Cor Hendriks – Door de mand vallen (4)

Stoett (1974, 172 nº862) merkt op dat in de 18e eeuw meisjes aan vrijers, die hen niet bevielen, een bodemloze korf zonden; en in de Eifel moest nog ‘voor kort’ iemand die zijn meisje ontrouw wordt door zo’n bodemloze korf kruipen. Ook Schrijnen (I, 244): ‘het gebruik uit den Eiffel, waar de minnaar, die een blauwtje geloopen heeft, door de meisjes gekorfd wordt: ze werpen hem een bodemloozen korf over het hoofd en trekken hem er door heen. In Brunswijk zet men den afgewezene een ouden korf op het dak. Oorspronkelijk wordt de ontrouw bij wijze van volksrechtspraak aldus gestraft, dan ook de onvruchtbaarheid bespot.’ Stoett nº1248: Volgens Grimm V, 1800, Borchardt nº689 en Wander II, 1538 werd in de 17e en de 18e eeuw de vrijer niet meer opgehaald, maar zond het meisje een vrijer, die haar niet beviel, een bodemloozen korf. De tekst bij Wander is identiek aan WNT VII.2, 5638: ‘haar oorsprong in de 17e en 18e eeuw een meisje den vrijer die haar niet beviel een bodemloozen korf toezond; dit is zelf ontstaan uit een gebruik in de riddertijd: een jonkvrouw liet uit haar venster aan een touw een korf naar beneden om den pretendent op te halen, was zij echter minder op zijn gezelschap gesteld, dan liet ze de mand halverwege hangen (zie b.v. het plaatje in v. Pappenbode, ‘Kl.v.Filibert’), of maakte den bodem van de mand zoo zwak, dat de afgewezene door de mand viel.’ Röhrich 1973, I, 530: In de Oberpfalz wordt bij de afgewezene ‘ein Korb gesteckt,’ d.w.z. opgestoken, met een strofiguur erin; in de Eifel moet iemand, die een meisje laat zitten, door een oude korf kruipen.

Maar volgens De Cock wordt in de Eifelgouw de minnaar die een blauwtje heeft gelopen door de meisjes ‘gekorfd’: ze werpen hem een bodemloze korf over het hoofd en trekken hem er door heen. Voor een verlaten meisje echter belasten de jongens zich met die taak. (A. de Cock, ‘Spreekwoorden en Zegswijzen’, in: Volkskunde 13, 153-156 nº347: ‘Door de mand(e) (of: ben) vallen, kruipen.’ Bij onze oude schrijvers en thans nog in N. Nederland: bekennen, schuld belijden; in Vlaams België vooral: niet slagen, met schande ergens afkomen, b.v. in een huwelijksaanzoek, een verkiezing, een examen.)

Het HDA (V, 243f ) vermeldt de uitdrukking ‘mit einem leeren Korbe abgewiesen werden’. Dit verwijst naar een gebruik volgens hetwelk tot in de 18e eeuw bij personen, van wie men een huwelijksaanzoek ook maar vermoedde, een korf achter de huisdeur te zetten, die geen bodem had. Door een dergelijke lege korf moest bij het opheffen van een verhouding op vele plaatsen de getroffen partij kruipen of de korf werd over zijn hoofd gestulpt, zodat hij ter aarde viel. In het Bergische kroop bij deze ‘Drühwäsch’ (droogwassing) voor het aangaan van een nieuwe verhouding de jongeling door een korf, het meisje werd door een lange handdoek, waarvan de einden aan elkaar gebonden waren, getrokken. In het Romaanse gebied in West Duitsland (Elzas) kwam de versmade met een wagen vol korven met gaten zijn minnegaven terugeisen, in de Ardennen daarentegen werd de versmade op een door het hengsel van een bodemloze korf gestoken stang rijdend door twee knapen naar het huis van het meisje gedragen, waar hij twee broden als ‘Ablöse’ krijgt. Op de gelijke manier haalt men in Thüringen de gasten, die op de derde huwelijksdag te laat opstaan, in een beschadigde onder hun last doorbrekende ‘Spreukorb’ (wan) binnen. Wanneer in het Böhmerwald het huwelijksgezelschap bij de triomfpoort voor de ingang naar de hoeve kwam, stond daar een oud wijf in een korf zonder bodem, met een uit lompen gemaakt kind op haar arm, waarvoor de bruid geld voor een ‘Kindermus’ (kinderbrij) moest betalen. (Vgl. Röhrich 1973, I, 530: In de 17e en 18e eeuw zonden meisjes de ‘unbequemen Werber’ [lastige, hinderlijke, vervelende vrijer] als afwijzend antwoord een bodemloze korf in het huis, wat deze als ‘bodemloze’ gemeenheid [brutaliteit] kon opvatten. Ook wordt wel gezegd ‘ein körbchen flechten,’ wanneer men iemand op zachte wijze wil afwijzen; in Abraham a Santa Clara’s ‘Reim dich’, 20 heet het ‘Einem ein Körbel geben.’)

In Thüringen betekent ‘ha kräi enn Korb’ een afzegging van zijn (huwelijks)aanzoek. Voor de scherts wordt gezegd: ‘ich ha’n Korb gekrecht, s äs abber e Bodden drinne,’ mijn aanzoek is aangenomen. (Thür. Wb. III, 529; cf. Röhrich 1973, I, 530: ‘[I]n verschiedenen Gegenden Deutschlands kann man noch heute auf die Bericht: “Ich habe einen Korb gekriegt”, die Replik hören: “Einen Korb kann man schon kriegen, aber einen Boden muß er haben.”’)

In het Rijnland is een meisje of een jongen ‘körben,’ hen een korf zonder bodem over het hoofd trekken en die helemaal tot onder hen doortrekken; dit gebeurde bij het meisje door de knapen, wanneer haar jongen haar ontrouw was geworden, en bij de knaap door de meisjes, wanneer hem zijn ‘Brautstück’ was ontglipt. (Rhein. Wb. IV, 1245) In de komedie ‘Amantes amentes’ (I, 5) van 1609 van Rollenhagen heet het ‘dor den korff stiegen,’ d.w.z. door de korf (zonder bodem) klimmen en doorvallen, een korf krijgen. (Röhrich 1973, I, 530)

Nu zijn bodemloze manden al heel lang onderdeel van een spreekwoord. Symon Andriessoon vermeldt in zijn ‘Duytsche Adagia ofte Spreecwoorden’ uit 1550: ‘Een boomloosse mande: Dat sijn die ghene watmen hen doet oft.’ Bijgevoegd is een Engelse vertaling: ‘These are those people for whom, whatever you do for them or give them, it is all lost and comes to no profit.’ (Andriessoon 2003, 207 nº43.8; p. 100: Engels). Het is hetzelfde als ‘’t Is een bodemloos vat,’ hoeveel geld men er ook aan besteedt, het helpt niet, ’t is verloren. Ook: hoeveel die man ook verdient, het geld is er dadelijk weer op. (Laan 1977, 359) Het vat der Danaïden was een bodemloos vat dat de Danaïden met water moesten vullen en waarmee ze nooit klaar kwamen [als straf in het hiernamaals voor het vermoorden van hun echtgenoten in de huwelijksnacht] (Van Dale 1984, 3103; ID., 384f: ‘een bodemloze mand,’ gewoonlijk ‘een bodemloze vat,’ die nooit gevuld kunnen worden, in ’t bijz. gezegd van een altijd ledige geldkist; vat der Danaïden, onuitvoerbare zaak, onmogelijke zaak, onmogelijk werk; ‘een bodemloos vat vullen,’ een onbereikbaar doel najagen; ‘hij is een bodemloos vat,’ iemand die alles verteert; ‘een bodemloze put,’ gezegd van zaken waaraan veel geld verkwist wordt (vgl. Van Dale 1999, 890: ‘een bodemloos vat’; 689f: ‘een bodemloze put’).

Ook Reyer Geurtz in zijn ‘Adagia’ van 1552 heeft ‘Een boomlose mande,’ maar hij heeft ook: ‘De bedelsack is sonder bodem,’ hetgeen bij Sartorius is geworden tot: ‘Een bedelars sack is een bodemloze maand,’ wat bij Harrebomée luidt:
‘Der bedelaren hand
Is eene bodemlooze mand,’
hetgeen natuurlijk hetzelfde is als ‘Eene bedelaars tasch is nooit vol.’ (Gheurtz 2009, 95 nº454; Harrebomée I, 36, die verder vermeldt: ‘De bedelzak heeft een gat; De bedelzak heeft geen’ bodem.’ I, 65: ‘Het is een bodemloos vat.’ Verder: ‘Twee nieten in een bodemloos mandje.’ WNT IX, 184 ‘Ik wierd beloond Met twee nieten in een boomeloozen mand’. Rosseau, ‘Zing. Kraamer’ 45; ‘Nu is het eene mand zonder grond vullen,’ d.i. een onbegonnen werk. Het spreekwoord was zeer populair, want het komt ook voor bij Gheurtz 2009, 98 nº481: ‘Een bedelaers sack is nemmermeer vol;’ Andriessoon (92.4): ‘Bedelaers sack en is nemmermeer vol;’ Serv. 242 v.2: ‘Een bedelars tes en is nimmermeer vol;’ Zeger C3 r4: ‘Een bedelaers tessche en is nemmermeer vol.’ Seiler 1922, 223: ‘Der Geiz und der Bettelsack sind bodenlos.’)

Volgens Stoett zegt men in Zuid-Nederland voor het zakken voor een examen ook ‘hij valt er door gelijk door een mande zonder boôm;’ en ‘door de mand vallen’ wordt daar gezegd voor mislukken, afgewezen worden bij een examen, wat in het Duits is ‘einen Korb (ohne Boden) bekommen,’ terwijl in het Frans wel wordt gezegd: ‘donner à quelqu’un une serviette.’ (Stoett 1974, 202 nº1020; 172 nº862) [In Noord Brabant kent men ook ‘lelijk door de mand gevallen zijn’ voor: heel mager geworden zijn (Mandos, H. & M. Mandos-van de Pol, ‘De Brabantse spreekwoorden’, Waalre 1988, 340). Voor ‘donner une serviette,’ vgl. ‘remporter une veste’ (supra). Wander (1964, II, 1539) vermeldt: ‘avoir reçu l’avoine [haver],’ door een meisje afgewezen worden; Pools: ‘Jemand einen Erbsenkranz geben’. Vgl. AdC, in: Volkskunde 15, 1902, 200f: ‘recevoir de l’avoine;’ en in Vosges: ‘donner le chat’ (Mélusine I, 454). In Herve in Wallonië zegt men van een jongeling wiens huwelijksaanzoek was afgeslagen: ‘Il a reçu un panier de prunes (pruimenmand),’ en te Laroche zegt men: ‘Vous irez rechercher votre miche,’ te Luik: ‘N’allez-vous pas rechercher vos miches.’ In het land van Aalst zegt men van de versmade minnaar (-ares): ‘Hij (zij) heeft een ajuin (of: een steen) gehad,’ en dat doelt – aldus De Cock – op een wezenlijk geschenk. Te Herve zendt men op de trouwdag een broodje met een rouwband omgeven naar de afgedankte minnaars (Monseur, in: Bull. de Folklore II, 33). Een ‘miche’ is een rond brood, maar ‘miches’ zijn (pop.) ‘billen’ of ‘tieten’. In H.-Bretagne heet het: ‘Il a reçu sa chieuve.’ Dat hij werkelijk een ‘chieuve’ kreeg, zou blijken uit: ‘Il la jette dans un champ, et elle reste là jusqu’à ce qu’un autre aille la chercher’ (Sébillot, ‘C.P. de la H.-Bret.’, 94), hetgeen uiteraard niet letterlijk bedoeld is; de ander, die hem gaat zoeken, is gewoon de volgende die ‘de klos’ is en ‘een blauwtje liep.’ De klos zijn is hetzelfde als de lul, de pineut, de dupe, de sigaar, de pisang, het haasje zijn. De herkomst is moeilijk te bepalen (Van Dale 1999, 431, 520) Een ‘klos’ (5) is een brok, plomp stuk; (fig.) log, lichamelijk of geestelijk plomp, onbehouwen persoon (Van Dale 1984, 1378). Een ‘dupe’ is de bedrogene, iemand die ‘duped’ is, van ‘dupe,’ cheat, make a fool of; deceive (Hornby, 275), Frans ‘duper,’ bedriegen, beetnemen. Volgens DAF 193 is ‘dupe, duppe’ (15e-16e e.) hetzelfde als ‘huppe’, de vogel hop, die doorgaat voor oerdom (stupide); vgl. Skeat, 129: The OF ‘dupe’ meant a hoopoe; whence ‘dupe,’ a dupe, because the bird was easily caught. Harrebomée I, 333 meldt: ‘Iemand den hopzak zenden,’ met de uitleg: ‘Deze uitdrukking is uit een oud kluchtspel ontleend, en dient ter beschimping van den ouden vrijer. “Men zendt hem den hopzak,” opdat hij daarin gesold zou kunnen worden.’ Sollen (op en neer gooien; jonassen; heen en weer trekken) is ‘willekeurig met iemand omspringen’, een ‘loopje met iemand nemen: hij laat niet met zich sollen.’ (Van Dale 1984, 2651) ‘Sollen’ en ‘klossen’ zijn beide vormen van het kolfspel spelen: ‘sol’ en ‘klos’ heet de bal, waarmee wordt gespeeld (Verdam, 296: closse, vgl. cloot; 556: solle). ‘Ik ben het haasje’ is in het Engels ‘I’m screwed, fucked,’ hetgeen in het Nederlands ‘verneukt’ is, ook ‘belazerd, bedonderd, besodemieterd.’ Vgl. ‘Je kunt m’n rug op,’ etc. Volgens Hornby, 779: ‘be screwed,’ drunk. Cf. ‘screw over’ = verneuken.]

Wander noteert bij ‘Den Korb bekommen,’ wat hetzelfde is als ‘Die Schaufel bekommen’: ‘Nach Neocorus galt bei den alten Dithmarsen: “eine Schuffel edder dergeliken bi der Döre als ein Teken der Weigeringe unde des Affschlages, unnd darumme desse Sprickwarter edder Schimpf up de, so dor den Korff gefallen, noch hütiges Dages geredet werden: Er heefft de Schuffel bekamen. Ey de Kleider sitten ehme umme dat Liff, als off se ehme mit Schuffeln darummb geschlagen were. Sindt ehme de Schenen ok blaw? Unde dergelike.”’ (Wander 1984, II, 1538: Neocorus I, 104) [Voor de blauwe schenen, zie: een blauwtje lopen (§1). Vgl. Mensing, ‘Schl.-Holst. Wb.’ IV, 435: ‘Schuf(f)el,’ Neok. 1, 104 berichtet von der Dithmarschen Sitte, dem abgewiesenen Freier eine Schaufel vor die Tür zu setzen; noch jetzt sind dafür Wendungen bekannt wie: ‘se hett em de Schüfel geben’ oder ‘vör de Dör sett;’ ‘he hett de Schüfel kręgen’ oder ‘sik en Schüfel haalt.’ Soms bond men ook bij de onwelkom zijnde vrijer een ‘Schaufel’ aan de staart van zijn paard of wierp hem de ‘Schaufel’ op de wagen. ‘Schüffeln’ b) dem Freier eine abschlägige Antwort geben. ‘Schüffel-breef,’ Absagebrief; hetzelfde als ‘Korf-breef,’ met de uitdrukking ‘se hett em ’n Korf gęben,’ met het verhaal dat het in Noordfriesland gewoonte was bij de afwijzing van een vrijer een oude korf over de schoorsteen te stulpen (ID., III, 265; Jb.f.Ldk. 10, 369). Wander (IV, 114 nº9) heeft bij ‘Enen die Schüffel geben,’ soviel wie den Korb; einen Freier abweisen. Im Dithmarschen: ‘Se [moet zijn: he] hefft die Schüffel bekommen,’ eine abschlägige Antwort des Mädchens. Man stellte eine Schaufel hinter [moet zijn ‘voor’, want hoe kan men hem anders al van buiten zien] die Thür, wodurch dem Kommenden der Antrag und der Verdruss der abschlägigen Antwort erspart wurde. ‘Schüffeln, abschüffeln,’ einen Freier abweisen. Een ‘Schaufel’ is een ‘schop, schep’ (Van Dale 1984, 1089).]

Volgens Buschan ([1922], 348) hoeft de afgewezen vrijer niet voor zijn eigen spot te zorgen: andere knapen planten voor hem een bezem of een ander smadelijk teken op de mesthoop. Bij de oude Dithmarschen zette men een ‘Schaufel’ als teken van de korf voor de deur: ‘He heft de Scheffel bekammen!’ In Obergailtal schilderde men voor hem een hamer, ‘Schlegel,’ op de buitenmuur van het huis. In Billigheim zette men voor hem een sleedoorn (Schwarzdorn) op de mesthoop. In het Bergische droegen de knapen een zware steen in het huis, die hij in zijn eentje niet weg kon krijgen. Ging iemand met een ander trouwen, dan werd de verlatene te grazen genomen. Men strooit haksel over hem, zet bij hem een stroman op het dak of achter het huis, maakt ketelmuziek voor het huis van de vroegere ‘schat’ en brengt hem een grote korenzeef, hetgeen ‘durchfallen’ betekent. In de Eifel wordt bij de verlatene een bodemloze korf over het hoofd gestulpt. Bij Tondern werpt men bij hem een met lompen omklede turfkorf op het huis.

In de omgeving van Lyon pleegde de vrijer het meisje, dat hij wilde trouwen, een paar klompen te schenken. Als ze de linker aandeed, dan gold de werving als aangenomen, trok ze de rechter aan, dan was deze afgewezen. (Fillipetti & Trotereau 1987, 122. De linkerklomp werd bewaard. In Sologne zegt men van een zwanger jong meisje: ‘alle a cassé son sabiot’ of ook ‘alle a cassé son sabiot pa’ l’talon,’ ze heeft haar klomp gebroken. [Wat in Nederland een teken van uiterste verbazing is: nou breekt me de klomp!])

Voor Röhrich (1973, 530) vindt de uitdrukking ‘durchfallen’ (zakken) van een examen zijn verklaring in het door de mand vallen van vrijers: ‘wen der prüfende Teil nicht für gut befindet, den läßt er durchfallen wie das Mädchen den unwillkommenen Werber.’ Reeds bij Joh. Pauli: ‘Also fiel der gut Herr (der Prüfling im Examen) durch den Korb.’ In de ‘Historie vom reichen Mann und armen Lazarus’ uit 1555 vertelt de schrijver van zijn studie:
‘Da ich nun meint zu promovirn,
Setzt mich in Korb, ließ mir hoffieren.
Platsch, fiel ich durch den Korb hinweg
Und lag hienieden in dem Dreck.’
(Rohrich 1973, 530) Dus ook hier is het door de mand vallen gebaseerd op het vallen van de bakkers in de drek.

Onduidelijk is welke handeling schuil gaat in het spreekwoord: ‘De Moêr heeft gezworen, Dat zy het mantje met de boom om hoog zal goojen,’ wat betekent dat ze (de moeder) schandaal zal maken om den vrijer van hare dochter tot het huwelijk te dwingen. Een andere aanwending luidt: ‘Hoo! Hoo! Zoo bruy ik het mandje met de Boom om hoogh, Wiljet men niet geeven, soo seljen selver niet dat van hebben,’ wat alleen maar lijkt te zeggen, dat als ik het niet krijg, jij het ook niet zult hebben. (WNT IX, 183f)

Toen Bouwen Aertvelt, de hoofdpersoon in Jan van Houts ‘Loterijspel’ (1596), hertrouwde, was de bruidschat, die zijn vrouw meebracht, een mand, symbool voor de bedelarij. Bouwen was alles kwijtgeraakt en zijn vrouw bracht alleen een lege mand in. Volgens Koppenol (1998, 197 en n. 20) geeft het WNT geen passende verklaring voor dit gebruik van het woord mand, maar de mand staat hier zeker symbool voor armoede en bedelarij (we zagen boven de ‘bodemloze mand’ van de bedelaars).

Echter het geven van een mand bij het huwelijk wordt uitgelegd in het HDA, waar gesproken wordt over een gebruik in Frankrijk en mediterraan Noord Afrika, bekend als de ‘corbeille de marriage,’ een mand met spullen voor het huis, gegeven door de bruidegom aan de bruid. Ook bestaat de gewoonte om voor de de overgave van de bruid eisende schare een mand met eten (snoep) van het dak van het afgesloten bruidshuis neer te laten. Ook wordt vermeld, dat in Engeland op Witte Donderdag evenveel armen op kosten van het hof werden gespijzigd als de koning of de koningin jaren telt. Deze spijzen werden voor iedere arme zorgvuldig in een mandje ingepakt en dan uitgedeeld. Naar deze gewoonte heet de dag in heel Engeland ‘Maundy Thursday,’ d.w.z. ‘Korbdonnerstag’. Skeat zei hierover: ‘Spelman’s guess, that “maundy” is from “maund,” a basket, is as false as it is readily believed.’ (Haberlandt, in: HDA V, 241f) [Skeat, 268: ‘Maundy,’ ME ‘maundee,’ a command, used with esp. reference to the text: ‘Mandatum nouum’ (John, 13:34). DAF 397: ‘mander,’ commander. Dat er wel degelijk werd uitgedeeld maar dan geld zegt Webster, 617 bij ‘maundy money,’ specially minted coin given to the poor by a royal personage in a Maundy Thursday ceremony, esp. in Westminster Abbey (met dezelfde uitleg van ‘maundy’ als Skeat). Zie ook Verdam, 345: ‘mandate, mandaet,’ de voetwassing van Christus op den witten Donderdag; ‘mandate(n)broot,’ brood dat op witten Donderdag wordt uitgedeeld; ‘mandatenschotel,’ een schotel of bord, bij die uitdeelingen gebruikt. Cf. ‘manderen,’ opdragen, toevertrouwen. Littré, ‘Dict. de la Langue Française’, Paris 1889, I, 806: ‘Corbeille de marriage,’ parures et bijoux que le futur envoie à sa fiancée dans une corbeille d’ornement. Il a dépensé tant pour la corbeille (hij heeft flink betaald voor de mand). Zie Reinsberg-Düringsfeld, ‘Traditions Belgique’, I, 143: mandjes geven aan aanbedene met Half-Vasten (Sinte Greef). Zie p. 176 voor ‘Mandat,’ op Witte Donderdag brood en geld geven aan twee uitverkoren armen. ‘Mandaatbrood,’ daartoe gewijd (werd uitgedeeld aan elke Minnebroeder van Onser Vrouwe broederscap op Witte Donderdag. Mandaat noemde men de voetwassing op Witte Donderdag naar het eerste woord ‘mandatum’, waarmee de zang in deze plechtigheid begon. (E.V. 11, 1939, 86 n. 1)]

Aanvullende notities

Heeft [in Zuid Drenthe] de bruid vroeger een andere vrijer gehad, dan ontvangt deze op een avond, dat hij met zijn familie thuis zit, bezoek van enige meisjes en evenveel jongens, die hem een zoren (= dode) tak brengen, waaraan een paar groene blaadjes zijn gebonden. In een vers reiken ze deze aan de jonkman over, die daarvoor het gezelschap trakteert. Over de verzen bij het aanbieden van de zoren paal, ook aan het versmade meisje, zie men de ‘Oude Tijd’ van 1869. (Dr.Bl. 9, 1909, 94f)

Een gebruik, 60 à 70 jaren geleden nog in het Noorden van Groningen in zwang, was het aanbieden van een lange, kalken pijp met toebehoren aan een op bezoek zijnde vrijer, door de jonge dochter, die dit bezoek had, ten teken dat een volgende ontmoeting haar niet aangenaam was. (E.V. 4, 1932, 233)

Werd een vrijer met zijn aanzoek afgewezen, dan placht men in Oostenrijk te zeggen: ‘Hij heeft een broek gekregen.’ Daarmee wil men spottenderwijze uitdrukken, dat hij in plaats van de verwachte kiel, die daar het vrouwelijk geslacht kentekent, het tegendeel bekwam, en dus ledig wegging. In ons land zegt men thans nog van iemand, die met de koophandel een verliespost oploopt, dat hij een broek aangekregen heeft. (E.V. 5, 159)

Harrebomée heeft het spreekwoord: ‘Hij heeft eene fulpen broek verdiend,’ en merkt op: ‘Fulp is fluweel, en de zachtheid der stof wordt op den bezitter overgebragt. Men bezigt het spreekwoord voor een’ vleijer. Vroeger plagt men iemand, die een huwelijk bemiddeld had, werkelijk eene fulpen broek te vereeren.’ (I, 93a)

De onderstaande PDF is een correctere versie van de artikelenserie ‘Door de mand vallen’.

PDF:
Cor Hendriks – Door de mand vallen