Cor Hendriks – Het zien van de toekomstige echtgenoot of echtgenote (2)

In het op internet te vinden boek van Winwood Reade ‘The Veil of Isis’ uit 1861 worden een aantal folkloreitems meegedeeld, o.a. methodes van ‘love prophecies’, die bedreven worden door dorpsmeisjes in Engeland. Men zaait hennepzaad op Midsummer Eve met de woorden:
“Hemp-seed I sow, hemp-seed I hoe,
and he that is my true love come after me and mow.”
Het meisje draait zich dan om en verwacht de jongeman te zien [uiteraard zijn ‘double’], die met haar zal trouwen. Een ander meisje plukt de wortel die groeit onder ‘mugwort’ (= bijvoet) en die zal, mits uitgetrokken exact om middernacht op de avond van St. Jan de Doper en onder haar kussen gelegd, haar doen dromen van haar toekomstige echtgenoot.
Door Owen wordt dit als volgt beschreven in zijn ‘Welsh Folklore’ uit 1887: ‘Het was gebruikelijk voor jonge vrouwen om op ‘Nos Wyl Ifan’ (St. Jansnacht) te gaan jagen voor ‘Llysiau Ifan’ (s. John’s wort) om middernacht en ze meenden dat het zilveren licht van een gloeiworm hen zou helpen de plant te vinden. Het eerste daarom was het zoeken naar hun levende lantaarn. Als ze hem hadden gevonden, namen ze hem in de palm van de hand en gingen op zoek onder en tussen het varen naar St. John’s wort. Wanneer deze was gevonden, werd een bundel meegenomen en opgehangen in de slaapkamer. Als ’s morgens de bladeren vers eruit zagen, was dat een teken dat ze binnen een jaar zou trouwen; maar als de bladeren slap of dood neerhingen, duidde dit op haar dood of dat ze binnen dat jaar geen man zou krijgen (Owen 1887, 280). In Herefordshire geloofde men dat als een meisje in Sint Jansnacht het Sint Janskruid had geplukt en het bleef vers tot de volgende dag twaalf uur, er dan een gerede kans op een huwelijk binnen een jaar was (Tuttel, in: ‘Aarde & Kosmos’ 1976, 315).
Een ander zal, aldus Reade, boven haar hoofd (in bed) de ‘orphine’-plant, gewoonlijk ‘Midsummer-men’ genaamd, plaatsen; het gebogen zijn van de bladeren naar links of naar rechts zegt haar of haar minnaar de ware is of niet. Ook hebben boerenmeisjes in sommige streken van Engeland de gewoonte om met de eerste nieuwe maan van het jaar van één voet de kous at te trekken en te rennen naar het volgende draaihekje; wanneer ze daar komen, kijken ze tussen hun grote teen en die ernaast en verwachten een haar te vinden, dat de kleur zal hebben van dat van hun geliefde. In Wales is dit bekend als ‘Hairs of a Lover found under a Holly Tree’. Deze ‘test’ dient te worden uitgevoerd op All Hallow Eve. De jonge persoon loopt achterwaarts naar een hulstboom, neemt een handvol gras eronder vandaan en brengt dan de bladeren naar het licht en dan ziet ze tussen het gras diverse haren van haar ware geliefde. In ‘A Collection of Highland Rites and Customs’ wordt als een van de omens genoemd: ‘Ook kijken zij naar de zool van hun linkervoet en als ze een zwarte haar vinden is dat een slecht teken, indien wit goed, indien gemengd onverschillig.’ (Hunter 2001, 59)

In Yorkshire is het vrij normaal voor een nieuwsgierig Aagje om eropuit te gaan het veld in tot ze een steen vindt die vast in de grond zit, erop te knielen met naakte knieën en op te kijken naar de nieuwe maan met de woorden:
“All hail, new moon, all hail to thee,
I prithee, good moon, reveal to me
This night, who shall my true love be,
Who he is, and what he wears,
And what he does all months and years.”
Ze loopt dan achteruit tot ze komt bij een draaihekje en gaat rechtstreeks naar bed zonder een woord te spreken (Reade 1861, 65, 73).

Newell maakt in zijn ‘Games and Songs of American Children’ melding van een Hallowe’en rhyme uit New York:
“Oh, dear doctor, don’t you cry!
Your true love will come by-and-by.
If she comes all dressed in green,
That’s a sign she’s to be seen.
If she comes all dressed in white,
That’s a sign she’ll cry all night.
If she comes all dressed in gray,
That’s a sign that she’s away.
If she comes all dressed in blue,
That’s a sign she’ll marry you.”
Een variant uit Massachusetts luidt:
“Oh, Miss Betsy, don’t you cry!
For your true love will come by’m-bye;
When he comes he’ll dress in blue,
Then he’ll bring you something new.”
Deze corrupte rijmen, aldus Newell, zijn alleen interessant als voorbeelden van het voortduren van Hallowe’en-gewoonten, zelfs in Amerika. De Schotse rijm van Chambers is als volgt:
“This knot, this knot, this knot I knit,
To see the thing I ne’er saw yet,
To see my love in his array,
And what he walks in every day;
And what his occupation be,
This night I in my sleep may see.
And if my love be clad in green,
His love for me is well seen;
And if my love be clad in gray,
His love for me is far away;
But if my love be clad in blue,
His love for me is very true.”
Na deze woorden opgezegd te hebben stopt het meisje haar geknoopte kousenband onder haar kussen en slaapt erop, waarop haar toekomstige echtgenoot zal verschijnen aan haar in een droom. (Newell 1903, 98f nº35)

Robert Burton geeft in zijn ‘Anatomy of Melancholy’, 1621 het oudste voorbeeld van een ‘love divination charm’, bedoeld om de opzegster in staat te stellen de toekomstige echtgenoot te zien:
“I knit this knot, this knot I knit,
To know the thing I know not yet,
That I may see,
The man that shall my husband be,
Not in his best or worst array,
But what he weareth every day,
That tomorrow I may ken,
From among other men.” (Roper 2005, 154f)
In een variant volgt na r. 4:
“How he goes, and what he wears,
And what he does all the days.” (MGR 311 nº713)
De acties, waarmee de spreuk gepaard gaat, zijn gevarieerd: het binden van de eigen kousenband (‘garter’) aan de bedpost, maar meestal wordt de linkerkousenband gebonden om de rechterkous. In de versie van John Aubrey werd een knoop gelegd bij iedere ‘komma’ in het vers:
“This knot I knit,
To know the thing,
I know not yet,
That I may see,
The man that shall my husband be,
How he goes, and what he wears,
And what he does, all days, and years.”
8 komma’s + 1 punt = 9 knopen, wat wordt bevestigd in een krantenbericht (‘Connoisseur’) van 1755 (20-2): ‘I always tye my garter nine times round the bed-post, and knit nine knots in it.’ Aubrey voegt toe: ‘accordingly in your dream you will see him: if a musitian, with a lute or other instrument; if a scholar, with a book of papers.’ En hij vervolgt met een anekdote over een ‘gentlewoman’, die in zijn aanwezigheid bekende de methode te hebben gebruikt en van haar man te hebben gedroomd. Twee of drie jaar later, toen ze op een zondag in de kerk was, kwam een jonge Oxonian op de kansel, waarop ze tegen haar zuster uitriep: ‘This is the very face of the man that I saw in my dream.’ (Roper 2005, 154f). Andere ietwat onwaarschijnlijke ‘love divinations’ laten een meisje een van haar geliefdes kousenbanden verwijderen van zijn slapende, geklede lijf en die dan binden aan haar eigen kousenband in een ‘love-knot’, terwijl ze de ‘charm’ zegt, of een wilgentak in haar linkerhand nemen, het huis verlaten en zonder te worden gadegeslagen driemaal erom heen rennen, de hele tijd de betreffende woorden zeggend. (ID., 72)

Het knopen van de ‘garter’ (kousenband) wordt nog in 1875 genoteerd, maar met een andere rijm en bedoeld voor een man. De instructie is nogal cryptisch: ‘Garter. 9 tight knots and 1 slack one. Tie round bed-post. Put shoe or slippers in form of T under pillow. Don’t utter a word to anyone. Go to bed backwards. Undress with left hand. Say:
I do this for to see
Who my future wife is to be,
Where she is and what she wears
three times over when tying garter and putting shoes under pillows.’ (Roper 2005, 178).

Ook in Nederland is deze ‘liefdestover’ met kousenbanden bekend. In het compendium van Van Haver zijn een zestal voorbeelden opgenomen. Het eerste recept is niet zo duidelijk: Ook neemt het meisje wel haar kousenbanden, vouwt ze in drieën, werpt ze over het hoofd en bidt dezelfde gebeden (Onzevader, Weesgegroet en Glorie zij de Vader) driemaal, na te hebben gezegd:
‘O sterreschijn
gij schijnt zo schoon
gij schijnt in het verre westen;
laat vannacht in mijn slaap den man,
die voor mij geboren is voor mij staan,
zo gekleed en gereed
als hij dagelijks is gekleed.’
Het tweede recept voor een meisje dat in een droom haar minnaar wil zien bevat alleen een gebedje:
‘O sterrekijn, gij zijt zo schoon,
gij schijnt in ’t verre westen,
laat vannacht in mijnen droom,
de man die voor mij geboren is, voor mij staan.’
In het derde recept moet men ’s avonds bij het slapengaan de kousenbanden gekruist onder het hoofdkussen leggen. Heeft men het hoofd op het kussen neergelegd, dan zegt men zacht en langzaam:
‘Op deze band die ik hier leg
op deze woorden die ik zeg
is er een zoetlief voor mij in ’t leven
hoop ik, dat God mij in de droom moog’ geven
zo hij gaat, zo hij staat,
al in zijn dagelijks gewaad,’
dan krijgt men in een droom hem of haar te zien of … een doodkist.
In het vierde recept zet het meisje, dat haar aanstaande minnaar wil zien, zich met de rug naar het ledikant, maakt de linkerkousenband los, vouwt die driemaal en zingt:
‘Ik vouwe mijn kousenband in dryen,
Jesuken van Maryen,
wilt my desen nacht bevrijen,
dat ik hem mag horen en zien
waer dat ik mijn geheel leven lang
mee moet leven en zijn;’
dan stapt ze met de linkervoet in bed en stopt de opgevouwen kousenband onder het hoofdkussen; ’s nachts ziet ze de aanstaande minnaar voor zich.
Het vijfde recept is vrijwel hetzelfde. De instructie zegt ’s avonds bij het naar bed gaan met de rug tegen het bed te leunen, de linkerkousenband los te binden, die driewerf in een rolletje op te vouwen tussen de duim en de voorste vinger van de rechterhand, hem vervolgens in drieën te vouwen, op de linkerborst op het blote vel te leggen en zachtjes te zingen (zonder dat moeder het hoort):
‘Ik vouwe mijn kousenband in dryen,
Jesuken van Maryen,
wilt mij dezen nacht bevrijden
dat ik hem mag hooren en zien,
waar dat ik mijn leven lang
zal moeten leven en zijn.’
De zesde zegt:
‘Ik vol miën koseband ien dryen
en onder ’t kussen stop ik hom
den zij [= zie] ik straks wel [= wie] mi komt vrijen
en ‘k heur hom zingen: “Joa, ik kom!”
Den zij ik hou hij stait
den zij ik hou hij gait
des daags en sundaags oppe stroat
ien holding wezen en geloat,’
dan stapt gij met uw linkervoet het eerst in uw bed, legt den kousenband nog steeds in drieën gevouwen onder uw hoofdkussen en ’s nachts zult gij uwen aanstaanden minnaar in levende lijve voor u zien. (Haver 1964, 392-4 nº1087-1092)

In Vlaanderen wordt de waarzeggerij bedreven op Sint Andriesavond. Een meisje moet een van iemand een handvol graan vragen, in haar kamer zich ontkleden en de lamp uitblazen, met de rechterhand het graan over het hoofd naar het bed toegooien en zeggen:
‘In Sint Andries name
zaai ik mijne zaden;
in Sint Andries gaarde
zal ik mijn schat afwachten.’
In de Kempen plachten de jongens en meisjes op de laatste dag van februari voor ’t slapengaan in ’t veld roepen:
‘Red, red
brengt raad, raad,’
om in hun dromen het beeld van hun toekomende te zien. In Wallonië, waar men hetzelfde gebruik heeft, roept men ‘mars, mars’ i.p.v. ‘red, red’. De jonge meisjes uit de omgeving van Luik werpen ook, gedurende negen dagen, vanaf 11 maart, voordat ze gaan slapen, hun kousen achter zich over het hoofd, iedere keer drie ‘pater’ en drie ‘ave’ zeggend [d.w.z. 3 onzevaders en drie weesgegroeten biddend]. Ze kijken dan pas de volgende morgen naar de kousen. Zijn ze in een kruis gevallen, dan zal men nog niet trouwen, maar anders ziet men de toekomstige echtgenoot in de droom. Maar als ze in een kruis gevallen zijn, en men ziet in de droom een doodskist, dan zit er niets anders op dan ongetrouwd blijven. (Reinsberg-Düringsfeld I, 1870, 128). Ook kent men in België de gewoonte voor meisjes om de vooravond van Driekoningen naar de schapenstal te gaan en daar (geblinddoekt of in het donker) hun hand op een van de beesten te leggen. Is het een ram, dan zal ze in de loop van het jaar trouwen (R-D, 33).

In Luik kwamen vroeger jonge meisjes met hun gelijkgestemden bijeen op 1 mei op het moment dat de zon opkwam om ‘lier le jonc’ (bies te binden); ze gingen naar een groene wei om zich bij voorkeur op te houden nabij een egelantierbosje, beschermer van het gazon bestemd voor hun geheimzinnige operatie. Ieder van hen koos drie grassprieten, waarvan ze de uiteinden afknipte om ze dezelfde lengte te geven; daarna bevestigde ze aan elk van deze sprieten een zijdedraad van verschillende kleur. De zwarte staat voor het celibaat, de rode voor de onbekende minnaar en de groen voor het object der geheime wensen. Na tien dagen wachten sprak het orakel zich uit door diegene van de drie sprieten die de andere twee overtrof in hoogte (Reinsberg-Düringsfeld 1870, I, 220 naar Bovy I, 74).

In de Haute-Vosges moet een jong meisje, als ze haar voorbestemde echtgenoot wil leren kennen, op de vooravond van het feest van de Purificatie (1 febr.) met de rug naar het vuur gewend een handvol as gooien op de brandende kolen op zo’n manier dat deze zo volledig mogelijk worden bedekt. Hoe beter de kolen zijn bedekt, des te beter slaagt de tover (‘charme’). Tijdens deze operatie, die altijd een zekere voorbereiding veronderstelt, zegt het meisje:
‘Chandelier, Chandeleur,
Je te cache à [het juiste uur aangeven] heures,
Fais-moi voir en mon dormant
Celui que j’aurai en mon vivant.’
Als ze meteen gaat slapen en slaagt in te slapen zonder een woord te zeggen, kan ze ervan verzekerd zijn in haar eerste slaap de man te zien die op een dag het leven met haar zal delen. Men kent er ook een ritueel om te weten te komen vanwaar de vrijer zal komen. Een meisje, dat dat wil weten, gaat nog voor het opgaan van de zon op de dag van de Purificatie op de mesthoop of ashoop staan en gooit haar schoen in de lucht. De richting, die hij aanwijst bij het neerkomen, is de richting vanwaar haar vrijer zal komen (Saintyves 1987, 127f). In België is 25 februari, St. Matthijs, een grote lotdag voor mannen. ’s Nachts gooit men een schoen naar achteren over het hoofd en als de punt wijst in de richting van de deur van de kamer, dan zal men deze spoedig verlaten om zich te gaan voegen bij zijn voorvaderen of op zijn minst om te verhuizen (R-D, 123).

In Bohemen, in de regio van de Saar, gaan de meisjes op de avond van 30 december naar de houtstapel of naar de keuken en nemen er, in het donker, zoveel hout als ze in hun armen kunnen dragen. Wanneer ieder zijn deel heeft gepakt, steekt een van hen, die geen hout heeft gepakt, een kaars aan en men begint de stukken te tellen. Als het aantal even is, mag het meisje erop vertrouwen weldra te zullen trouwen; is het oneven dan moet ze nog een jaar wachten. Vervolgens gaan de meisjes terug naar de kamer en de proef van het gooien van de schoen begint: het ene meisje na het andere neemt plaats op de grond op enige passen van de deur, neemt een schoen en gooit hem, balancerend op de ontblote voet, over haar hoofd. Als de schoen neerkomt met de punt in de richting van de deur, is er grote hoop op een spoedig huwelijk, maar als de schoen dwars op de richting valt, dient men een ziekte te verwachten of een ander ongeluk. Is de punt naar de kamer gericht, dan hoeft ze geen huwelijk dat jaar te verwachten. Als amusement op de vooravond van Nieuwjaar of Driekoningen is deze wijze van het lot ondervragen nog in gebruik in België, vooral in de Kempen (Saintyves 1987, 148).

In Oostenrijk steken de meisjes in de Thomasnacht een bezem in de grond en zetten hun schoenen eronder; men vindt ze de volgende morgen in een bepaalde richting (naar het kerkhof toe [= geen vrijer?], enz.) verschoven. Komt bij het liefdesorakel van de Harzer meisjes in de Andreasnacht als eerste een oud wijf, dan moet het meisje nog een jaar vrijgezel blijven. In Rusland gebruikt men een kam als een middel voor meisjes om de toekomstige bruidegom te voorspellen en om liefdesmagie te bedrijven: meisjes leggen hun kam onder hun kussen voor de nacht of hangen hem uit het raam om erachter te komen wie hun hoofd zal komen kammen; ze kammen de hoofden van jongens om hen te betoveren; de kam van een door een jongen verlaten meisje werd verbrand op feestjes als een vorm van de draak steken. De folkloriste Boschee meldt van zichzelf: ‘Als jonge meisjes schilden we een appel op Nieuwjaarsavond, wierpen de schil over onze rechterschouder op de grond. Uit de vorm, die het op de grond had, leerden wij de eerste letter van onze toekomstige echtgenoots voornaam’ en de Duitse Rüttner-Cova meldt: ‘Als jonge meisjes schilden wij nog in de Silversternacht (= oudjaar) een appel en wierpen de schil over de rechterschouder op de grond. We ontdekten dan uit de aangenomen vorm de beginletter van de voornaam van onze toekomstige man.’ Ook in oostelijk Nederland gooide men een hele appelschil over het hoofd om de eerste letter van de naam der toekomstige wederhelft te weten te komen (Driem. Bl. 1, 1902, 98).
Volgens Wuttke in ‘Der deutsche Volksaberglaube’ (1900, 233) schrijven de meisjes in de Andreas-, Thomas- en Nieuwjaarsnacht (en ook wel met Sint Maarten) de 24 letters met krijt op de deur en grijpen dan met verbonden ogen ernaar; de getroffen letter is de beginletter van de toekomstige geliefde; of ze schrijven op Kerst- of Thomasdag [dit moet zijn de dag ervoor!] de letters op losse briefjes, leggen die onder hun hoofdkussen en grijpen ’s nachts ernaar met hetzelfde doel; ook hun eigen toekomstige beroep kan men door zo’n briefje te weten komen (Mostert 1995, 95 n. 140). In een Engelse nursery rhyme wordt gezegd:
‘St. Simon and Jude,
on you I intrude,
By this paring I hold to discover,
Without any delay, to tell me this day,
The first letter of my true lover.’ (MGR 323 nº770)
Een andere manier om de naam van de toekomstige echtgenoot te leren is het opgooien van de ‘Tuswball’ (a bunch), waarbij de volgende rijm werd opgezegd:
‘Tuswball, tuswball, tell unto me,
What my sweetheart’s name shall be.’
Dan worden de letters van het alfabet gezegd tot de bal valt, en de laatst genoemde letter duidt de naam van de sweetheart aan.

Lees ook het derde deel van ‘Het zien van de toekomstige echtgenoot of echtgenote’.