun Prins: welke beide zeldzaam zijn onder hun buurvolkeren. Ook leggen ze niet hun doden buiten, zoals de Barbaren doen, maar ze bedekken hen netjes met aarde. Tenslotte getuigen hun journalen dat daar veel Joden wonen, vooral in de bergen, die hebben gezocht tot de binnenlanden van Oost Azië (verwezen wordt naar Rabbi Benjamin). Vanaf daar (de kust van Perzië) is het 28 dagen reizen naar de bergen Nisebor, die bij de rivier Gozan zijn. De Israëlieten die vandaar naar Perzië kwamen, zeggen, dat daar in de steden van Nisebor vier stammen zijn (te weten Dan, Zebulon, Aser, Naphtali) van de eerste ballingschap, die Shalmaneser de Assyriër daarheen voerde, zoals in 2 Kon. 17:6: hij bracht ze naar Habor, en Halah, de rivier Gozan en de bergen van Medië. De afstand van dat land is twintig dagen reizen; en ze bezitten steden en forten op de bergen, langs één kant waarvan de rivier Gozan stroomt; noch zijn ze onderworpen aan de Naties, maar hebben over hen een gouverneur, genaamd R. Joseph Amarkela, een Leviet, en er zijn onder hen sommigen die filosofie studeren. Ze zaaien en oogsten; ja ze voeren oorlog tot het land van Cuth.’

Er is hier sprake van een grote etymologische verwarring, want Nepthalites wordt onverantwoord geknoopt aan Naphtali, wat vooral te zien is als we het op zijn Grieks schrijven: Νεπθαλιτες en Ναφταλι. Daarentegen werd de naam Euthalitas als niet correct verworpen, terwijl deze naam tamelijk overeenkomt met Hephthalites (ook gespeld Hepthalites, Hephtalites, Ephthalites op wikipedia, zie https://en.wikipedia.org/wiki/Hephthalite_Empire), de zogeheten ‘Witte Hunnen’, afkomstig uit Bactrië, die een groot rijk hadden in de 6e eeuw, voordat ze werden verslagen door een coalitie van Perzen en Turken. Procopius (boek I, c. 3) zegt over hen het volgende:

“De Ephthalitae Huns, die Witte Hunnen worden genoemd […]. De Ephthalitae zijn van dezelfde ras der Hunnen in daad zowel als in naam, hoewel ze nooit mengen met enige van de Hunnen die wij kennen, want ze bezetten een land dat noch grenst aan noch zelfs erg dichtbij hen is, maar hun gebied ligt onmiddellijk ten noorden van Perzië. … Ze zijn geen nomaden zoals de andere Hunnenvolken, maar hebben zich sinds een lange tijd gevestigd in een goed land… Zij zijn de enige onder de Hunnen die witte lijven en gezichten hebben, die niet lelijk zijn. Het is ook waar dat hun wijze van leven ongelijk is aan dat van hun verwanten, noch leven zij een wild leven zoals zij doen, maar ze worden geregeerd door één koning, en aangezien ze een wettelijke grondwet hebben, houden ze recht en billijkheid in hun omgang zowel met elkaar als met hun buren, op geen enkele wijze minder dan de Romeinen en de Perzen.’

We gaan verder op de kaart van Ortelius met Tabor of Tybur, het middelpunt [letterlijk: de navel] van het gebied van de Tataren, waar ooit eens de heilige boeken verloren waren gegaan, maar toch zijn ze verenigd onder één koning, die in 1540 naar Frankrijk kwam en naar koning Frans de eerste van die naam ging en daarna door Karel de Vijfde in Mantua als straf voor zijn ketterij verbrand werd, omdat hij heimelijk had geprobeerd Christelijke koningen te bekeren tot de Joodse religie, waarover hij had gesproken met Karel de Vijfde. (Tabor seu Tybur vmbilicariaue Totarorum regio, vbi licet olim libros sacros perdidißent, sunt tamen vniti sub uno rege, qui 1540. in Galliam vsque ad regem Franciscum id nominis primum venit, et postea a Carolo V. Mantuæ ignæ sue infidelitatis poenas luit: quia secrete solicitabat Christianos principes ad Iudaismum, de qua re Carolum V. alloquutus erat.)

Menasseh ben Israel vervolgt: ‘Op deze plaats voegt Ortelius toe, dat in het land Tabor of Tybur (waarover Solinus bericht in c. 49) een volk woont, dat hoewel ze de heilige geschriften hadden verloren één koning gehoorzaamde, die naar Frankrijk kwam, in het jaar 1530, en sprak met Frans I, werd verbrand te Mantua op het bevel van de Keizer Karel de vijfde, omdat hij stiekem Judaïsme leerde aan Christelijke vorsten en aan de Keizer zelf. Boterus zei hetzelfde in zijn verhalen over de verste delen van Tartaria. Maar allebei hadden ze het fout, want Rabbi Jozef Cohen, een man die het waard is te geloven, vertelt dit met meer waarheid in zijn chronologie, zeggend, dat de Jood die uit dat land kwam de broer was van de koning van de Israëlieten, en David de Reubeniet was genaamd; en India gezien hebbend in het voorbijgaan kwam hij naar Portugal, waar hij de secretaris van de Koning bekeerde tot het Judaïsme, die daar vandaan vluchtte met hem, de naam Selomoh Molho aannemend; hij was in korte tijd zo goed onderlegd in de wet, ja in de Kabbala zelf, dat hij heel Italië hem deed bewonderen. De secretaris samen met de Reubeniet probeerden de paus, Karel de Vijfde en Frans I tot het Judaïsme te bekeren. Selomoh Molho werd gegrepen te Mantua en levend verbrand, in het jaar 1540. Hij was echter zijn leven aangeboden als hij Christen wilde worden. De Reubeniet werd door Karel de vijfde als gevangene naar Spanje gevoerd, waar hij kort daarna stierf. Abraham Frisol Orchotolam herinnert zich de Reubeniet, zeggend: Vijfenveertig jaar geleden kwam David Reubenita, een vorst van de Israëlieten, uit Tabor, een provincie van Tartaria, naar Europa, die zei dat er twee stammen zijn; en andere stammen een klein eindje verder, onder hun koningen en vorsten en ook een ontelbaar aantal mensen. Misschien is de provincie Tabor hetzelfde als dat Habor, wat wordt genoemd in 2 Kon. 17:6, dat de tien stammen werden gebracht door Salmaneser naar Habor en Halah; de Hebreeuwse letters h (= het: ח) en t (= tav: ת) zijn n.l. nabij in vorm. Eldad Danita van de stam van Dan kwam uit die landen vijfhonderd jaar geleden (een brief van hem, die we ‘Sephar Eldad Danita’ noemen, is bewaard tot op heden) en zijnde onderzocht door de rabbi’s was bevonden een goedgekeurd man. De geleerde rabbi David Kimhi, die 450 jaar geleden leefde, zei in zijn Etymologie bij het woord ‘Segiah’: Rabbi Jonah schrijft in de naam van Rabbi Juda Aben Karis, dat hij Eldad Danita hoorde zeggen, etc. En dus wat ik zei is waar, zoals blijkt uit de geproduceerde getuigenissen.’

We keren terug naar de kaart van Ortelius en komen bij de legende, die verwijst naar 4 Esdras 13 en de naam Arsareth. Hier trokken de tien stammen zich terug en verruilden het gebied van de Totaren of Tataren voor Scythia. Sindsdien worden ze naar wordt beweerd Gauthen of Gauthay genoemd, tot Gods hoogste glorie, en hier is het schitterende koninkrijk Cathai. (4 Esd. Cap. 13, ARSARETH. Hic 10. tribus seceßere et Totarorum siue Tartarorum loco Scÿthicæ substituerunt. Vnde Gauthæ seu Gauthay à summa Dei gloria aßerenda ibi dicti sunt, et hinc Cathay clariß: Regnum.)

4 Esdras is tegenwoordig 2 Esdras. In hoofdstuk 13 wordt verteld van een visioen van Ezra (= Esdras), die in een droom een man zag opkomen uit het hart van de zee, die vloog met de wolken van de hemel en aangevallen werd door een ontelbare massa mensen afkomstig uit de vier hoeken van de wereld, maar hen vernietigde door zijn vurige adem. Daarna verzamelde hij een menigte vreedzame mensen. Dit wordt vervolgens aan Ezra uitgelegd: ‘En toen zag je hem tot zich verzamelen een andere menigte, die vreedzaam was, dit zijn de negen (en een halve) stammen die waren weggenomen uit hun eigen land in ballingschap in de dagen van koning Hoshea, die Shalmaneser, koning van de Assyriërs, gevangen nam; hij bracht ze over de rivier en ze werden meegenomen naar een ander land. Maar ze bedachten voor zichzelf dit plan, dat ze de menigte der volken zouden verlaten en gaan naar een verder weg gelegen gebied, waar geen menselijke wezens ooit hadden geleefd, zodat ze daar tenminste hun statuten zouden kunnen houden, die ze in hun eigen land niet hadden gehouden. En ze gingen erin door de smalle passen van de rivier de Eufraat. Want toentertijd verrichtte de Allerhoogste tekenen voor hen en stopte de toestromen van de rivier dicht, totdat ze waren overgestoken. Door dat gebied was een lange weg te gaan, een reis van anderhalf jaar en dat gebied is genaamd ARZARETH. Toen leefden ze daar tot de laatste tijden en nu, wanneer ze op het punt staan er weer uit te komen, zal de Allerhoogste de toestromen van de rivier weer dichtstoppen, zodat ze in staat zullen zijn weer over te steken.’

In ‘The Hope of Israel’ schrijft Menasseh ben Israel: ‘P[ater] Malvenda meldt, dat Arsareth dat voorgebergte is dat nabij Scythia of Tartaria is, nabij de zee, door Plinius “Talis” genoemd, waar Amerika gescheiden is van het Land van Anian door een smalle zee, die ook daar China of Tartaria van Amerika scheidt, zodat er een eenvoudige oversteek te maken was voor de tien stammen door Arsareth of Tartaria naar de koninkrijken van Anian en Quivira, die zich na verloop van tijd in de nieuwe wereld en op vast land vestigden, dat in grootte gelijk is aan Europa, Azië en Afrika tezamen.’

De grootte van Noord Amerika wordt schromelijk overdreven als gevolg van de Mercator-projectie.

Azië en Amerika zijn van elkaar gescheiden op de kaart van Ortelius door de “Stretto di Anian” en volgens Benite (2009:164) is deze straat kennelijk genoemd naar een plek genaamd Ania, dat te vinden is net ten zuiden van Arsareth. Op de kaart van Münster is geen ruimte voor deze straat, aangezien tussen Azië en Amerika Japan ligt. Op de wereldkaart van Gastaldo uit 1548 maakt Noord-Amerika deel uit van Azië (zoals op de wereldkaarten van Rosselli 1505, Ruysch 1508 en Orontius Fineas 1531) en is er dus helemaal geen ruimte voor een zeestraat. De kaart werd herdrukt in 1562 op groter formaat en in hetzelfde jaar verscheen een korte beschrijving onder de titel ‘La Vniversale descrittione del mondo, descritta da Giacomo de’ Castaldi Piamontese’ in Venezia door Matthio Pagano, waarin ook de Straat van Anian wordt genoemd. Dit stond niet op de kaart en in het woord aan de lezer wordt erop gewezen, dat een nieuwe uitgave van de kaart in overweging werd genomen. Volgens Bagrow (1928:91f) is echter deze kaart niet verschenen, waarschijnlijk omdat Gastaldi’s dood dat verhinderde, maar in 1566 verscheen een kaart van Noord-Amerika uitgegeven door B. Zaltieri, die niets anders is dan de kaart van Gastaldi uit 1562, waarop echter Amerika door de Streto de Anian van Azië gescheiden is.

Zaltieri detail

Zaltieri 1566 (detail Streto de Anian)

Het antwoord op de vraag, waar dit mysterieuze ‘Ania’ vandaan komt, is te vinden op de kaart van Münster. Hierop is de naam Arsareth geschreven als ‘Arsarethania’, een naam te lang voor het gebied waarvoor het geldt en dus door Münster doorgebroken en geschreven als ‘ARSARE: THANIA’. Dit is mogelijk daarna geschreven als ‘ARSARETH: ANIA’, wat toen weer als twee verschillende landen is opgevat, waarbij Ania door Gastaldi in verband werd gebracht met Marco Polo’s Aniu, een koninkrijk ten noorden van China, waarna de straat die Arzareth en Ania scheidde van Amerika de naam ‘Straat van Anian’ kreeg. Vergelijken we de kaart van Ortelius met die van Münster, dan zien we dat Ania op de plek staat, waar bij Münster “thania” staat.

Munster Arsarethania

Münster 1548 (detail Arsarethania)

Marco Polo (II, c. 57) zegt over ‘Anin’: ‘Anin is een provincie naar het oosten, waarvan de mensen onderworpen zijn aan de Grote Khan en ze zijn afgodenvereerders. Ze leven van veeteelt en akkerbouw en hebben een eigenaardige taal. De vrouwen dragen aan de benen en armen armbanden van goud en zilver van grote waarde en de mannen dragen zulke die zelfs nog duurder zijn. Ze hebben veel paarden die ze in grote getale verkopen aan de Indiërs, waarbij ze een grote winst maken. En ze hebben ook enorme kuddes buffels en ossen, aangezien ze uitstekende weidegronden voor hen hebben. Ze hebben eveneens al de noodzakelijkheden om te leven in overvloed. Nu moet je weten dat tussen Anin en Caugigu, dat we achter ons hebben gelaten, een afstand is van [25] dagreizen en van Caugigu naar Bangala, de derde provincie achter ons, is het 30 dagen reizen.’ Het commentaar merkt op: ‘Ramusio, de gedrukte tekst van de Soc. de Geographie en de meeste edities hebben “Amu”; Pauthier leest “Aniu” en beschouwt de naam Tungking of Annam te representeren, ook genaamd “Nan-yue”. Het laatste woord veronderstelt hij omgezet te zijn in “Anyue, Aniu”. En dus voert hij de reiziger naar de hoofdstad van Tungking. De naam voor nu terzijde latend, zou ik voor Amu of Aniu of Anin in het uiterste zuidoosten van Yun-nan zoeken.’

Detail van Gastaldi’s kaart van Oost-Azië van 1561 met de ‘Ania Pro[vincia]’

Gastaldi 1561

De geschiedenis van de Straat van Anian wordt geschetst door W. Michael Mathes in zijn artikel ‘The Mythological Geography of California: Origins, Development, Confirmation and Disappearance’: ‘In hetzelfde jaar als het Urdaneta memorandum [d.w.z. 1561] had in Venetië een kaart gegraveerd door Giacomo di Gastaldi (‘Il disegno della terza parte dell’Asia…’) de legende “Ania Pro.[vincia]” op de uiterste noordwest rand van Amerika [hetgeen moet zijn Azië], en in het volgende jaar, in een pamflet gepubliceerd door dezelfde cartograaf, was dit veranderd in Anián bij het behandelen van de straat die het continent scheidt van Azië [dit moet zijn Amerika]. Met dit begin verschijnt de “Streto de Anian” tussen de 63º en 66º NL op de kaart ‘Il disegno del discoperto della noua Franzia’ van Bolognino Zaltieri (Venetië, 1566), gevolgd door Gerardus Mercator (‘Septentrionalium Terrarum Descriptio’ 1569, 1587, 1593), Abraham Ortelius (‘Theatrum Orbis Terrarum’, Antwerpen 1570) en een gedetaileerde kaart (‘Limes Occidentis Quiuira et Anian’) van Cornelius Wytfliet (Louvain 1597), aldus cartografisch het bestaan van de straat tussen twee oceanen bevestigend.’

Cornelis Wytfliet - Anian Regnum 1597

Wytfliet 1597

Zoals op het ingevoegde kaartje van Gastaldi uit 1561 te zien is, is de Ania Pro[vincia] gesitueerd in Azië, links boven de ‘QVINCY REGI’, op dezelfde plek, waar op de kaart van Münster ‘Thania’ genoteerd staat. De verplaatsing van Ania[n] naar Amerika wordt verricht door Mercator in 1569 en overgenomen door Ortelius in zijn ‘Theatrum Orbis Terrarum’ van 1570. Op de kaart van Zaltieri is wel een ‘Streto de Anian’ te zien, maar er is geen ‘Ania[n]’. Het deel in Azië heet ‘QVINCIT’, het deel in Amerika ‘QVIVIRA PRO:’. Dit laatste zal op kaarten steeds verder naar het zuiden schuiven, terwijl het door Zaltieri genoemde ‘TERRA INCOGNITA’ (zie kaart op https://www.sanderusmaps.com/detail.cfm?c=10283) bij Mercator is omgedoopt tot ‘Anian regnum’. (Voor Quivira, zie https://en.wikipedia.org/wiki/Quivira.)

Mercator 1569 Anian regnum

Mercator 1569 (detail Anian regnum)

We vervolgen op de kaart van Ortelius met Argon. Ooit was er in Azië een Christelijk koninkrijk genaamd Presbiter Johannis [= Paap Jan], door D. Thomas [= de discipel Thomas] hier gesticht, opdat het overeenkwam met de Kerk van Rome, gehoorzaamde Rome door Presbiter Johannes Africanus. En voordat het door de Gothen werd overwonnen, was [deze stad] bekend als Crive Romove. (ARGON. Christianorum olim regnum nomine Presbiteri Ioannis in Asia erat, à D. Thoma ibi institutum, vt Romanæ corresponderet ecclesiæ, per Presbiterum Ioannem Africanum Romæ obediens. Et antequam a Gothanis vinceretur Criue Romoue nuncupabatur.)

De naam Argon (Marco Polo heeft uitgebreid de geschiedenis) komt al voor bij Münster, die het plaatst onder “thania”, maar bij Ortelius ligt het in tussen Asareth en Ania.

Over Turkestan zegt Ortelius, dat dit het gebied is vanwaar 900 jaar geleden de aan deze zijde van de bergen wonende 10 stammen (van Israël) de Perzen te hulp zijn geschoten tegen het leger van Ismael de Moslim. (TVRCHESTAN Regio vnde cismontani 10. Tribuum socij ante 900 annos sunt accersiti à Persis contra Ismaelitæ Mahumedis arma.)

In het midden van de kaart bevindt zich de berg Altai, waar alle keizers van de Tartaren worden begraven, schijnt door Hayton de Armeen te zijn beschreven onder de naam Belgian. (Mons Althaÿ, vbi omnes Tartariæ imperatores sepeliuntur, ab Haÿtone Armeno sub nomine Belgian describi videtur.)

Hayton is Het’um the Historian, schrijver van de ‘History of the Tartars’, die in hoofdstuk 1 van boek 1 zegt: ‘In het noorden [van Cathai] is de Belgean woestijn.’ Malvenda (1604, 294) spreekt over de Berg (van) Belgian.

We komen nu bij Quinsai, wat betekent ‘de hemelse stad’ (Quinsai id est ciuitas celi). In de begeleidende tekst zegt Ortelius: ‘Vijftien dach-reysen van dit Cambalu, (als de voorseyde Nicolo scrijft) Oost-waerts nae de Zee toe, leet de grootste stadt vander Weerelt, Quinsai geheeten, dats te seggen, de Stadt des Hemels, om haerder lusticheyts wille, wantse een Aerdtsch-paradijs schijnt te syne, ende heeft .100. Italiaensche mylen int om-gaen, als Marco Polo Venetiaen (dyer inde tijden van ontrent .1260. dickwils geweest is, vvant hy .26. Jaer int Hoff vanden grooten Cham verkeert heeft) scrijft. Leet in een suet Meer, heeft .12000. bruggen. Alle de stadt deure can-men te Lande ende te vvater gaen. Daer sijn altoos .30000. soldaten in garnisoene. Sij houdt binnen haer een millioen ende ses hondert duysent Huys-ghesinnen. Daer vvordt alle daghe verbesicht .43. sommen pepers, elcke somme houdt .223. pondt; dit seyt de voorseyde Marcus, dat hy vveet deur dat hyer by gevveest is, daer de rekeninge op den Tol vanden Grooten Cham daer af gedaen vverdt. Hier vvt is te bedencken, vvat een groot goet van alderley toe-spyse ende victualie daer verdaen vvordt.’

Bij Marco Polo lezen we: ‘…de zeer edele stad Kinsay, een naam die zoveel wil zeggen in onze taal als ‘De Stad der Hemel’. Mandeville heeft het over: ‘… another city, one the greatest of the world, that men clepe Cassay ; that is to say, the “City of heaven.” That city is well a fifty mile about…’

De tekst op de Azië kaart luidt anders: ‘Vrbs Quinsai habet vt M. P. Venetus refert 100 mill: paß: in circuitu habetque 12000 pontes (De stad Quinsai heeft volgens Marco Polo een omtrek van 100.000 pas [100 mijl] en heeft 12.000 bruggen).’ Marco Polo zegt: ‘Allereerst dan was volgens het document de stad Kinsay zo groot dat het een omtrek heeft van honderd mijl. En erin zijn twaalfduizend bruggen van steen, voor het grootste deel zo verheven, dat een grote vloot eronder door kan varen. En laat niemand zich verbazen, dat er zoveel bruggen zijn, want je moet weten dat de hele stad als het ware in het water staat en omringd is door water, zodat een groot aantal bruggen nodig is om vrije toegang tot de stad te geven. En hoewel de bruggen zo hoog zijn, zijn de opritten zo goed ontworpen, dat karren en paarden eroverheen rijden.

Ortelius - Asiae 1574 (detail)

Ortelius 1574 (met Arsareth, Ania, Argon en Qvinci)

Op het bovenstaande detail van de kaart ‘Asiae Nova descriptio’ van Ortelius uit 1574 zien we het Tabin voorgebergte (prom:) met eronder Arsareth, Ania, Argon en Qvinci, met bij Ania de tekst: ‘Hic vasa porcelline dicta finguntur’: Hier worden naar men zegt porseleinen vazen gemaakt. Marco Polo zegt: ‘Laat me je ook vertellen dat in deze provincie een stad is genaamd TYUNJU, waar ze porseleinen vazen van iedere grootte maken, de fraaiste die men kan bedenken. Ze maken ze nergens anders dan in die stad en daarvandaan wordt het over de hele wereld geëxporteerd. Hier is het overvloedig en goedkoop, zo zeer dat voor een Venetiaanse stuiver je drie schotels kan kopen zo mooi dat je niet beter kunt bedenken.’ Ramusio schrijft: ‘De rivier die de haven van Zayton instroomt is groot en wijd en stroomt met grote snelheid en is een tak van die, die stroomt langs de stad Kinsay. En op de plek waar hij de hoofdstroom verlaat, ligt de stad Tingui, waarvan al dat moet worden gezegd is dat ze daar porseleinen bekkens en schotels maken.’

De bijgevoegde PDF is een anders opgezette versie van de artikelen over Ortelius’ kaart.

PDF:
Cor Hendriks – Ortelius’ kaart van Tararia