Cor Hendriks – Het zingende bot (ATU 780) (2): aanvullingen

Door D.L. Ashliman zijn op zijn site van diverse ATU-nummers voorbeelden opgenomen (zie de bijgevoegde PDF). De meeste van de bij ATU 780 opgenomen varianten waren uiteraard al bij mij bekend, maar toch is opvallend dat van de 11 door hem opgenomen voorbeelden er 3 nog niet voorkwamen.

De reeds bekende varianten zijn:
1. Uit Duitsland: Grimm = GG 12
4. Uit Italië: Crane = RI 09
5. Uit Zwitserland: Sutermeister = GG 14
6 komt overeen met GG 22
7. Uit Engeland: Jacobs = GE 03
8. Uit IJsland = GI 03
9. Uit Rusland = SR 02
11. Uit India = Ind08.

De eerste niet in mijn bestand voorkomende variant is nr. 2: ‘The Singing Bones’ uit Frans Louisiana (RFa01). Ik heb deze gecodeerd als ID2; II [AT720]; IIIE; IVD; VB1; VIC; VII [AT 720]; VIIIA1; IXA.
Het begin wijkt af van alle bestaande varianten: een echtpaar met 25 kinderen heeft niets meer te eten en de moeder slacht heimelijk een voor een de kinderen en geeft het vlees te eten aan de andere kinderen en de vader, terwijl ze de beenderen verstopt en zegt dat de kinderen bij oma zijn. Het betreft dus meerdere kinderen, die geslacht zijn (I D2, II ATU 720). Er zijn dus ook meerdere botten, vanwaar de titel ‘The Singing Bones’. Op een dag hoort de vader (V B1; VI C) stemmen vanonder een grote steen zingen (een variant van het lied van ATU 720):
‘Onze moeder vermoordde ons,
Onze vader at ons,
We zijn niet in een lijkkist,
We zijn niet op het kerkhof.’
De vader tilt de steen op, ziet een grote hoeveelheid beenderen, die nogmaals zingen. Hij is zo kwaad, dat hij zijn vrouw doodt (IX A) en de beenderen van de geslachte kinderen op het kerkhof begraaft (VIII A1).

De tweede is nr. 3: ‘Under the Green Old Oak Tree’ uit Antigua in de West Indië, gepubliceerd door John H. Johnson in 1921, die het in dialect hoorde van de 50-jarige George W. Edwards uit Greenbay, Antigua. Ik heb dit gecodeerd als IB, IIB1, IIIA2E, IVA, VA, VIB2C17, VIIAB2, VIII-, IXA7. Een vrouw met een zoon en dochter is na de dood van haar man hertrouwd. De kinderen gaan op een berg bloemen plukken. Het meisje heeft er meer en de jongen wil haar emmer, die ze hem niet wil geven, waarop hij haar doodt en begraaft onder een groene oude eikenboom, zoals de titel van het verhaal luidt. Hij zegt niets over zijn zus en er wordt vergeefs naar haar gezocht. Dan vindt een herdersjongen een bot als een fluit onder de groene eikenboom. Hij speelt en er komt een liedje:
‘Mijn broer heeft me gedood in het bos en me begraven
onder de groene oude eikenboom.’
Hij laat iedereen erop spelen (VI B2). Dan komt hij bij de moeder (VI C1) en die hoort:
‘Mijn lieve moeder (2x), het is mijn doodsbeen waarop je speelt.’
Ze valt flauw. De broer komt de herdersjongen tegen en wil ook spelen (VI C7) en hoort:
‘Mijn broer, jij bent het die mij gedood heeft.’
Ook hij valt flauw en sterft (IX A7)

Als derde is er het verhaal van ‘Little Anklebone’ uit Pakistan (enigszins anachronistisch, want toen was dat gebied in Brits India), verteld door een kleine jongen uit de wildernis van het Gujranwala district in de Punjab. Het verhaal vertoont maar weinig overeenkomst met ons thema. Ik moet ervoor een nieuwe categorie invoeren: de pleegmoeder (I D2). Een weesjongen leeft bij zijn tante en hoedt haar schapen. Een wolf komt, vraagt: ‘Zal ik jou opeten of je schapen?’ De jongen moet dat eerst zijn tante vragen, die zegt te zeggen: hem. Dus de wolf eet hem op en vervult de laatste wens van de jongen, n.l. om zijn enkelbeen op te hangen aan een boom, die boven een vijver staat te treuren. De rest van het sprookje is niet van toepassing.

Op het internet trof ik het artikel ‘A Polish Version of A. T. 780 in Living Oral Tradition’ van Nicole Marzac aan, dat in 1977 verscheen in het tijdschrift ‘Ethnomusicology’ (21, 397-413). Hierin wordt een door de schrijfster verzamelde versie van ons verhaal gepresenteerd, die in diverse opzichten afwijkt van andere Poolse versies, onder de titel ‘The Singing Reed’, die ze hoorde van de 22-jarige Irène Cieślak, die het weer had van haar grootvader aan moeders zijde, de boer Jan Lysiak, toen deze 90 was (in 1964). Hij was geboren in de regio Mazowsze en had het verhaal met het liedje geleerd toen hij een jaar of 10 was. De Engelse vertaling is zo exact mogelijk. Ik heb het gecodeerd als volgt: IC, IICD1, IIIA1F, IVA, VA, VIC2, VIIA(+5)B1(D1)F, VIIIA, IXA2.
Een in het bos verdwaalde prins komt bij een houthakkersgezin met drie mooie dochters (I C) en belooft te trouwen (II D1) met degene die de meeste bessen verzamelt (II C). De kruik van de jongste vult zich op wonderbare wijze, terwijl die van de oudste merkwaardig leeg blijft, zodat deze zich zorgen begint te maken en al sneller en sneller plukt, maar ondertussen is de kruik van de jongste zo goed als vol, waarop de oudste van haar eist de bessen aan haar te geven, maar de jongste weigert, waarop de oudste haar met een mes in het hart steekt. De middelste zus is ontzet, maar de oudste belooft haar goud en zilver en een leven in het paleis als ze niets zegt. Ze begraven samen het lijk en gaan naar huis (III A1). Daar vertelt de oudste wolven te hebben gezien die mogelijk de jongste hebben opgegeten.
Het jaar erop in de lente gaat een herdertje (IV A) met zijn kudde het woud in en ziet daar bij een beek (dus eigenlijk II A4) een grote wilg (III F), die er het jaar ervoor nog niet stond. Hij is verbaasd. Maar het is de tijd van wilgenfluitjes en hij snijdt een loot af en maakt van de bast een fluit (IV A) en als hij erop blaast hoort hij een droef liedje:
‘Graj, pastuszku, graj! (Speel, herdertje, speel)
Bóg ci pomagaj! (Moge God je helpen)
Starsza siostra mnie zabifa, (De oudste zuster doodde me)
młodsza sioatra mnie broniła. (De jongste verdedigde me)
Graj, pastuszku, graj!
Bóg ci pomagaj!’ (Code: VIII A (+5), B 1, F)
Het herdertje gaat ermee naar het hutje van de houthakker en laat hem de toverfluit proberen en de vader hoort: ‘Speel, vadertje, speel,’ etc., vervolgens de moeder: ‘Speel, moedertje, speel,’ etc., dan de middelste zus, ‘Speel, zustertje, speel… Jij, zustertje hebt me verdedigd…’ De moeder vraagt haar om een verklaring, maar zij verwijst naar de oudste dochter, die thans prinses is en in een paleis woont. Ze wordt ontboden, komt, blaast op de fluit en wordt beschuldigd. (VII D1: Moge God je straffen). Dan brengt de herder iedereen naar de wilg en het lichaam van het meisje wordt opgegraven met het mes nog steeds in haar hart (VIII A). Daarna wordt de moordenares met handen en voeten aan vier paarden gebonden, die haar in vier stukken uiteenrukken (IX A2).

Ook 16 andere Poolse versies worden door Marzac besproken. Het zijn natuurlijk grotendeels dezelfde versies als ik heb, hoewel het nog een puzzel is om uit te vinden welke versies precies hetzelfde zijn (doordat ze andere literatuuropgaven geeft).
Het thema is in alle versies hetzelfde: jaloezie van een persoon ten opzichte van een ander, over een of ander prestatie of gave van de laatste: succes in de liefde (8x), vriendelijkheid, geld, macht of het bezit van een wonderlijk ding. Ook kan het drama in gang worden gezet door haat of woede (3x). In één geval is geen reden vermeld. De jaloezie of haat leidt tot de moord van de hoofdpersoon en de moord wordt later onthuld door een magisch muziekinstrument gesneden uit een boom groeiend op het graf van de vermoorde persoon. De moordenaar wordt bestraft.
De hoofdrolspelers zijn óf broers óf zusters. In 7 gevallen betreft het drie zusters, 2x drie broers, 1x twee broers en een zus of twee zusters en een broer, 3x twee zussen en 1x twee broers, evenals 1x twee zusters en een halfzuster (dit laatste is door mij gerekend bij 3 zussen). Verder treedt in alle versies een herder op als belangrijkste bijrol.
In 10 gevallen moeten de kinderen bessen plukken en in een fles of mand doen. Jaloezie wordt opgewekt wanneer een van hen – gewoonlijk de jongste – de bessen sneller plukt dan de anderen of, in één geval, meer geld voor haar bessen krijgt. Het wordt niet altijd gezegd wat voor bessen het zijn, maar in 2 gevallen zijn het frambozen, 3x aardbeien, eenmaal bosbessen.
Een andere taak in de verhalen is het doden van een ever, een taak voor de broers, die 3x voorkomt. In één geval zal de koning zijn halve rijk geven aan de prins, die de ever doodt. In een tweede geval zijn de broers boos op hun zus als ze hen beveelt uit te kijken naar de ever en doden haar. In het derde geval verzekert het doden van de ever door de jongste zijn vaders liefde voor hem, maar bespoedigt zijn lot.
In de versie van Baliński (SP 05) kan men nauwelijks spreken van een taak maar eerder van een actie die de moord in gang zet: jaloers op de liefde van een betoverde prins voor Kasiula, haar zuster, doodt Marychna haar om in het bezit te komen van ‘een streng mist’, een geschenk van de prins.
In de versie van Polászek (SP 06) zendt de koning zijn twee zonen uit om een magische bloem te zoeken zodat hij de winnaar de kroon kan overhandigen.
In iedere versie is het de jongste zus of broer die wordt vermoord en de moord wordt gepleegd door de oudste zus of broer op drie gevallen na waarin de twee oudste broers of zusters een gelijkwaardige rol in de moord spelen. In 7 gevallen, waarin er drie kinderen zijn, verdedigt de middelste de jongste. Dit wordt opgehelderd in het couplet gezongen door het magische instrument. [Zoals in het voorbeeld van Marzac zelf, waar in het lied wordt gezegd dat de middelste zuster haar verdedigde, terwijl in het sprookje zelf daar niets van bleek.]
Zelden wordt gezegd hoe de moord wordt begaan. In drie versies wordt gebruik gemaakt van een mes en in één versie van een wilgentak. Voor de rest blijven de omstandigheden van de moord in duister gehuld, slechts het werkwoord ‘zabijać’ (doden, slachten) wordt gebezigd.
Daarentegen worden we in de meeste gevallen geïnformeerd over de plek waar de moord plaats had: 7x in een wilgenbos, 2x in een lindebos, 2x in een boomgaard en eenmalig op een wei, in een taxusbos, in een berkenbos, nabij een treurwilg of bij een brug. Duidelijk gaat de voorkeur uit naar de wilg. Maar in elk geval, wanneer de moord is voltrokken, wordt het lijk begraven onder een boom van die soort of wordt zo’n boom geplant of er groeit een boom van die soort op het graf.
Behalve in één versie, waarin slechts wordt verteld dat een herder voor zichzelf een fluit maakte van het hout van een boom groeiend in de boomgaard waarin het lijk was begraven, is het altijd gespecificeerd dat het instrument werd gemaakt van het hout (of de bast) van de boom die op het graf groeit. Vijf verschillende instrumenten worden genoemd:
1. 3x ‘Fujarka’ (dim. van ‘fujara’), een wilgenfluitje (herdersfluitje).
2. 4x ‘Piszczałka, gemaakt van wilg of, in één geval, linde (fluit, fluitje)
3. [2x] ‘Dudka’ (ook ‘Dutka’), in één versie van sycomoor (wilde vijg) (fluit)
4. 1x ‘Skopiałka’, een synoniem van 1 en 2.
5. 2x ‘Skrzypce’, viool, eenmaal van wilg, eenmaal van taxus.
In 4 versies, waarvan Marzac alleen over de vertaling beschikt, wordt het instrument slechts als ‘een fluit’ omschreven. In ieder geval, van de 17 versies identificeren 14 het instrument als een soort van herdersfluit en twee als een viool; 7x is de fluit gemaakt van wilg, 2x van linde, 2x van vlier, 1x van berk en 1x van sycomoor. Voor het maken van een wilgenfluit, zie https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-meifluitliedjes/.
De onthulling van de misdaad door het spelen van de herder neemt een grote verscheidenheid van vormen aan. Over het algemeen echter is de herder verbaasd wanneer hij de fluit vanzelf hoort zingen. Hij neemt de fluit naar de verwanten van de vermoorde persoon en de voorstelling wordt herhaald (met de nodige variaties die de relatie van de speler met de vermoorde aangeven) totdat de fluit tenslotte de lippen van de moordenaar zelf bereikt, die aldus onthuld en bestraft wordt.
In 12 versies wordt de bestraffing beschreven. De meest voorkomende bestraffing bestaat uit het uiteenrukken en vierendelen van de moordenaar door wilde paarden (4x), 2x gevangenisstraf, 1x wordt de moordenaar door de bliksem getroffen en door de vloek om gevangen te blijven in de treurwilg als een klaaggeest; 2x gedood door ijzervorken, 1x honger, en 1x mag de moordenaar wegrennen, keert na vijf jaar terug en krijgt vergiffenis.
Wat betreft het uiteindelijke lot van de vermoorde – een belangrijk aspect van het verhaal in de versie van de meest andere landen (aldus Marzac) – bestaat dit nauwelijks in Poolse varianten. In één versie krijgt de vermoorde zus een kerkelijke begraving. In een andere versie gaat de vermoorde zuster rechtstreeks naar de hemel en wanneer de moordenares de viool stukslaat, die haar gemene daad onthulde, vliegt een witte duif eruit. In één versie wordt ze uitgegraven, gewassen in een fontein, herleeft en trouwt met de prins.
In 14 versies is er een liedje en in 7, mogelijk 9 gevallen is het liedje als bovenstaand met als enige variatie in de 2e regel: 4 (of 5)x ‘Moge God je helpen’ en 3 (of 4)x ‘Moge God je bijstaan’. Daarnaast zien we 3x de rijm:
‘Zeer langzaam, mijn broertje, speel,
Een broer doodde een broer,
Verstoor niet mijn hart,
Verwond niet mijn hart.’
Eenmaal luidt het rijmpje:
‘O speel, zoon, speel,
Een slechterik heeft mij gedood,
Een andere heeft hem geadviseerd,
Vanwege een zwijntje,
Dat de tuin omwoelde.’
En als laatste:
‘Speel, herder, speel,
Moge God je helpen.
De oudste zuster heeft me gedood
Ze heeft mijn ziel verloren
Vanwege een streng mist [d.w.z. een toverkluwen].’

Tot zover het onderzoek van Poolse versies van ATU 780 door Nicole Marzac. Sinds ik in 2005 mijn bestand afsloot, zijn er ook weer nieuwe nationale catalogi verschenen in de FFC serie, n.l. in 2006 de ‘Catalogue of Portuguese Folktales’ van Isabel Cardigos. Bij 780 is het volgende schema opgenomen:
I. Speurtocht naar de bloem. (a) Zonen gaan op zoek naar een wondergeneesmiddel voor hun vader; de jongste vindt het (cf. ATU 550, hetgeen 551 moet zijn).
II. De moord. Jaloerse broers doden en begraven de jongste broer. Zij (a) roven, (b) zijn niet in staat van hem te roven (c) het medicijn, (d) gouden appels [IIB3].
III. De zingende fluit. (a) Wanneer gespeeld, (a1) een fluit gemaakt van het riet dat groeit waar de jongen is begraven onthult de moord, de woorden aanpassend aan wie ook erop speelt (herder, houtskoolbrander, vader en broers). (b) De vader graaft de jongen op (b1) die op wonderbaarlijke wijze levend is [VIIIB2], (b2) en de dode jongen geeft de tovervruchten vrij aan zijn vader.
Dat de broers niet in staat zijn de jongste te beroven heb ik niet in mijn schema opgenomen; het is eigenlijk ook een onderdeel van ATU 551, waar over het algemeen de broers er wel in slagen om de jongste van het medicijn te beroven. Hier is een verbinding met III(b2), dat ook niet in mijn schema voorkomt en bij VIIIA hoort.
Bij dit schema zijn 23 varianten aangegeven; overal waar ATU 550 staat wordt waarschijnlijk ATU 551 bedoeld.[1] Bij sommige zijn in het schema bijzonderheden opgenomen, b.v. dat het riet uit de vingers van de dode groeit, of uit zijn tanden, of uit zijn haar.

Ook wordt een schema gegeven van ATU 780B: ‘The Speaking Hair’.
I. De stiefmoeder (grootmoeder, moeder) vraagt het meisje te passen op de vijgen (drie vijgen) aan een vijgenboom.
II. Een vogel steelt enige (één) van de drie vijgen en de vrouw doodt en begraaft het meisje levend.
III. Het haar wordt gras (peterselie) dat zingt voor het meisje wanneer gesneden, de waarheid onthullend.
IV. Het meisje wordt opgegraven en komt tot leven, (a) aangezien ze geholpen werd door Onze Vrouwe; (b) het meisje is dood, omgeven door engelen.
Er zijn 26 varianten opgenomen. Ook hier zijn vele bijzonderheden opgenomen: de grootmoeder verandert zich in een vogel die om vijgen vraagt; de vrouw doodt het meisje en begraaft haar; het meisje is levend, omgeven door engelen (APFT 1593); het meisje pikt vijgen van de schaal, bestemd voor haar stiefzuster; de vrouw snijdt haar hals af en begraaft haar; het meisje is dood (APFT 1718).

En in 2008 verscheen de ‘Index of Catalan Folktales’ van Carme Oriol en Josep Pujol. Bij 780 is het volgende verhaaltje opgenomen:
Een zieke koning zegt tegen zijn zonen dat hij zijn koninkrijk zal nalaten aan degene, die hem een wonderbloem zal brengen, die hem zal genezen. De jongste zoon vindt deze als eerste. Zijn broers nemen de bloem van hem af, vermoorden en begraven hem. [De broers genezen hun vader en krijgen ieder het halve koninkrijk toegezegd.] Op zijn graf groeit riet op. Een herder snijdt een stok af, maakt er een fluit van, die, wanneer erop wordt gespeeld, in rijm het verhaal verteld van de moord. De koning hoort dit, ontdekt wat er is gebeurd en straft zijn oudste zonen. De jongste herleeft en krijgt het hele koninkrijk.
Deze samenvatting had iets uitgebreider gekund, zoals blijkt uit de door mij toegevoegde regel.

In RE 01 (Spanje) is sprake van twee broers en de bloem Penikal moet de koning genezen; de jongste wordt door zijn broer vermoord en begraven aan de Zandrivier (III A4). Een herder snijdt een fluit uit het riet op het graf, komt bij de koning, die de jongste laat uitgraven; hij blijkt nog in leven en erft de 3 kronen, terwijl de oudste wordt terechtgesteld. Uit het feit dat de jongste drie kronen krijgt, mogen we opmaken, dat het verhaal eigenlijk over 3 broers gaat, zoals in de zeer gelijkende bovenstaande samenvatting van Catalaanse versies. Mijn codering is: IAF, IIB1D1, IIIA1F2, IVA, VA, VIC, VII(B), VIIIB, IXB2.
Van de versies zijn alleen de titels beschikbaar. Dat het om drie broers gaat, zien we aan ‘Els tres germans’. Andere titels betreffen de wonderbloem: ‘La flor del panical’ of ‘La flor del penical’; verder ‘La flor del velial’, ‘La flor del violar’, ‘La flor del lliri, lliri-blau’ of ‘La caña del Riu de Arenas’. Zie voor de Zandrivier RE 01.
Ook andere Spaanse versies worden genoemd zonder nadere beschrijving. Uit Aragon zijn alle versies naar de bloem genoemd: ‘La flor del rossinyol’, ‘La flor de(l) panical; uit Mallorca ‘La flor romanial’ (ook Minorca).
In Valencia gaan tenminste twee versies over een broer en zus: ‘Peret i Marieta’ en ‘Peret i Margarideta’. Drie ‘compagnons’ zien we in ‘Las tres campanetes’. Bloemen zijn: ‘La flor del lliri blau’ of kortweg ‘El lliri blau’ of het gaat om ‘La flor del Joliblau’. Een versie met een dubbele naam is ‘La flor del lilola. La flor del lliri blau’. Tenslotte is er nog ‘La flor de les Mil Meravelles’. In el Carxe gaat het om ‘La flor del Alilá’. In de categorie ‘Non stated’ gaat het om ‘La flor del nogal o del birimblau o del romenial’. Verder ook ‘La flor del Jerigó’.

Het subtype ATU 780B: ‘Het sprekende haar’ is apart opgenomen met slechts één sprookje: ‘Les dotze figuetes’ uit Fraga, Baix Cinca. De codering is: ID, IIE4, IIIA1E6?, IVD1, VB1, VIC, VII(B), VIIIC?, IXB2. Een stiefmoeder stuurt haar stiefdochter om een dozijn vijgen. Onderweg eet een vogel er één op. De stiefmoeder doodt haar stiefdochter voor haar ongehoorzaamheid en begraaft haar. Als haar vader of broer op de plek staan waar ze begraven ligt, legt het meisje in rijm uit wat er is gebeurd met haar. Haar vader graaft haar op en straft de stiefmoeder.

Het subtype ATU 780C: ‘Het onthullende kalfshoofd’ is vertegenwoordigd met drie varianten. Onze Heer en Sint Pieter lopen langs een gevangenis en Sint Pieter maakt een gevangene verwijten voor zijn zogezegde slechte gedrag. Onze Heer stuurt Sint Pieter erop uit om een lammerenkop te kopen. Sint Pieter stop de kop in een zak en er begint bloed uit te lekken. De gezagsdragers bevelen hem de zak te openen en ze treffen erin een mensenhoofd aan. Sint Pieter wordt gearresteerd en in de gevangenis gestopt. Onze Heer gaat bij hem op bezoek en doet hem inzien dat sommige mensen in de gevangenis onschuldig zijn. De titels van de drie varianten zijn: ‘El cap de be’, ‘Castell de Vilassar’ en ‘Sant Pere i el cap de be’.
Uiteraard haalt Onze Heer Sint Pieter weer uit het gevang door de autoriteiten nogmaals naar het hoofd in de zak te laten kijken zoals in het nog niet opgenomen verhaal ‘The Prophet Drîs and his forty children’ uit de ‘Balochi Tales’.[2] Drîs verlaat (na de dood van zijn 40 zonen) het land en komt bij een veld waar een oogst aan watermeloenen is. Hij plukt er een en wikkelt hem in een knot van zijn sjaal. Dan komen ruiters, die vragen of hij de zoon van de koning gezien heeft. Hij ontkent, waarop ze vragen wat hij in zijn knot gebonden heeft. Een watermeloen. Hij moet hem openmaken en eruit komt het hoofd van de zoon van de koning. Hij wordt gearresteerd en voor de koning gebracht, die beveelt hem handen en voeten af te snijden, ogen uit te steken en weg te werpen. Hij wordt geadopteerd door een pottenbakker, die hem geneest van zijn wonden (niet heelt!). De dochter van de koning wordt verliefd op zijn stem (Koran recital). Het hele volk wordt verzameld en ze kiest een man door haar dienaren water te laten sprenkelen. De koning is niet tevreden met haar keuze van de verminkte man, laat overdoen, ze kiest dezelfde verminkte, en hij laat het zijn. Dan komen drie mannen om een oordeel naar de koning. Zijn besluit bevalt hen niet en ze gaan naar de profeet Drîs. De koning volgt hen naar zijn schoonzoon. Diens oordeel bevalt het trio (de eerste gezondheid, de tweede wijsheid, de derde fortuin). Ze omhelzen hem om beurten en hij geneest (wordt weer heel). Het hoofd wordt opgegraven: het blijkt een watermeloen.
Een ‘echte’ versie wordt meegedeeld door A. van Gennep, afkomstig uit de Franse Alpen. Een man heeft een andere man gedood. Niemand heeft het gezien. De vogel tui-tui (de blauwe specht) zegt hem: ‘Fuis-fuis!’ (Vlucht!) De moordenaar vraagt: ‘Waarheen?’ En het antwoord was: ‘Naar Gap, naar Gap!’ Hij sloot zich toen aan bij een groep seizoensarbeiders die koolkoppen bij zich droegen. Toen ze te Gap aankwamen, haalde ieder uit zijn boezem een kool om op te eten. Maar in plaats van een koolkop vond de voortvluchtige in zijn handen het hoofd van de man, die hij gedood had. Aldus werd hij gepakt en geëxecuteerd.[3]

In ‘Lou Tresor dóu Felibrige ou Dictionnaire Provençal-Français’ van Frédéric Mistral zijn twee verwijzingen naar het sprookje. I, 965: ‘Erbo-jouiello (herbe de joie)’: wonderplant die optreedt in een sprookje, waarin een broer wordt gedood door zijn broer bij het plukken ervan:
‘Acò ’s iéu, soui toun fraire!
Vai-t’en dire à moun paire
Que m’an tuat al bos d’Urello
Tout cercant l’erbo-jouiello.’
De Provencaalse versie noemt deze plant ‘erbo-de-la-pimpinello’.
Deze is opgenomen met het rijmje (II, 576):
‘Pér l’erbo de la Pimpinello
M’an fa mouri dessus lou champ…
Broer doodt broer.

Nog niet opgenomen bij §1.9. De Stiefzusters (IC2) is de Roemeense versie RR 03. De codering is: IC2, IIA(3), IIIC2F, IVA, V(A*), VIC7, VIIA1(F), VIIIB3, IXA6).
Net als Tu 08 en Pe06 is RR 03 een Assepoester-versie (ATU 510B), waarin na het huwelijk de stiefzuster de bruid in een bron stoot. Hieruit groeit een wilg, waar een schapen hoedende zoon van de keizer een fluit maakt, die speelt:
‘Speel, jongen, niet zo luid,
Want mijn hart doet pijn.’
Achtereen spelen de stiefzuster, haar man en de stiefmoeder:
‘Speel, vijandin, niet zo luid…’
Uit ergernis slaat de stiefzuster de fluit op de grond en die verandert in de ware vrouw van de keizerszoon. De moordenares wordt aan de staart van een wilde hengst gebonden en de keizerszoon trouwt opnieuw met de dochter van de oude man.

In Rose Spauldings Ozark versie van ‘The Singing Bone’ (ATU 780), een verhaal van een onschuldig kind geslacht door de vrouw des huizes, wordt het afgesneden hoofd van het vermoorde kind verborgen onder haar broers bed; ’s nachts hoort de jongen de spookachtige kreet: ‘Stiefmoeder sneed mijn hoofd af!’, steeds weer. ’s Morgens vertelde hij het aan zijn vader, die het hoofd van het meisje vond en toen het hoofd van zijn vrouw afhakte. (Randolph 1957, 16f)[4]

Het sprookje ‘Sami da’ (De drie zusters), een combinatie van ATU 425B, 408 en 780, is in heel Georgië verbreid. De jongste van de drie zussen is getrouwd met de draak [AT 425], krijgt na te zijn bevallen van een zoon bezoek van haar jaloerse zussen. Een van hen gaat met haar wandelen, laat haar achter op een boom, neemt het kind mee en doet zich voor als de echtgenote. De op de boom achtergelaten zus weent zozeer, dat ze tot water en bloed wordt, dat op de grond valt en een rietstengel doet opgroeien. Het opgegroeide kind maakt van de rietstengel een fluit, die zegt: ‘Ik ben je moeder!’ De fluit wordt door de valse vrouw afgepakt, stukgebroken, in het vuur gegooid en de as uitgestrooid, waaruit een populier groeit (waaronder de man slaapt en door de takken wordt geliefkoosd). De boze vrouw laat hem omhakken; een stuk komt in de tuin van een oude vrouw, die het gebruikt als potdeksel, die weer tot de jongste zus wordt, die haar man te gast noodt en haar geschiedenis vertelt. De boze zus wordt bestraft.[5] Deze variant hoort bij §1.7a: De jaloerse zusters; en de codering is: IC, IIA1, IIID3F2, IVA, VB3, VIC7, VIIA5, VIIIB6; IXB2.

Bij §1.12b: ‘De Vloek van de Moeder’ past de volgende door Mannhardt meegedeelde sage uit Millstadt in Kärnten (Oostenrijk), die ik codeer als: ID, IIE4, IIID2F, IVB1D7, VA9, VIAC1, VII(E1), VIII-, IXC1. Een vaderloos meisje bemint een soldaat en wordt daarom door de vloek van haar moeder tot een ahorn. Een speelman wil van de boom een tak snijden als strijkstok, maar er stroomt bloed en een stem zegt: ‘Mijn bloed is verzoend; snij je een strijkstok en speel voor mij daarmee een graflied; ga naar het Blekershuis en zie je mijn moeder, speel dan voor haar een stukje en zeg, dat de stok van haar kind is.’ Toen de moeder het spel van de strijkstok hoorde, werd ze bleek en verzoend en berouwvol riep ze uit: ‘Voorwaar, een gevallen kind is beter dan geen [kind].’[6]
Deze sage is door Mannhardt opgenomen in het hoofdstuk ‘Boomziel’ in de paragraaf ‘Gewonde bomen bloeden’, waar meerdere sagen te vinden zijn, waarvan sommige reeds meegedeeld in zijn ‘Germanische Mythen’: Een boer wil uit een kersenboom een vlegelroe maken. Als hij erin snijdt, roept een stem uit de boom: ‘Au wee!’ Ook als hij een tweede keer snijdt, waarop de boer er gruwend vandoor gaat. Hetzelfde wordt verteld van een berk, waaruit bij het insnijden ‘O Jezus’ roept en die naderhand niet meer te vinden is.[7]
Een andere door Mannhardt opgenomen sage speelt in Bohemen, waar eens in het district van Bidschow een gezin was, waarvan de moeder elke nacht haar lichaam verliet om in een wilg aan de beek te gaan. Toen haar man dat ontdekte, velde hij de wilg en op hetzelfde moment stierf ook zijn vrouw als door een sikkel afgehouwen. Alleen de liefde tot de kinderen overleefde de gestorvene. De uit de wilg gemaakte wieg sluimerde het achtergebleven weesmeisje in en toen dit opgroeide en uit het wilgenbosje, dat uit de boomstomp opgroeide, zich fluiten maakte, sprak tijdens het fluiten de moeder met haar.[8]

Een toevoeging aan §1.12c is Af 35 uit de bundel ‘Afrikaanse sprookjes’ van M. Kosová en V. Stanovský (Deventer 1972, 173-6 = Praag 1970, in het Engels verschenen als ‘African Tales of Magic and Mystery). De titel van het sprookje is ‘De moederloze Mwila’ (in het Engels: ‘The cruel stepmother’). Mijn codering luidt: ID, IIA3, IIIB1, IVD, VB4, VID, VIIB12CE1, VIIIC, IXAB.
In dit sprookje laat de stiefmoeder de stiefdochter plaats nemen op een buffelvel, dat over een diepe kuil ligt, en gooit deze, wanneer het meisje erin gevallen is, vol met aarde en begiet het met heet en koud water. Tegen haar eigen dochter zegt ze, dat het stiefzusje, dat net als zij Mwila heet, naar het veld is. Het meisje zoekt zingend, en ze hoort als ze over het erf loopt een stem zachtjes zingen:
‘Oh, Mwila, Mwila, hoor mij aan!
Stiefmoeder heeft mij kwaad gedaan;
Haar ziel is zwarter dan de raven,
Ze heeft me in een kuil begraven;
Ze ging een heel groot vuur opstoken
En daarop liet ze water koken;
Dat goot ze op mijn tere huid;
Oh Mwila, kom, laat mij eruit!’
Dan begint Mwila de aarde weg te graven, zingend dat haar zus moed moet houden, want dat ze haar komt bevrijden, waarop de begraven Mwila antwoordt:
‘Luitster, wat je zusje zegt:
Stiefmoeder, die is zo slecht!
Levend heeft zij mij begraven
Ik was bang en ik leed pijn,
Omdat zij mij kwijt wou zijn!’
Dan graaft ze haar zusje uit en brengt haar naar huis – de boze stiefmoeder is op het veld aan het werk –, wast haar en smeert haar pijnlijke huid met zachte boter en maakt een goede maaltijd voor haar. Daarna verstopt ze haar in haar eigen kamertje (Eng.: in the cupboard, so the stepmother wouldn’t find her). De volgende dag kwam de vader terug uit de stad, waar hij enige koeien had verkocht, en toen ze hem hoorden naderen, renden ze hem tegemoet. Toen de stiefmoeder zag, dat de stiefdochter nog leefde, schrok ze, ging vlug op haar slaapmat liggen en deed of ze ziek was. Maar het hielp haar niets, want de meisjes vertelden de vader alles en deze sloeg (Eng.: met zijn zwaard) zijn vrouw dood.

Een hele andere versie van het gedode kind (I.14n) komt uit Indonesië (OI 03). De codering is: IE1*, IIE5, III’A’F2*, IVD1, VB2, VIC1, VIIA34.
De hongerlijdende eerste man krijgt van Mori Kereng, de Schepper van hemel en aarde, die de eerste man en vrouw uit een bamboe liet ontspruiten, opdracht zijn zoon te doden om hem te kunnen uitzaaien in de nieuw aangelegde tuin. De vrouw weet van niets, huilt om het verdwenen kind, komt na een dag of vijf in de nieuwe tuin, waar gewassen opspruiten. Als ze een maïsstengel aanraakt, hoort ze zeggen: ‘Moeder, kom niet te dichtbij, want ik ben het.’ De vrouw holt naar huis, vertelt het haar man, die als hij een rijststengel aanraakt hoort zeggen: ‘Vader, kom niet te dichtbij, want ik ben het.’ (Hierna volgen instructies van Mori Kereng, die dienen om het praten van de planten te voorkomen.)

Bij ‘De onschuldig gedode’ (§1.14q) hoort ook een verhaal van de Ba-Ronga uit Zuid Mozambique. Hierin heeft de ‘held’ Chinana, de kikker, de gazelle op listige wijze gedood door hem met zijn vrouw in hun huis te verbranden. De kikker maakt een fluit uit de beenderen van de gazelle en speelt zo mooi dat alle dieren komen luisteren. Het nijlpaard is jaloers, steelt de fluit, maar wordt naderhand gedood door de kikker.[9]

De sage van ‘de onthullende vogels’ (§1.14j) is te vinden in de roman ‘The Magdalene Cipher’ van Jim Hougan (London 2005, 219f). Zeven jaar leefde een Hohenzollern graaf, Meinrad, als heremiet in het Zwarte Woud boven de plek, waar thans de abdij [van Einsiedeln] staat. In de winter van 861 werd Meinrad door rovers doodgeslagen, die toen werden achtervolgd door Meinrads enige vrienden – toverraven die de heremiet bevriend had tijdens zijn lange jaren van eenzaamheid. In Zürich vielen ze de moordenaars aan, wat zo’n rel gaf, dat de rovers weldra voor het gerecht kwamen.

Tot slot heb ik nog twee versies uit India. De eerste is een variant van ‘De Kannibalistische Broers’ (§1.5a; IIE3; AT 780A), meegedeeld door Eliade. Zeven broers doden hun zus om haar op te eten. Alleen de jongste broer en ook degene die het meeste medelijden had kan het niet over zich krijgen om van het lijk van zijn zus te eten en begraaft het hem toegewezen deel in de grond. Enige tijd daarna groeit een hele mooie bamboe ter plaatse op. Een langskomende man ziet de struik en wil hem omhakken om er een viool van te maken. Maar zodra hij met zijn bijl toeslaat, hoort hij een stem roepen: ‘Stop! Stop! Hak niet zo hoog! Hak lager!’ Hij hakt vervolgens de boom bij de wortel af en hoort opnieuw de stem: ‘Stop! Hak niet zo laag! Hak hoger!’ Tenslotte, nadat de stem zich nog tweemaal laat horen, valt de bamboe onder de bijl. De man maakt een viool en de viool speelt in vervoering, ‘want dat meisje zat erin’. Op een dag komt het meisje uit de viool en wordt de echtgenote van de musicus – en haar broers worden opgeslokt door de aarde [ook de jongste medelijdende broer?].[10] De code is IB2, IIE3, IIIA1DF2, IVBD1, VA9, VI-, VII(E1), VIIIB2, IXA7.

Eliade vergelijkt met het verhaaltype van ‘De drie citroenen’ (ATU 408) en verwijst naar Cosquin, die in zijn ‘Les Contes Indiens et l’Occident’, waarin hij India als bakermat van alle sprookjes probeert na te wijzen, bij het type ‘Drie Citroenen’ een Toscaanse versie vermeldt, waarin de aal (i.e. het betoverde citroenmeisje) wordt gedood en in een ‘canneto’ (‘rietveld’) geworpen, waar hij opgroeit tot een wonderlijk groot riet, dat de prins wordt gebracht als curiositeit. De rietstok roept wie hem nadert toe: ‘Zachtjes, doe me geen pijn!’ De prins opent met een mes en zachte hand de rietstok en een mooi meisje komt eruit. In een Griekse versie wordt de stronk van de omgehakte citroenboom gegeven aan een oude man, die met zijn bijl wil slaan. Het blok roept: ‘Sla hoog, sla laag, sla niet in het midden: je zult een meisje verwonden!’ In een Hongaarse versie houdt, als de boom wordt gekapt en verbrand, een van de houthakkers een stuk hout, waarvan hij een deksel maakt voor de melkbus. Uit dit deksel komt het meisje om het huishouden te doen (VIIIB7), terwijl de vrouw van de houthakker weg is gegaan voor haar zaken.[11]

Het tweede Indiase sprookje is een ingenieuze mix van ATU 707 (The Three Golden Sons) en 780. ATU 707 is het meest bekend in de 1001-Nacht-versie van de zusters, die jaloers zijn op hun jongste zuster. In het Indiase sprookje is een koning getrouwd met 7 vrouwen, die allemaal een air hebben op de jongste na, die bescheiden en vriendelijk is. Op een dag wordt zij zwanger en de anderen zijn jaloers en regelen dat zij de bevalling bijstaan. De jongste koningin bevalt in één keer van 7 zonen en een dochter, die door de oudere koninginnen worden versmoord en begraven in een vuilnisbelt en vervangen voor 7 puppies en een katje. De koning is ontzet, laat de dieren doden en verbant de vrouw uit het paleis; ze moet in lompen gehuld de koeienstallen gaan uitmesten. Op de vuilnisbelt groeien zeven champabomen en een parulstruik en er komen mooie bloemen aan, die de ‘mali’ (tuinman) van de koning wil plukken, maar ze ontwijken hem en de parulbloem zingt: ‘Mijn zeven champabroers, wordt wakker.’ De champabloemen vragen haar wat er aan de hand is en ze zegt: ‘De mali van de koning is gekomen. Staan wij hem toe te plukken?’ ‘Nee, laten de koninginnen maar komen.’ De zes koninginnen komen een voor een, maar ook hen lukte het niet en de champabloemen zongen, dat de koning moest komen. Maar ook hij kan de bloemen niet plukken en de champabloemen zingen dat de verbannen koningin moet komen. Wanneer deze komt, komen de bloemen vanzelf naar haar toe en eruit komen 7 jongens en een meisje, die zich bekend maken als haar kinderen. De koning laat zes kuilen graven en vullen met doornige takken, waarop de zes koninginnen levend verbrand worden.[12]
De code is afwijkend; de koninginnen zijn een vorm van de medevrouwen (IE2); het motief is jaloezie op het liefdesgeluk (IIA1), de moord betreft de kinderen (IIIA1F(+1)), IVD. De vinder is de tuinman (VA2). De onthulling is VIB2, het ontwijken van de bloemen is nieuw: VIA3. Het lied is ook afwijkend: de bloemen richten zich tot elkaar wat een gevolg is van ATU 707. VIII is B2 en IX is A5.

[1] AT 550 is de zgn. getrapte quest: je wordt uitgezonden voor ding a, dat je alleen krijgt als je ding b brengt, wat je alleen krijgt, wanneer je ding c brengt. AT 551 daarentegen is een enkelvoudige quest. Door Thompson zijn deze twee types samengetrokken met één schema.

[2] Damens, ‘Balochi Tales’, in: Folk-Lore 4, 1893, 294-300 nr. 14.

[3] Van Gennep 1948, 155 naar Jalla, ‘Légendes vaudoises’, 10. Een versie van ‘la série de la Punition du Crime, assez riche en divers pays et à laquelle se rattachent le thème de l’Os qui chante et celui du Roseau qui parle’: obtenue dans les Alpes vaudoises, au hameau des Fontaines, territoire de Val-Saint-Martin.

[4] Carl Lindahl, ‘Female Narrators, Protagonists, and Villains of the American Mountain Märchen’, in: Fabula 52, 2011, 1-15, hier 8.

[5] Tschikowani 1956, 29-32 naar Elene Gogiaschwili, ‘Die christliche Symbolik von Tierfiguren im georgischen Volksmärchen, in: Fabula 47, 2006, 65-78, hier 72.

[6] Mannhardt 1963, I, 38 naar Vernaleken, Alpensagen, 289, 207.

[7] Mannhardt, GM, 475; 1963, I, 34 naar Bader, Bad. Sagen, 172, 184.

[8] Mannhardt 1963, I, 69f naar Grohmann, Aberglaube aus Böhmen, 87.

[9] Knappert 1977, 101-103 nr. 2: ‘The Ba-Ronga and the Frog’.

[10] Eliade, ‘Traité’, 258 (§114) naar Bodding, ‘Santali Folk Tales’, III, Oslo 1929, 297ff.

[11] Cosquin 1922, 84f (met literatuurverwijzingen).

[12] P.C. Roy Chaudhuri, Indiase sprookjes, Rijswijk 1998, 121-124: ‘Zeven Champa-broers en zus Parul’.

De bijgevoegde PDF is een informatiefile, beginnend met de besproken site van Ashliman, gevolgd door het Wikipedia-artikel van ATU 780 en andere gerelateerde informatie.

PDF:
Singing Bone Information File