Cor Hendriks – Ortelius’ kaart van Tartaria (1)

De eerste wereldatlas, die van Ortelius uit 1570, was niet alleen een enorme stap voorwaarts in cartografie maar ook een uitermate fraai staaltje van drukkunst. Het is met recht een topstuk zoals het wordt genoemd op diverse sites (https://galerij.kb.nl/kb.html#/nl/ortelius/page/176/zoom/4/lat/-61.710705958831724/lng/-37.8369140625).

De link voert naar pagina 47 van de atlas, waar een beschrijving wordt gegeven van ‘Tartarien, oft Grooten Chams landen’, een van de interessantste kaarten uit deze atlas, die men kan vinden door naar de volgende pagina te gaan. Het is de bovenstaande kaart. Tartaria is een onderdeel van Azië en daarom volgt hier eerst wat Ortelius over Azië (Asia) zegt.

By alle Schrijuers is naest Europa dit deel der Weerelt eertijden seer vermaert geweest, deur de Monarchien der Persen, Meden, Assyrien, Babilonien, etc.: Maer principaelyck isser inde heylighe schrift seer veel af geschreuen: want het Menschelyck gheslacht daer in eerst gheschapen, deur den Duuel bedroghen ende ghevallen, ende deur Jesum Christum wederom op-gheholpen is: Somma, de gheheele historie des ouden Testaments is seer nae al in dit deel des Aert-rijks gheschiet.
De Ouders hebben dit deel in veel verscheydene deelen ghedeylt: maer hedens-daechs schijnet datment niet onbehoorlycken in vijf deelen deylen mochte, nae de vijf Imperien oft heerschappien dyer de principaelste in zijn. Waer af het eerste deel, dwelck aen Europa stoot, den Hertoghe van Moscouien toecomt: ende is besloten mette Noordtsche-zee, de Riuiere Oby, de Lac Kytaia, ende een linie getrocken van daer tot op Mare Caspiium, ende metten Isthmus oft smal stuck lants, datter is tusschen dit Mare Caspium ende Mare Magiore. Het tweede sal zijn, dat onder den Grooten Cam is: dwelck int Westen aen dit eerste paelt, int Zuyden aende Riuiere Chesel, den berch Imaus, ende van daer (om int rouwe te beschrijuen) met een linie tot op de Zee by Cabo de Lampo, int Oosten ende Noorden heeftet de Zee. Het derde is het ghene daer de Groote Turck ouer tyranniseert, ende is begrepen tusschen Mar-Magior, Archi-pelago, Middellandtsche-zee, Egypten, Roode-zee, het Meer van Persen, de Riuiere Tigris, Mare Caspium, ende het smal stuck landts tusschen dese Caspische-zee ende Mar-Magior. Tvierde deel sal zijn het Rijck van Persen, daer de Sophi heere ouer is: dwelck int Westen stoot aen des voorseyden Turcks landt, int Noorden aen des Grooten Cams Rijcken, ende int Oosten salt seer nae tot aen de Riuiere Indus strecken, int Zuyden frontieret met de Indiaensche-zee. Het vijfde deel sal de reste onder hem begrijpen, het welck nu, ghelijck oock hier voortijts, metten naeme Indien bekent is: maer dit deel en wordt niet gelijck dandere van eenen prince alleen, maer van veel diuersche heeren gheregeert: want elck bysonder Landt hier in heeft schier synen bysonderen Coninck oft Ouerste, waer af de sommige oock onder den Grooten Cam zijn, dyense tribuyt betalen.
Maer oock en is hier niet te vergheten, dat alle de Poorten oft Hauenen, ende sterckten die op de Zee ligghen van de Roode-zee af, tot Cabo de Lampo toe, (dwelck men siet ligghen onder dertich graden van den Equinoctiael nae het Noorden toe) al de Conick van Portegael besitt, oft ten minsten zijn tribuyt daer af heeft.
Onder dit Asien behooren veel groote ende Rijcke Eylanden, onder de welcke (van Westen nae het Oosten gaende) behaluen Cypers, ende Rhodes, die inde Middellandsche-zee ligghen, zijn dese de bysonderste, Zeylan, van daer den besten Caneel comt, Samotra, groot ende cleyn Jaua, Borneo, Celebes, Palohan, Mindanao, Gilolo mette Molucquen, daer de cruyt-nagelen wassen: ende Japan, dat wij hier nae int langhe beschrijuen sullen: ende dan oock het Nieu Guinea, dwelck-men om dattet noch niet heel bezeylt en is, niet en weet oft een Eylandt oft vast landt mette Magellanica is.

Ortelius’ beschrijving van Tartaria luidt:

De Tartaren woonen wijdt ende verde van malck-anderen, ende besitten veel Landtschappen in Asia. Want hedens-daechs al Tartarien is, vvatter leet tusschen de Noordtsche Zee, de Riuiere Obij, het Meer Kytaia, de Riuiere Volga, ende daer ouer tot op Mar Maggiore, (soo ment nu heet) het Meer Caspium, de Riuiere Chesel (eertijts Jaxertes geheeten) de berch Imaus (nu Vssonte) ende een linie gebeeldt van desen berch tot opde Zee by Cabo de Liampo; Also dat alle de Landen die voortyden Sarmatia Asiatica, utraque Scythia, ende Serica geheeten hebben, nu al onder den naem van Tartaria verwisschelt sijn.
Den naem vande Tartaren is eerst int Jaer ons Heeren M.CC.XII. in Europa bekent geworden, doense met grooter heer-cracht in Russen vielen, ende groote schaede deden.
Dit volck en woont in geen Steden, maer liggen met hoopen int veldt; welcke hoopen sij in haer taele Horda heeten, dats soo vele geseyt, als een gemeynte oft hoop. Sij en liggen niet lange op een plaetse, maer so haest als tgras daer van hun beesten gheten, ende van hun het wildt gevangen is, soo vertreckense op een andere; achtende voor groote armoede lange op een plaetse te liggen; Ende wantse geen sekere plaetse en houden, maer altijt reysen ouer veldt, so wetense hunnen wech nae het gesterte te vinden, maer princepalicken nae de Noordt-sterre oft Polus, die sij in hun sprake “Selesnikol”, dats, eenen yseren nagel (als Sigismundus Herberstein scrijft) geseyt) heeten; dese houdense voor hunnen wech-wyser. Ende gelijckse verre ende wijdt van malck-anderen woonen, so en comense oock niet ouer-een in maniere van leuen. Maer deurgaens ist een arm volck, ende daerom groote roouers, den vreemdelingen het hun nemende. Gout oft siluer en kennense niet. Hebben oock gheen Recht oft Policie onder hun. Sijn van middel-matigher statueren, breedt van aensichte, hole oogen diep inne-gevallen; alle hun lichaem ouer geschoren behaluen de kinne, want sij dragen rouwe baerden. Sijn sterck van lyue, ende stout van couragie. Peerden ende andere alderley beesten, hoese gestoruen sijn, is hun spijse; behaluen verckenen, die en etense niet. Connen lange honger ende vaeck verdragen. Als hun op den wech den honger oft dorst ouervalt, so stekense de peerden daerse op rijden een adere, ende versaeden hun met dyen bloede.
In Tartarien leet een Prouincie Tangut geheeten, van daer coemt alle de Rabarbar, die hier ende alle de weerelt deure gesleten ende gebruyckt wordt.
Hier in leet oock het Landt Cathaio, waer in de stadt Cambalu is, die achtentwintich Italiaensce mylen int ronde heeft, als Nicolo de Conti scrijft, Marco Polo seet tweeendertich; is viercantich, ende heeft in elcken hoeck een Casteel van vier mylen om-gaens, met garnisoenen altijt voorsien. Dese soude twee maenden reysens liggen van het Meer Kitaya, daer de Frontieren sijn vanden Hertoch van Moscouien. Vijftien dach-reysen van dit Cambalu, (als de voorseyde Nicolo scrijft) Oost-waerts nae de Zee toe, leet de grootste stadt vander Weerelt, “Quinsai” geheeten, dats te seggen, de Stadt des Hemels, om haerder lusticheyts wille, wantse een Aerdtsch-paradijs schijnt te syne, ende heeft .100. Italiaensche mylen int om-gaen, als Marco Polo Venetiaen (dyer inde tijden van ontrent .1260. dickwils geweest is, vvant hy .26. Jaer int Hoff vanden grooten Cham verkeert heeft) scrijft. Leet in een suet Meer, heeft .12000. bruggen. Alle de stadt deure can-men te Lande ende te vvater gaen. Daer sijn altoos .30000. soldaten in garnisoene. Sij houdt binnen haer een millioen ende ses hondert duysent Huys-ghesinnen. Daer vvordt alle daghe verbesicht .43. sommen pepers, elcke somme houdt .223. pondt; dit seyt de voorseyde Marcus, dat hy vveet deur dat hyer by gevveest is, daer de rekeninge op den Tol vanden Grooten Cham daer af gedaen vverdt. Hier vvt is te bedencken, vvat een groot goet van alderley toe-spyse ende victualie daer verdaen vvordt.
De ouerste van dit Tartarien heet in haer spraeke Cham, dats, Prince te seggen; gelijck Cambalu, is met hun geseyt, des Princen Stadt. De Tartaren heeten hun seluen in haere sprake Besermanni, als Sigismundus van Herbersteyn schrijft.

De uitleg van de meeste zaken zal bij het bespreken van de kaart van Tartaria volgen, maar het laatste volgt nu. Sigismund van Herberstein leefde van 1486-1566 en schreef uitgebreid over zijn Russische reizen als Oostenrijks diplomaat (zie https://nl.wikipedia.org/wiki/Sigismund_von_Herberstein) en van hem heeft Ortelius de zin over de poolster, genaamd Selesnikol, waarbij de commentator zich afvraagt of het wel waar is, wat Herberstein van zichzelf beweerde, n.l. dat hij de Tartaarse taal machtig was, want het woord is kennelijk het Russische ‘jeljesny kol’, waarbij de geleerde commentator vergeet dit woord voor ons te vertalen en het niet op zijn Russisch schrijft, zodat opzoeken ook zinloos is (‘kol’ = paal, staak). Wel zegt hij nog, dat de Mongolen deze ster ‘altan gatasun (goldner Pflock)’ noemen, maar of dit als een synoniem kan worden beschouwd? Ik hoop hier ooit nog eens op terug te komen. [Misschien is het железный кол (zheleznyy kol): ijzeren paal; een ‘pflock’ is ook een paal(tje), dus toch vergelijkbaar.]

Iets anders zijn de ‘Besermanni’, waarover Ortelius spreekt. Een speurtocht op het internet leverde twee ‘hits’ op. De ene vermelding is in Camden, Britannia, uit 1586.

“In like manner, they who in their own tongue were called Teutsch, Numidians, and Helenæ, are by the Romans called Germans, Moors, and Greeks: – and, to go no further, they who call themselves, Moslems, Megari, Czechi, Besermanni, are by all the Europeans called Turks, Hungarians, Bohemians and Tartars; while the Angli, who call themselves Englishmen, are by the Irish, the Britons, and the Caledonians called Sasson, that is, People of Saxony.”

Camden was echter beïnvloed door Ortelius en is dus geen onafhankelijke bron voor de naam. De andere verwijzing is in een reisverslag van Johann Davidt Wunderer, von Rostoch der Hauptstatt im Herzogthumb Mecklenburg, in het jaar 1590, sprekend over Tartaren, die zich in leven houden door mensen en goederen over het land te vervoeren, de Tartaarse taal spreken en van het ‘mahumetische’ geloof zijn, maar geen Turken genoemd willen worden, wat ze haten, maar ‘Besermanni’, dat is ‘Turcarum domini’, hoewel ze maar ‘pari passu ambuliren’ en weinig ‘discretion’ bij hen te vinden is, zijnde weliswaar geen erg grote, maar over het algemeen korte lieden, hebbende brede verschrikkelijk zwarte gezichten, de ogen diep in de kop, zwart haar en lange knevelbaard, die echter iets ‘insigniores’ willen zijn, hebben het haar van achter half over de kop glad afgeschoren, etc. (in: Frankfurtisches Archiv für Ältere Deutsche Litteratur und Geschichte, Vol. 2, 1812, 197f; zie Google-books)

In Franse versies van de Atlas luidt de laatste regel: ‘lent eux mesmes en langue Tartarique, Besermani, comme escrit Sig.d’Herbersteyn.’

De Besermani bestaan nog steeds. Op een Italiaanse Wikipedia-site vond ik over hen het volgende: I besermani (o bisermani, besermiani, bisermiani; in russo: бесермяне? besermyanin; in lingua udmurt: бесерманъёс) sono un piccolo gruppo etnico finno-ugrico della Russia. La lingua besermana è un dialetto della lingua udmurt con influenze turche. Alcune tradizioni besermane differiscono dai costumi degli udmurt perché vi sono state forti influenze islamiche nel periodo del Khanato di Kazan. (https://it.wikipedia.org/wiki/Besermani).

Dus de Besermani zijn een kleine finno-oegrische etnische groep in Rusland. De taal van de Besermani is een dialect van het Udmurt met Turkse invloeden. Sommige tradities van de Besermani wijken af van de gewoontes van de Udmurt, omdat ze onder sterke Islaminvloed in de periode van het Khanaat van Kazan waren.

Een van de opmerkelijkste kaarten uit ’s werelds eerste atlas, het ‘Theatrum orbis terrarum’ van Abraham Ortelius, is kaart 47, getiteld: TARTARIAE SIVE MAGNI CHAMI REGNI typus oftewel ‘kaart van Tartarië oftewel het koninkrijk van de grote Khan’. Deze kaart is gebaseerd op de kaart van Azië, die weer veel dankt aan Ortelius’ kaart uit 1567 (‘Asiae orbis partium maximae nova descriptio’) en deze is aldus Ortelius’ woord aan de lezer grotendeels ontleend aan Gastaldi’s kaart van Azië. De kaart is ontworpen door Ortelius en net als alle kaarten in de atlas gegraveerd door Frans Hogenberg. In de 16e eeuw waren Centraal en Septentrionaal Azië nog onbekend. Voor onze kaart geldt dezelfde critiek als Koeman geeft voor de kaart van Azië: ‘Le Japon est si mal dessiné qu’on a peine à l’identifier, la Coree est omise. […] Il situe […] le Japon à 200º à l’est du méridien de Ferro (170º chez Mercator). En l’occurance, Ortelius a fait sienne, inconsidérément, la thèse classique de l’extension de l’Asie en direction de l’est.’ De kaart wordt beschreven in de cartouche in de linkeronderhoek:

Continet hæc tabula omnem Tartariam, cum reliqua Asiæ Orientalioris usque Oceanû Eoum parte, Magno Chamo obediente: Cuius imperium Obij fl: Kataia lacu: Volga fl: Mari Caspio, Chesel flu: Ußonte monte, Thebet regione, Caromoram fluuio, & Oceano terminatur.

Deze kaart bevat heel Tartaria met de rest van Oost Azië tot aan de Morgen Oceaan, dat aan de Grote Khan onderworpen is, wiens rijk begrenst wordt door de rivier de Ob, het meer Kataia, de rivier de Wolga, de Kaspische zee, de rivier de Chesel, het Ussonte gebergte, het gebied van Tibet, de rivier de Caromora en de Oceaan.

Yule merkt op in zijn commentaar bij de ‘Reizen van Marco Polo’ over de naam Tartaar: ‘Het is opmerkelijk dat voor het grootste deel de tekst uitgegeven door Pauthier de correctere Oosterse vorm Tatar heeft, in plaats van het gebruikelijke Tartaar. Yvo van Narbonne (gedateerd 1243) gebruikt het woord Tattar. Vaak wordt gezegd dat Tartaar een volkse Europese fout is. Het is echter een zeer oude, en schijnt niet van Europese origine, maar Armeens; al kan de suggestie van Tartarus het snellere gangbaarheid in Europa hebben gegeven. Russische schrijvers of beter schrijvers die in Rusland zijn geweest, proberen soms een specifieke beperking van het woord Tartaar tot een bepaalde groep van Oost Turkse ras op te dringen, aan wie de Russen de naam hebben toegewezen. Maar daarvoor is geen gerechtvaardigde grond. Tataar werd gebruikt door Oosterse schrijvers uit Polo’s tijd net als Tartaar toen was en wordt nog steeds gebruikt in West Europa als een algemene naam voor de Toeranische (= Oeral-Altaïsch) legers die Gengis en zijn opvolgers volgden.’ Maar, aldus Yule, de naam was in deze betekenis onbekend in West Azië vóór de tijd van Gengis.

De noordwestgrens van het rijk van de Grote Khan is de Ob, die het afscheidt van het hertogdom Moskou (‘Dvcis Moscoviae confinia’), waarvan de gegevens niet zijn gebaseerd op de informatie van Jenkinson (kaart 46 in de atlas). Daarentegen vertoont de kaart een grote overeenkomst met de kaart van Azië van Sebastian Münster uit 1544, getiteld: ‘Asia wie es jetziger zeit nach den führnemesten herrschafften abgetheilet und beschriben ist’. Vrijwel alle hierop voorkomende namen zien we terug op de kaart van Ortelius. Herkenbaar zijn de rivieren Pechora (Pečora) en Oby (Ob) en de eilanden Colgoÿeve (o. Kolguev op 50º OL, ten zuiden van Nova Zembla, dat niet op de kaart staat) en Vaigatz (Vajgač, 60º OL). Het niet-bestaande meer Kataia heet op de kaart Kÿtaia, bij Münster Kitaia en moet de Obskaja Guba zijn, waarin de Ob overgaat alvorens uit te monden in de Karazee. De Volga ook Hodei, vroeger Rha geheten, omstroomt het bij Münster niet genoemde Astracan met de legende: ‘Hier groeit veel aromatisch riet.’ (Astracan: Hic magnus prouentus calami aromatici.) De Volga mondt uit in de Mar de Bachu, genoemd naar een plaats op de zuidoever en vroeger Mare Caspium en Hÿrcanum geheten. Yule heeft hierover de volgende aantekening: ‘De Kaspische Zee wordt door Vincent van Beauvais “Mare Seruanicum”, de Zee van Shirwan, genoemd, nog een van zijn talloze Oosterse namen, overgezet door Marino Sanuto als “Mare Salvanicum”. Maar de zee was algemeen bekend aan de Franken in de Middeleeuwen als de Zee van Bacu.’ In het oosten monden twee rivieren hierin uit, waarvan de noordelijkste de Chesel is, die de zuidgrens vormt van Tvrschestan en het afscheidt van ‘Zagatai’ (Münster: Zagatta) en ‘Samarchand’ (Münster: idem). Ten oosten hiervan staat de legende, dat daar robijnstenen te vinden zijn (Hic Rubini gemmæ reperiuntur).

De hoofdstad Samarchand heeft de legende, dat daar de grote Tamber (Tamerlan = Timur i Leng, 1336-1405, die een groot rijk opbouwde, dat na zijn dood snel verviel) heerst (Samarchand, magni Tamber: quondam sedes). De ‘Ussonte monte’ is een voortzetting van de ‘Imaus mons qui Caucasus’. Boven de ‘Monte Ussonte’ ligt een uitgestrekte ‘Solitvdines vasta’, genaamd ‘Desertum Lop’ (Münster, Orontius Finaeus: idem). Ten oosten van de Monte Ussonte zien we de legende: ‘In deze bergen groeit de rabarber’, een woord gemaakt van Rha (= Volga) en Barbaar (His montibus Rhabarbarum prouenit). Op de kaart van Azië luidt deze tekst anders: ‘Hic Rhabarbarum tanta copia prouenit vt hinc ad omnes orbis partes vehatur’: Hier groeit de rabarber zo weelderig dat het naar alle delen van de wereld wordt geëxporteerd. In de begeleidende tekst wordt dit verbonden met Tangut (zie onder): ‘In Tartarien leet een Prouincie Tangut geheeten, van daer coemt alle de Rabarbar, die hier ende alle de weerelt deure gesleten ende gebruyckt wordt.’ Marco Polo schreef: ‘Op alle bergen van deze provincie wordt rabarber in grote hoeveelheden aangetroffen en daarheen komen kooplieden om het te kopen en brengen het van daar de hele wereld over.’

Ten oosten daarvan vinden we de Cathaïsche grootstad Cambalu, die een omtrek heeft van 28 mijl (Cambalu Cataiæ metropolis, habet 28.mill: in circuitu). In de begeleidende tekst zegt Ortelius hierover: ‘Hier in leet oock het Landt Cathaio, waer in de stadt Cambalu is, die achtentwintich Italiaensce mylen int ronde heeft, als Nicolo de Conti scrijft, Marco Polo seet tweeendertich; is viercantich, ende heeft in elcken hoeck een Casteel van vier mylen om-gaens, met garnisoenen altijt voorsien. Dese soude twee maenden reysens liggen van het Meer Kitaya, daer de Frontieren sijn vanden Hertoch van Moscouien.’

Hier bevindt zich ook de marmeren brug van 300 passen, die uitgebreid door Marco Polo wordt beschreven (Pons marmoreus 300. paß): ‘Wanneer je de stad Cambaluc verlaat en tien mijl hebt gereden, kom je bij een zeer grote rivier die Pulisanghin wordt genoemd en in de Oceaan stroomt, zodat kooplieden deze met hun koopwaar vanaf de zee kunnen opvaren. Over deze rivier is een zeer fraaie stenen brug, zo fraai waarlijk, dat hij zeer weinig gelijke heeft. De vorm ervan is deze: hij is 300 passen in lengte en hij moet minstens acht pas breed zijn, want tien bereden mannen kunnen er naast elkaar overheen rijden. Hij heeft 24 bogen en evenveel watermolens en hij is geheel van zeer fraai marmer, goed gebouwd en stevig gegrondvest. Langs de top van de brug is aan beide zijden een balustrade van marmeren platen en zuilen, gemaakt als volgt. Aan het begin van de brug is een marmeren zuil en eronder is een marmeren leeuw, zodat de zuil staat op de leeuws lendenen, terwijl bovenop de zuil een tweede marmeren leeuw is, allebei van grote omvang en prachtig uitgevoerd beeldhouwwerk. Op de afstand van een pas van deze zuil staat een andere precies hetzelfde, ook met zijn twee leeuwen, en de ruimte tussen hen is afgesloten met platen grijs marmer om te voorkomen dat mensen er vanaf in het water vallen. En aldus lopen de zuilen van de een naar de ander langs beide zijden van de brug, zodat het in zijn geheel een prachtig object is.’

Ten noordwesten hiervan ligt het land ‘Tangvt’, waar naar men zegt 1000 jaar geleden de kunst van het drukken is uitgevonden (TANGVT. Hic artem imprimendi ante mille, vt ferunt, annos habuerunt).

Ten zuiden van de marmeren brug van 300 pas bevindt zich een meer: ‘Dangu lacus’, dat vanuit het zuiden wordt gevoed door een rivier vanuit Thebet, waar we de legende aantreffen over de Chinese uitvinding van steenkool: ‘Uit deze bergen komen stenen vandaan, die worden gebruikt in het haardvuur in plaats van hout’. (His montibus eruuntur lapides, quibutuntur ad focum loco lignorum.) Marco Polo zegt daarover: ‘Het is een feit dat in heel het land Cathay een soort zwarte stenen zijn in groeven in de bergen, die ze uitgraven en branden als brandhout. Als je ’s nachts het vuur met hen voedt en ervoor zorgt dat ze goed ontstoken zijn, dan zal je ze ’s morgens nog steeds branden vinden; en ze geven zo’n prachtig vuur dat niets anders wordt gebruikt door heel het land. Het is waar dat ze ook genoeg hout hebben, maar ze gebruiken het niet om te verbranden, want deze stenen branden beter en kosten minder.’

Ten oosten hiervan ligt het ‘Lac: Guian’, vanwaaruit de ‘Caromoran fl.’ naar de ‘Oceanvs Eovs siue Orientalis’ stroomt. Dit enorme gebied is het rijk van de Grote Chan, zoals in de Tartaarse taal de keizer wordt genoemd, de hoogste heerser van Azië (Magnus Cham, (quod lingua Tartarorum Imperator sonat) maximus Asiæ princeps).

Hij zit op zijn zetel in een grote tent midden tussen de woestijnen: boven hem de ‘Desertum Apastachit’, rechts van hem de ‘Desertum Caracoranum’ en onder hem de ‘Desertum Lop’. Ook de Azië-kaart heeft hier een legende: ‘Hic Magnus Cham Tartarorum et Chataiae Imperator Longe Lateqve dominatvr’: Hier heerst wijd en zijd de Grote Khan, de keizer van de Tartaren en Chatai. Zijn rijk heet ‘TARTARIA, dat Sarmatië, Azië en het buitenste van het Antieke Scythië omvat’ (TARTARIA, “Quæ Sarmatiam, Asiaticam, & vtramque Scythiam veterum compræhendit”).

Ten noorden van dit uitgestrekte rijk ligt de Scythische Oceaan, waar volgens de schrijver Plinius zoet water is en waar naar hij evenals Marco Polo zegt veel eilanden zijn, maar geen van beiden deelt de plaats of het aantal ervan mee (OCEANVS SCYTHICVS dulcis est Plinio auctore, qui multas in eo insulas eße dicit, vt etiam M. Paul: Venetus: sed neuter neque situm neque numerum tradit).

Hier ligt het van Marco Polo bekende ‘Eiland der Valken’ (Insula falconum, M Paul: Veneti). Eveneens bekend van Marco Polo is het vlakbij in het land gelegen ‘Bargv’, een moerassig gebied (BARGV regio palustris). Ten oosten van het rijk, in de ‘Mare Cin’, ligt het eiland Japan, door Marco Polo Zipangri genoemd, voorheen Chryse, dat de Grote Khan vroeger door oorlog wilde grijpen maar daar niet in slaagde (Japan insula, à M. Paulo Veneto Zipangri dicta, olim Chrÿse, a Magno Cham olim bello petita sed frustra). De oude naam Chryse, ‘het gouden eiland’, is te vinden bij Pomponius Mela (Boek III.vii) als een eiland voor de monding van de Tamus. Het verhaal van de vergeefse poging van de grote Khan om Japan te veroveren is te vinden bij Marco Polo: ‘Chipangu is een eiland in het oosten in de hoge zeeën, 1500 mijl van het continent af; en een zeer groot eiland is het. … Kublai, de grote Khan, die nu regeert, had veel gehoord over de immense rijkdom van dit eiland en bedacht een plan om zich ervan meester te maken. Daartoe zond hij twee van zijn baronnen met een grote zeemacht en een groot leger te paard en te voet. … Ze zeilden totdat ze het genoemde eiland bereikten en ze gingen daar aan land en bezetten het open land en de dorpen, maar ze slaagden er niet in zich meester te maken van enige stad of kasteel. En zo overkwam hen een ramp, zoals ik nu zal vertellen. … En het gebeurde dat een noordenwind opstak, die met groot geweld blies en grote schade aanrichtte langs de kusten van dat eiland, want er waren weinig havens. En het waaide zo hard, dat de vloot van de Grote Khan het niet kon uithouden. En toen de leiders dat zagen, kwamen ze tot de conclusie dat als de schapen zouden blijven waar ze waren, de hele vloot ten onder zou gaan. Dus gingen ze allemaal aan boord en hijsden het zeil om het land te verlaten. Maar toen ze een mijl of vier waren gegaan, kwamen ze bij een eilandje, waarop ze aan land gedreven werden ondanks alles wat ze konden doen; en een groot deel van de vloot leed schipbreuk en groot deel van de strijdkrachten ging ten onder, zodat slechts zo’n 30.000 man ontkwamen, die hun toevlucht zochten op dit eiland.’

Wordt vervolgd.