Cor Hendriks – Het mes in de golven

In Micael Ross’ artikel, getiteld ‘The Knife Against the Wave’ (zie ‘Het mes in de wervelwind’), treffen we het volgende verhaal aan afkomstig uit een collectie verhalen uit de Ierse county Leitrim, bijeengebracht door Leland L. Duncan en gepubliceerd in het tijdschrift ‘Folklore’ (7, 1896, 175-177). Het verhaal is opgenomen door William Kinsey van Tom Kilroy uit Glan, nabij de oever van het Noord Midlandmeer, waar de actie plaats heeft.

Een heer was eens aan het vissen op Lough Allen samen met zijn zoon. Het meer was uitermate kalm, maar rond de middag keek hij voor zich en zag een grote golf oprijzen. Terwijl de golf naderbij kwam, werd hij al groter en groter, en ze raakten in paniek en hij wist niet wat hij moest doen. De heer nam in zijn nood en angst een spies die hij in de boot had liggen en wierp die met al zijn kracht en macht naar de reuzengolf. Nauwelijks had hij dat gedaan of het meer werd zo kalm als een vennetje. De heer merkte dat hij geheel uitgeput was en ging op de oever aan en toen hij geland was op de oever merkte hij dat hij nauwelijks in staat was om te lopen. Dus toen hij aankwam in zijn huis dat op de heuvel boven het meer lag vroeg zijn moeder of hij ziek was. Hij zei van niet, maar hij was vreselijk moe en moest een tijdje naar bed gaan. ‘En als iemand komt vragen naar me, zeg dan dat ik uit ben,’ want hij wilde rusten. Hij lag nog niet lang in bed toen een jonge vrouw, die in de buurt niet bekend was, binnenkwam en de vrouw des huizes vroeg waar haar zoon was; en die zei dat hij uit was. ‘O nee,’ zegt ze, ‘want hij ligt in zijn bed.’ ‘Dat doet hij niet,’ zei zijn moeder. ‘Dat doet hij wel,’ zegt de jonge vrouw en voegt toe: ‘als u zo vriendelijk wilt zijn hem te zeggen op te staan, want ik heb hem nodig, want ik kan niet teruggaan zonder hem.’ Dus de oude vrouw ging naar boven en maakte haar zoon wakker, en hij kwam naar beneden en vroeg de jonge vrouw wat ze wilde. Ze zegt: ‘Was je vandaag niet aan het vissen op het meer? Herinner je je de spies die je naar de grote golf wierp?’ ‘Inderdaad,’ zegt hij. ‘Die steekt in mijn bazins voorhoofd,’ zegt ze, ‘en niemand kan die eruit halen behalve jouw twee handen; en als je niet komt, zal ze sterven voor de zon ondergaat, want niets kan hem er uithalen behalve jij, en als je komt, beloof ik dat je weer gezond en wel naar je eigen huis zult terugkeren. Ik beloof dat op mijn knieën,’ zegt ze. Dus de heer ging op pad en hij reisde voort en hij zag nooit een meer totdat hij weer terugkwam, maar hij ging over een mooie weg de hele tijd tot hij kwam bij een paleis op de bodem van het meer. Zijn moeder bleef in de deuropening staan tot ze hen zag afdalen naar de bodem van het meer. Toen hij de grote zaal betrad, zag hij de koningin op haar troon zitten met de spies in haar voorhoofd, en ze verwelkomde hem onder het meer. Ze zegt: ‘Je herinnert je dat je aan het vissen was vandaag? Je herinnert je de reuzengolf die op je afkwam om je bootje te vernielen?’ ‘Inderdaad,’ zegt de heer. ‘Wel, die golf was ik,’ zegt ze, ‘want ik werd verliefd op je en dacht dat ik je wou hebben in dit gelukzalige huis met mij en mijn prins en geliefde zijn voor immer en een dag, en toen je de golf zag aankomen werd je zo bang dat je de spies met woede en kracht ernaar wierp en die spies drong in in mijn voorhoofd zoals je ziet en niets kan hem eruit krijgen behalve jouw twee handen, maar zorg ervoor dat je hem er in één ruk eruit haalt, want je krijgt geen tweede kans, want ik zal sterven voor de zon ondergaat als je hem niet bij de eerste keer eruit haalt.’ Dus greep hij de spies stevig beet en rukte hem met de eerste haal uit haar voorhoofd. ‘Nu,’ zegt ze, ‘leg je hand op de wond en die zal niet bloeden en nooit zal er een lidteken op zijn.’ En hij deed aldus. ‘Wat is je verzoek?’ zegt ze. ‘Niets,’ zegt hij. ‘Je moet een of ander verzoek hebben. Heb je goud nodig?’ ‘Nee,’ zegt hij. ‘Wel, je moet een verzoek hebben en het benoemen.’ ‘Alles waar ik om vraag is dat degenen met mijn naam, al zeilen ze over het meer in een wastobbe, niet zullen verdrinken.’ En dat werd hem toegestaan. De koningin reikte hem haar met juwelen overdekte hand en nam afscheid van hem en zei de vrouw hem hoog en droog bij zijn eigen huis achter te laten, en dat deed ze. En sindsdien, wie zijn naam had, die kon zeilen in een ‘pigin’, en dat is nog minder dan een wastobbe, en veilig zijn.

Ross onderscheidt twee redacties van het thema ‘mes in de golf’. De eerste noemt hij de ‘Zoon van de Weduwe’-redactie, waarvan hij het volgende schema geeft:
Een aantrekkelijk zeemeisje wordt verliefd op een knappe visser. Ze probeert hem te ontvoeren door de gedaante van de derde van drie reuzengolven aan te nemen. Als ze slaagt, is ze van plan de illusie te scheppen voor de wereld dat hij verdronken is, terwijl hij in werkelijkheid met haar leeft in een onderzees paleis. Haar poging mislukt doordat hij een mes met een zwart heft in de tovergolf gooit. IJzer dwingt haar terug te keren. Niet alleen is haar plan mislukt, ze heeft ook een mes in haar lijf dat alleen de werper kan uittrekken en daarmee haar genezen. Haar broer of haar vader komt op een wit paard, hetzij even later naar de boot rijdend over de golven, of die nacht naar het huis van de visser om hem over te halen naar de Andere Wereld te komen om haar te genezen. Aangezien de gewoonlijke ingang naar die wereld voor een sterfelijke is via een gesimuleerde dood, staat de vissers schipper (of vader) op een garantie voor zijn veilige terugkeer. De Andere Wereld is onder de zee of in een heuvel. Hij gaat erheen en herkent buren van wie werd gedacht dat ze waren gestorven of verdronken. Soms waarschuwen zij hem hoe zich te gedragen, i.e. voedsel te weigeren. Wanneer hij het mes verwijdert, is het zeemeisje meteen in een goede bui. Ze wil nog steeds met hem trouwen en neemt hem mee op een tochtje door het land, zodat een vertoon van haar rijkdom de balans zal doen doorslaan ten gunste van haar. Hij weigert en getrouw haar belofte laat ze hem deze keer gaan. Mensen waarschuwen hem de zee in de toekomst te mijden en lange tijd doet hij dat ook. Ze gebruikt haar macht over de vissen om een overvloed te creëren. Hij wordt erdoor aangelokt en raakt weg op zee.

Het verhaal is ook buiten Ierland opgetekend. In een versie van het Oost-Friese eiland Sylt vallen drie heksen in de gedaante van golven een schip aan. Een scheepsjongen met een ‘rein zwaard’ steekt zijn wapen in de golf en deze gaat voorbij zonder enige schade aan te richten, een spoor bloed achterlatend. Diezelfde nacht sterven drie vrouwen op het eiland aan een wond in de zijde. Het verhaal is ook bekend in Zweden en wordt door Klintberg (2010, 287 type N54) als volgt samengevat: Een man luistert een gesprek tussen heksen af, die zeggen dat ze zich in zeegolven gaan veranderen om een schip tot zinken te brengen. Hij waarschuwt de zeelui, die met hun messen in de golven steken en de heksen verwonden.

Dat het verhaal over bovennatuurlijke wezens, die zich in golven veranderen al oud is, blijkt uit het voorkomen ervan in ‘Het Testament van Salomon’, dat in de eerste eeuwen na Christus wordt gedateerd vanwege overduidelijke Christelijke referenties erin, maar waarschijnlijk gebaseerd is op een oudere Joodse versie. In dit verhaal worden een voor een allerlei geesten door Salomon opgeroepen om voor hem te verschijnen en hem hun geheimen mee te delen. In §67 verschijnt voor Salomon een geest, die van voren eruit ziet als een paard, maar van achteren als een vis. En hij had een machtige stem en zei tegen Salomon: ‘O koning Salomon, ik ben een woeste geest van de zee en ik ben begerig naar goud en zilver. Ik ben zo’n geest die zich oprolt en aankomt over de watervlaktes van de zee en ik overval de mannen die erop varen. Want ik rol mezelf tot een golf en ik verander mezelf en dan werp ik mezelf op schepen en kom recht op ze af. En dat is mijn zaken doen en mijn manier om geld en mensen te pakken te krijgen. Want ik neem de mensen en wervel ze rond met mezelf en ik smijt de mensen uit de zee. Want ik ben niet begerig naar mensenlijven, maar werp ze zo ver uit de zee.’

In een oude Noorse versie uit de Kormáks saga (naverteld door Catharine Raudvere in haar essay over ‘Trolldómr in Early Medieval Scandinavia’) is het niet de gedaante van een golf, die de heks aanneemt, maar die van een walrus. De held Kormak heeft een conflict met de heks Thorveig, die hem achtervolgt naar de zee. Het schip wordt aangevallen door een walrus, die het probeert om te kiepen, en Thorveig wordt aan haar ogen herkend als degene die in de walrus huist. De mannen op het schip duwen het zoogdier onder het wateroppervlak en op hetzelfde moment ligt Thorveig thuis op haar sterfbed. Een minder duidelijk voorbeeld is te zien in een ander oud-Noors verhaal te vinden in Stephen Mitchells studie naar ‘Witchcraft and Magic in the Nordic Middle Ages’ (2011, 91). Als een bestraffing voor het schenden van de heiligheid van Baldrs Weide evenals een overduidelijke manier om van hem af te komen wordt Friðþjófr door koning Helgi eropuit gestuurd om achterstallige belasting te innen van de Orkney Eilanden. Om zeker te zijn dat hij niet terugkeert huurt de koning aldus de saga twee heksen (seiðkonur) in om een storm te zenden tegen Friðþjófr en zijn mannen en ‘zij voerden hun hekserij uit en beklommen het schavot met toverzangen en toverij.’ Bij het treffen met de aldus opgewekte storm verwijst Friðþjófr in een vers naar ‘oude toverspreuken’ (galdrar gandir), die er de oorzaak van waren. Als de zee en het weer steeds erger worden, klimt Friðþjófr in de scheepsmast en komt terug met belangrijk nieuws, ‘een zeer wonderlijk schouwspel’: een grote walvis cirkelde rond het schip, die aldus Friðþjófr de oorzaak was van hun problemen, en hij weet dat koning Helgi ervoor verantwoordelijk is. Bovendien heeft hij op de rug van de walvis twee vrouwen gezien en hij verklaart dat zij de storm hebben veroorzaakt met hun vreselijke hekserij en toverzangen, en hij is van plan te zien wat groter is, ‘ons geluk of hun toverij’. Friðþjófr slaagt erin een van de gedaanteveranderaars (annari hamhleypunni, wat wil zeggen dat de heksen eigenlijk de gedaante van een walvis hebben aangenomen en dat F. eentje harpoeneert) te doden, terwijl zijn magische schip Elliði met de andere afrekent. Tegelijkertijd, ver weg in Noorwegen, ‘terwijl de zusters bezig waren met hun toverij, vielen zij neer van het hoge toverijschavot en braken allebei hun ruggen’ (d.w.z. hun nekken: waren dood). Ook in andere verhalen is dit thema te zien. In de ‘Historia Norwegie’ uit het midden van de 12e eeuw worden de toverpraktijken van de Sámi besproken. De gastvrouw van de Christelijke handelaren valt plots dood neer, maar de Finnen zeggen dat ze niet dood is en halen er een tovenaar bij. Deze valt midden onder het uitvoeren van zijn ritueel dood neer. Een andere tovenaar wordt erbij gehaald, die hetzelfde ritueel uitvoert, waarop de vrouw weer tot de leven komt en de tovenaar aan de handelaren vertelt, dat de ‘gand’ van de andere tovenaar was beschadigd terwijl hij in de gedaante van een walvis was en die verwonding had zich gemanifesteerd in de werkelijke dood van de tovenaar (ID., 107). In de Saga van Ketill ‘Forel’ komt Ketill een heks (tröllkona = iemand die kan heksen) tegen en doodt deze blijkbaar, nadat deze ‘zwart als pek’ opkwam uit de zee en die ernaartoe probeert terug te keren in de gedaante van een walvis (ID., 132). Het rijden op een walvis wordt genoemd in een Noorse bewerking van de Canon Episcopi van Regino van Prüm (ca. 900): ‘Gezegd wordt in heilige boeken dat nachtvaarders of vliegende heksen (kveldriður eða hamleypur) worden geloofd een tijdje te reizen met de godin Diana en Herodias over de grote zee rijdend op walvissen of zeehonden, vogels of dieren, of over het grote land, en ze worden gedacht te reizen in het vlees, maar [die] boeken bevestigen dat het een leugen is’ (ID., 134).

In Schotland wordt het verhaal verteld van een visser, die een zeehond op een nabije klip ziet liggen en hem met zijn mes steekt. De zeehond gaat ervandoor met het mes van de visser in zijn lijf. Een tijdje daarna gaat de Schot op reis naar Noorwegen en ziet daar in het eerste huis dat hij betreedt zijn mes in de zolderbalk steken. Hij schrikt, maar de Noor neemt het mes, geeft het aan hem en zegt hem nooit meer een arm zeeschepsel te verstoren. In een andere versie slaat een jongeman, Egan de zoon van Egan, een zeehond knock-out, denkt dat hij hem gedood heeft en steekt een wilgentwijg door de poot om hem te markeren als zijn eigendom, maar wanneer hij terugkomt, is het dier verdwenen. Tijden later door een storm naar een vreemd land geblazen wordt hij zeer gastvrij verwelkomd in een huis. De heer des huizes blijkt de zeehond te zijn die hij de wilgentwijg door de vuist had gestoken (Agricola 1967, 138f).
In een derde versie is de man zeehondenjager, steekt op een dag een zeehond met zijn mes en deze ontsnapt met het mes in zijn lijf. Boos over het verlies van zijn mes gaat de jager naar huis en ontmoet een vreemd uitziende ruiter, die, wanneer hij hoort, dat de man een zeehondenjager is, een groot aantal zeehondenhuiden bestelt, die hij die avond geleverd wil hebben. Wanneer de jager zegt, dat er niet zoveel zeehonden in de buurt te vinden zijn, biedt de man hem aan hem te brengen naar een plek, waar heel veel zeehonden zijn. Dus klimt de jager achterop bij de ruiter, die zijn teugel schudt, en het paard galoppeert er vandoor met zo’n vaart dat de jager moeite heeft op zijn plek te blijven. Ze gaan verder en verder, vliegend als de wind, tot ze bij een grote klif komen. Hier stoppen ze en stijgen af. De jager kijkt over de klifrand en ziet ver beneden zich de blauwe zee. Dan legt de vreemdeling plots zijn hand op de jagers schouder en ze vallen met een plons in de zee. Dieper en dieper gaan ze tot ze tenslotte komen bij een enorme deur, die uit zichzelf opengaat, en binnen komen ze in een enorme zaal, vol met zeehonden. In een spiegel ziet de jager, dat hijzelf ook een zeehond is. Ze lijken erg verdrietig. Zijn gids verlaat de zaal en komt even later terug met een enorm mes en vraagt de man of hij het herkent. Hij ziet dat het zijn eigen mes is en vreest voor zijn leven, maar de zeehonden vragen hem te doen wat zij vragen en alles zal goed komen. Dus volgt hij zijn gids naar de kamer waar een grote zeehond ligt met een gapende wond in zijn zij. ‘Dat is mijn vader, die jij verwond hebt. Ik bracht je hier om zijn wonden te verbinden, want geen andere hand dan de jouwe kan hem genezen.’ De zeehondenjager verbindt de wond zo goed als hij kan en zegt dat hij het hem spijt dat zijn handen de oorzaak hiervan waren. De aanraking van zijn handen lijkt als tover te werken en de wond sluit tot een lidteken en de oude zeehond springt overeind, zo gezond als altijd. Dan is er grote blijdschap in heel het Paleis van de Zeehonden, behalve voor onze held bij de gedachte daar te moeten blijven. Vervolgens biedt zijn gids hem aan hem terug te brengen, echter op één voorwaarde: dat hij nooit meer een zeehond zal verwonden. Hij zweert dit en al de zeehonden zijn bijzonder blij, want hij was de beroemdste zeehondenjager in het Noorden. Hij wordt teruggebracht door het schaduwachtige groene water, komt op in het zonlicht en dan, met één sprong, bereiken ze de top van de klif, waar het grote zwarte paard staat te wachten om hen te brengen naar het huis van de zeehondenjager. Daar geeft de vreemdeling hem een enorme zak met goud ter compensatie van het verlies van zijn levensonderhoud (Jarvie 1997, 20-26; Keightley 1892, 394: ‘The Wounded Seal’; Brown 1973, 24-29: ‘In het rijk van de zeerobben’).[1]

Het verhaal van het verloren mes heeft een lange traditie achter zich en is al te vinden in het werk van de reeds meermalen genoemde Gervasius van Tilbury, waarin het een bruinvis is, die gewond wordt door een dolk en ermee verdwijnt. Op hetzelfde moment breekt een vreselijke storm los en de vissers verdrinken bijna. Dan komt een ridder op een hert over het water aangereden en vraagt de uitlevering van degene, die de bruinvis heeft verwond. Om zijn makkers te redden stapt de man naar voren en wordt bevolen bij de ridder op het hert te klimmen. Hij wordt meegenomen naar de bodem van de zee, waar hij de dolk moet verwijderen uit de gewonde bruinvis. Het is een spreekwoord: ‘De schuldige hand brengt de wonde remedie,’ en de zeeman wordt teruggebracht naar het schip. En dat is, aldus Gervasius, de reden dat geen zeeman nog op bruinvissen jaagt (Benwell & Waugh 1962, 16).

T. Lehtisalo, in zijn ‘Juraksamojedische Volksdichtung’ (Helsinki 1947, 22-24 nº11: Sage), heeft het volgende verhaal: Eens toen de aarde geschapen werd, was onder de stammen van Witwer-Wirte een tovenaar. De tovenaar had een Russische vriend. Eens gingen ze, [hij] met deze vriend, op de IJszee zeilen in een schip met zeven zeilen. Ze hebben veertig scheepslui. Toen plotseling kwam nevel. Midden in de nevel zag de Witwer-Wirt-tovenaar een drijvende steen een weinig voor de voorsteven van zijn schip. Toen brak bij het stoten van het schip op die steen alles, geen stukje bleef er over. De veertig scheepslui stierven allen. De tovenaar samen met zijn vriend voerde het zog van de stroom mee. Nadat ze onder het benedenwater gekomen waren, gingen ze de tent van de watergeest-oude in. Daar zaten in de tent zeven zonen van de watergeest. Toen zei de tovenaar: “Jij, jongste zoon van de watergeest, op wie wachtte je als drijvende steen? Breng nu mijn veertig scheepslui hier! Als je ze niet brengt, dood ik je.” Toen doodde hij de jongste zoon van de watergeest. Daarop gaat hij vanaf deze plek met zijn vriend zeven dagen te voet. Op de zevende dag kwamen ze bij de tent van zijn vriend aan. Toen zei zijn vriend: “Begeef je nu naar je land! Vanaf nu laat je naam ‘japtjik haesje’ zijn! De op de aarde wonende mensen mogen je offeren (bloedloze offers)! Ik op mijn beurt zal vanaf nu God Mikkulai (Nicolaas) heten. De op de aarde wonende Russen bidden tot mij, de Samojeden op hun beurt zullen mij offeren (bloedoffers).” Toen kusten ze elkaar en begaven zich naar hun plaatsen.

Lees ook het vervolg: De verloren speer.

Literatuur
Agricola, Christiane (hgg.). Schottische Sagen, Berlin 1967 (Europäische Sagen. hgg. Will-Erich Peuckert. V).
Benwell, Gwen & Arthur Waugh. Töchter des Meeres. Von Nixen, Nereiden, Sirenen und Tritonen. Hamburg 1962 (= Sea Enchantress. London 1961).
Brown, Michael (ed.). Legenden van de Zee. Baarn 1973 (= The Hamish Hamilton Book of Sea Legends. 1971).
Hill, Carole E., (ed.). Symbols and Society. Essays on Belief Systems in Action, Athens (USA) 1975 (Southern Anthropological Society Proceedings, nº9).
Jarvie, Gordon (ed.). Scottish Folk and Fairy Tales. London 1997 (= 1992).
Keightley, Thomas. The Fairy Mythology. London-New York 1892.
Klintberg, Bengt af. The Types of the Swedish Folk Legend. Helsinki 2010 (FFC 300).
Mitchell, Stephen. Witchcraft and Magic in the Nordic Middle Ages. Philadelphia-Oxford 2011.
Raudverre, Catharina. ‘Trolldómr in Early Medieval Scandinavia’. In: Ankarloo, Bengt & Stuart Clark (eds.). Witchraft and Magic in Europe: The Middle Ages (Vol. 3). London 2002 .
Ross, Micael. ‘The Knife against the Wave: A Uniquely Irish Legend of the Supernatural?’, in: Folklore 105, 1994, 83-88.
Testament of Solomon. Translation is by F. C. Conybeare. Jewish Quarterly Review. October, 1898.

De bijgevoegde PDF is dezelfde als bij ‘Het mes in de wervelwind’.

[1] A ‘case’ from Brasil, reported by Carvalho-Neto (1969, 64f: in cases there is personal testimony of the narrator because he heard speak of it or because it happened to him) from Eduardo Galvão, ‘Santos e Visagens’: “Lucio invited a young girl to a namesake’s party. They got into a canoe to go to a little island where the party was being held, according to Lucio. But on approaching it, the girl noticed that there were no signs of a party or of people. Lucio told her that it was ‘a party in the deep’, and after persuading her not to fear, took her on his back and dove. She does not remember how she got to the ‘bottom’, only knows that suddenly she was in the midst of a city whose houses shone as though they were of gold. The people who walked the streets were ‘white and beautiful’. Lucio took her to the house where the party was. He warned her not to accept any food because if she tasted even a little she would remain in the ‘enchanted kingdom’ forever. They danced all night as though they were at a normal party. At dawn Lucio took her home again.” According to Charles Hudson, in Cherokee stories, people who go to visit the Under World and who are foolish enough to eat Under World food inevitably die after returning to This World. (after Adair 1775;135? In: Hill 1975, 97)

PDF:
The Knife in the Whirlwind