Cor Hendriks – De Razende Roeland in Nederland (1)

De Razende Roeland is een welbekend begrip in Nederland. En sommigen weten ook dat het een vertaling is van de titel ‘Orlando Furioso’ (zie https://nl.wikipedia.org/wiki/Orlando_Furioso) van de berijmde roman van de Italiaan Ludovico Ariosto (1474-1533; zie https://nl.wikipedia.org/wiki/Ludovico_Ariosto), zoals Hans Dijkhuis, die er een stukje voor Trouw over schreef (zie https://www.trouw.nl/cultuur/razende-roeland-bleek-opeens-op-en-top-italiaans-edelman~ac8b802c/). Hij behoort overigens tot een der weinigen die dit door hem tot boek van het millennium verklaarde boek gelezen hebben.

Volgens het boek kwam de Razende Roeland, in de periode, dat hij op zoek is naar zijn geliefde Angelica nog voor hij ‘razend’ werd, ook in Nederland. Hij kwam na door een storm uit de koers geslagen te zijn aan in de monding van de Schelde, waar hij, zodra het schip had aangelegd, werd benaderd door een man, reeds op jaren, gezien zijn witte haar. Na groeten te hebben uitgewisseld keerde hij zich beleefd naar de graaf –i.e. Roeland – in de mening dat hij de leider van het gezelschap was. En hij smeekte hem ten behoeve van een dame mee te komen naar haar; hij zou haar niet alleen mooi maar ook uitermate vriendelijk en open vinden. Of anders, als hij wilde wachten, zou zij naar het schip komen om hem te zien. Maar wilde hij alstublieft geen grotere aarzeling hebben dan de andere dolende ridders die hierlangs zijn gekomen: want geen ridder, of hij hier ter land of ter zee kwam, weigerde ooit deze dame te zien en raad te geven in haar vreselijke toestand. Toen hij dit hoorde, haastte Roeland zich van boord en ging uit menselijke vriendelijkheid en hoffelijkheid mee met de oude man. De paladijn [= Roeland, een der twaalf paladijnen van Karel de Grote] werd gebracht in een nabijgelegen landhuis en bovenaan de trap ontmoette hij een vrouw in diepe rouw, zoals je kon zien aan haar gezicht en de zwarte sluiers, die alles bedekten in de publieke en private kamers. Ze bood hem een vriendelijk welkom, verzocht hem te gaan zitten en vertelde droef: ‘Ik wil je laten weten dat ik de dochter ben van de Graaf van Holland en hij was zo dol op me (vooral omdat ik niet zijn enige kind was – ik had twee broers), dat wat ik ook aan hem vroeg, hij me nooit iets weigerde. Dit was de gelukkige stand van zaken, toen een hertog op de proppen kwam. Hij was de Hertog van Zeeland, een Deens eiland, en was op weg naar Biskaje om met de Moren te vechten. Knap van uiterlijk en jong als hij was en net zo gereed als ik toen was om de liefde van mijn hart te offeren, veroverde hij me met nauwelijks een gevecht – gemakkelijker aangezien naar alle kentekenen hij me eerlijk beminde en nog steeds van me houdt: aldus geloofde ik en geloof ik nog steeds, en ik ben er zeker van dat ik gelijk heb dat te doen. In de loop van die dagen, gedurende welke tegenwinden hem bij ons hielden – ‘tegen’ voor de anderen, maar niet voor mij, want voor de anderen breidden die dagen zich uit tot veertig, terwijl voor mij ze maar een minuut waren, zo snel vlogen ze voorbij –brachten wij veel tijd door met samen praten en we wisselden eden uit dat we bij zijn terugkeer zouden trouwen met plechtig ritueel. Bireno – zo is de naam van mijn ware geliefde – was nog niet weg of de Koning van Friesland (dat aan de kust ligt aan de overzijde van de rivier) besloot dat zijn enige zoon Arbante mijn man moest worden en stuurde een gezantschap naar mijn vader in Holland, zijn voornaamste edellieden uitzoekend, om om mijn hand te vragen.

Niet in staat om de belofte die ik mijn geliefde gaf te breken – en zelfs al was ik ertoe in staat geweest, dan zou ik het niet gewild hebben, want Liefde zou me niet zo wispelturig laten zijn – vertelde ik mijn vader, met de bedoeling een eind te maken aan de zaak, die al te ver was gegaan en zo goed als beklonken, dat als ik moest trouwen met de Fries ik nog liever zelfmoord zou plegen. Mijn lieve vader, wiens enige genoegen mijn genoegen was en die niet kon verdragen me ongelukkig te zien, brak de onderhandelingen af om me gerust te stellen en mijn tranen te drogen. Maar de trotse Koning van Friesland was zo kwaad en woedend, dat hij Holland binnenviel en de oorlog ontketende die al mijn familieleden naar het graf zond. Niet alleen is hij krachtig gebouwd en zo sterk dat weinig thans levende mannen hem kunnen evenaren; en niet alleen is hij zo listig in zijn boze weg dat niemand anders’ kracht, moed of listigheid van enig nut is tegen hem: maar ook heeft hij een wapen geheel onbekend aan onze voorvaderen of zelfs aan enige van onze eigen generatie, behalve hemzelf – een ijzeren buis, twee ellen lang, waarin hij poeder stopt en een kogel. Aan de achterkant, het gesloten einde van de buis is een gaatje, bijna onzichtbaar, waar hij een vlam bij houdt, net zoals een dokter zijn vinger legt op een open ader, die gedicht moet worden. Naar buiten schiet de kogel met zo’n gebulder dat het de donder en de bliksem kon zijn en het effect is niet anders dan dat van een blikseminslag: wat het raakt, verbrandt, splijt, breekt en verbrijzelt het.

Twee maal joeg hij onze kant op de vlucht met dit apparaat en doodde mijn broers: een in de eerste aanval met een kogel die zijn borstplaat verbrijzelde en zijn hart doorboordde; de ander bracht hij ten val in de tweede schermutseling toen hij vluchtte in een menigte: hij trof hem in de rug van een afstandje en de kogel kwam door zijn borst naar buiten. Op een dag, toen mijn vader de verdediging inspecteerde van het enige kasteel, dat hem nog restte, want al de andere was hij kwijtgeraakt, werd hij geveld door dezelfde truc: want terwijl hij heen en weer liep toeziend op de noodzakelijkheden van de situatie, werd hij getroffen tussen de ogen door de verraderlijke schurk, die op hem had gericht vanaf een afstand. Met mijn broers dood evenals mijn vader was ik de enige overgebleven erfgenaam van het eiland Holland; en de Koning van Friesland, die van plan was zijn steunpunt in dit gebied te behouden, liet mij en mijn volk weten, dat hij me vrede zou verlenen en respijt, wanneer ik nu zou accepteren wat ik eerder had verworpen: zijn zoon Arbante als mijn echtgenoot. Niet zo zeer vanwege de walging, de afschuw waarin ik hem en zijn beruchte familie hield – want had hij niet zowel mijn broers als mijn vader vermoord en mijn thuisland geplunderd, het verbrand en in puin achterlatend? – als uit de wil trouw te blijven aan de belofte die ik mijn geliefde had gedaan, dat geen man mijn echtgenoot zou worden totdat hij terugkeerde naar mij vanuit Spanje: “Ik ben gereed,” antwoordde ik, “om mijn huidige benarde toestand honderdvoudig te dulden en alles wat ik over heb op het spel te zetten: om gedood te worden, levend verbrand, om mijn as verspreid in de wind te hebben, eerder dan hiermee door te gaan.”

Mijn lieden bedachten allerlei manieren om mij van gedachten te doen veranderen: sommigen probeerden smeekbeden, anderen dreigden mij en mijn rijk aan hem te overhandigen voordat mijn koppigheid doem over ons allen bracht. En dus, toen het duidelijk was, dat alle protesten en smeekbeden vergeefs waren en dat ik niet van gedachten te veranderen was, maakten ze een pact met de Fries en overhandigden mij en de wallen aan hem zoals zij beloofden. Hij behandelde me zeer correct en verzekerde me van mijn veiligheid en mijn koninkrijk, op voorwaarde dat ik minder halsstarrig me opstelde en de vrouw van Arbante werd. Toen ik mezelf aldus gedwongen zag, bekeek ik de dood als de enige wijze om hem te ontgaan; maar om te gaan zonder eerst mezelf te hebben gewroken zou veel bitterder voor me zijn geweest dan al het leed dat ik had geleden. Na veel nadenken kwam ik tot het droeve besluit dat mijn enige hoop lag in simulatie. Ik simuleerde niet slechts toestemming maar een positief begeren om vergeven te worden en om zijn schoondochter te worden.

Uit de velen, die in mijn vaders dienst waren geweest, koos ik twee broers, allebei moedig en met gezond verstand, maar vooral loyaal, aangezien ze opgevoed waren met ons aan het hof vanaf hun vroegste jaren; en zozeer een met mij dat ze zonder nadenken hun leven zouden geven voor mijn veiligheid. Ik ontvouwde mijn plan voor hen; ze beloofden me te helpen. De ene ging naar Vlaanderen en liet een schip in gereedheid brengen; de andere hield ik bij me in Holland. Nu, terwijl de huwelijksuitnodigingen uitgingen naar gasten thuis en in het buitenland, kwam het nieuws dat Bireno een leger had verzameld in Biskaje om een expeditie tegen Holland te houden. Want, na het eerste gevecht, waarin een van mijn broers was verslagen en gedood, had ik meteen een bode gezonden naar Biskaje om Bireno het droeve nieuws te melden. Terwijl hij militaire voorbereidingen trof, werd de rest van het land bezet door de Koning van Friesland, maar Bireno, die hier niets van wist, was uitgevaren om ons te hulp te komen. Toen hij hiervan hoorde, liet de Koning van Friesland de zorg voor het huwelijk over aan zijn zoon en voer met zijn troepen de zee op; hij lokaliseerde de hertog, verspreidde, verbrandde en verbrijzelde zijn vloot en nam hem, zoals het lot wilde, gevangen. Dit nieuws echter bereikte ons niet meteen.

Ondertussen trouwde de jongeman met mij en wilde met mij in het bed neerzinken, zoals de zon ten ruste zinkt. Ik had mijn vertrouwde dienaar achter de gordijnen verborgen en hij bewoog geen vin totdat hij de bruidegom op weg naar mij zag; toen, zonder erop te wachten dat hij in bed was, tilde hij zijn bijl op en liet die neerkomen op de achterkant van zijn hoofd met zo’n geweldige klap, dat hij hem heen zond voordat hij een woord kon uitbrengen. Ik sprong op hem af en sneed zijn keel door. Als een os, geveld in het slachthuis – zo viel deze jongeman van kwade geboorte, aldus de koning, de slechtste der mensen, vernederend. Cimosco was de naam van de schurk – Cimosco, de moordenaar van mijn twee broers en van mijn vader en de man die, om beter mijn land in slavernij te brengen, mij als schoondochter wilde; en op een dag zou hij mij misschien ook gedood hebben. Er vandoor gaand nu we de kans hadden raapten we wat klein en van waarde was bijeen en met een touw liet mijn gezel me uit het raam zakken op het dek van de boot, die zijn broer had gebracht uit Vlaanderen en die beneden op zee lag te wachten. We spreidden de zeilen voor de wind, dipten de riemen in de zee en vluchtten naar veiligheid, als God wilde.

Ik weet niet of de Koning van Friesland meer kapot was van de dood van zijn zoon of woedend op mij toen hij de volgende dag terugkwam en ontdekte wat hem was aangedaan. Hier was hij, terugkerend met zijn volgelingen, de trotse veroveraar, de overweldiger van Bireno; en in de verwachting aan te komen voor de huwelijksfestiviteiten vond hij in plaats daarvan niets dan duisternis en doem. Zijn verdriet over zijn zoon en zijn haat tot mij verlaten hem nooit dag of nacht. Maar aangezien huilen nooit de doden terug in leven heeft gebracht en wraak een beste manier is om van haat af te komen, ging het deel van zijn geest, dat overgegeven zou moeten zijn aan treuren en leed samen met zijn haat in het zoeken naar de beste manier om de hand op mij te leggen en me te straffen. Al degenen waarvan hij wist dat ze mijn vrienden waren of die tegen hem als zodanig waren aangeduid, al degenen die verondersteld werden me geholpen te hebben in mijn onderneming doodde hij of stak de brand in hun bezittingen of verklaarde hen tot vogelvrijen. En hij zou Bireno gedood hebben om me te kwellen – want niets anders kon me meer pijn doen – maar toen bedacht hij dat als hij zijn gevangene in leven liet, hij een net bij de hand had waarmee hij mij kon vangen.

Maar de voorwaarde die hij maakte is wreed en harteloos: aan het eind van een jaar zal hij hem heimelijk ter dood brengen tenzij hij voor die tijd voor elkaar heeft gekregen, door geweld of door bedrog, met de hulp van zijn vrienden en familie, gebruik makend van iedere manier die ze kunnen bedenken, om me te overhandigen als gevangene; zodat alleen door mijn dood Bireno kan worden gered. Wat ook kon worden gedaan om zijn veiligheid te verzekeren, behalve mijn leven offeren, heb ik gedaan. Ik had zes kastelen in Vlaanderen en ik heb ze allemaal verkocht; en zo veel of zo weinig als ik ervoor kreeg gaf ik deels uit aan het omkopen van zijn bewakers door middel van listige tussenpersonen, en deels aan het aanwakkeren van de Engelsen en de Duitsers om een aanval op de schurk op touw te zetten. De tussenpersonen die of machteloos bleken of gewoon te kort schoten in hun plicht, hebben me met woorden terugbetaald, niet met hulp; en nu ze hun loon hebben genomen, verachten ze me. Maar de tijd is bijna om waarna noch macht noch rijkdom in staat zijn mijn geliefde te redden van kwelling en dood.

Ik heb mijn vader en mijn broers verloren om hem; om hem ben ik beroofd van mijn rijk; om hem te bevrijden uit gevangenschap heb ik een van de twee laatste bezittingen die ik nog had om van te leven weggedaan. Nu is er niets over voor me dan om mezelf over te geven aan mijn wrede vijand om zijn bevrijding te verzekeren. Als er dan niets anders voor me is om te doen, geen manier om zijn veiligheid te verzekeren behalve dan om mijn leven te geven voor het zijne, zal dit leven van mij een kostbare gift zijn om hem vrij te kopen. Maar er is één ding, dat me verontrust: dat ik niet in staat zal zijn een duidelijke overeenkomst te maken die de tiran zal verhinderen, zodra hij me in handen heeft, om ons beiden te bedriegen. Ik vermoed dat zodra hij mij heeft opgesloten en het ergste met me gedaan heeft, dit niet zal betekenen dat Bireno vrij zal worden gelaten en in staat zal zijn me te bedanken voor zijn bevrijding; een man zonder eer en beheerst door haat, Cimosco kan best geen genoegen nemen met me gewoonweg te doden en wat ook hij zal doen met mij, hij zal niet meer of minder doen met de arme Bireno.

De reden nu die me dwingt om mijn benarde situatie aan u uit te leggen en aan zoveel ridders en baronnen als hier langskomen, is slechts deze: ik hoop dat door de zaak te bespreken met zoveel van jullie, een van jullie misschien in staat is me te adviseren hoe te verzekeren dat wanneer ik eenmaal voor de wrede koning gebracht ben, hij niet doorgaat met Bireno vast te houden of te besluiten dat nadat hij mij gedood heeft, hij ook zal moeten sterven. Ik heb krijgers gevraagd met me mee te gaan wanneer ik mezelf ga overgeven aan de Koning van Friesland en me hun woord te geven dat de uitruil zo wordt uitgevoerd, dat mijn overgave en Bireno’s bevrijding tezelfdertijd plaats hebben; op die manier zal ik, wanneer ik gedood ga worden, gelukkig sterven, aangezien mijn dood zal hebben meegeholpen aan het redden van het leven van mijn geliefde. Ik heb tot vandaag nog geen man gevonden, die bereid was mij op zijn woord van eer te garanderen dat hij niet zal toestaan dat ik tegen mijn wil zal vallen in de handen van de koning, wanneer ik gebracht wordt voor de koning en hij zal proberen me te grijpen zonder Bireno los te laten aan mij. Iedereen is bang voor dat wapen van hem; zij vrezen het, want blijkbaar is er geen harnas, hoe dik ook, dat enige bescherming ertegen kan geven. Maar als jouw machtige, Herculesachtige uiterlijk een ware afbeelding is van je moed, en als je gelooft dat je mij aan hem kunt overhandigen en toch in staat zult zijn me van hem af te nemen als hij het pact onteert, neem dan alsjeblieft op je met me mee te gaan en me aan hem over te leveren – want als jij bij me staat, zal ik geen vrees hebben dat, wanneer ik dood ben, mijn heer zal sterven.’

Hier beëindigde de dame haar verhaal, dat ze vaak had moeten afbreken om te zuchten en te huilen. Toen ze klaar was, gaf Roeland, die een gereed liggende neiging om goed te doen had, haar slechts een kort antwoord, want hij was een man van weinig woorden; maar hij beloofde haar op zijn eer, dat hij zelfs meer zou doen als zij vroeg. Hij was niet van plan haar in de handen van haar vijand te laten vallen om Bireno te redden. Hij wilde hen beiden redden, wanneer hij kon vertrouwen op zijn zwaard en zijn gewoonlijke dapperheid. Ze gingen dezelfde dag nog de zee op, aangezien de wind goed stond. De paladijn had haast, want hij wilde graag het eiland van het zeemonster bereiken. Zijn koers houdend van de ene baan naar de andere stuurde de goede stuurman het schip te midden van de diepe meren. Eiland na eiland van Zeeland kwam in zicht – wanneer eentje van voren verscheen, verdween een andere uit het zicht van achteren. Op de derde dag ging Roeland van boord in Holland, maar niet de dame, die overhoop lag met de Koning van Friesland. Roeland wilde dat ze het nieuws kreeg van de dood van de schurk, voordat ze voet aan wal zou zetten. De paladijn bewapende zich en stapte aan land gezeten op een grijs gevlekt strijdros, geboren in Denemarken en opgevoed in Vlaanderen, een groot, machtig dier, maar niet bijzonder snelvoetig; want toen hij was uitgevaren, had hij in Bretagne zijn eigen hengst achtergelaten, de mooie, trotse Brigliador, een paard slechts overtroffen door Beiaard.

Roeland kwam in Dordrecht, waar hij een groot aantal soldaten bij de poorten vond: alle heersers moeten op hun hoede zijn, maar vooral wanneer hun gezag recent is verkregen; bovendien was juist het nieuws gearriveerd, dat een neef van de heer die hier werd vastgehouden op weg was vanuit Zeeland met een leger en vloot. Roeland vroeg een van hen de koning te gaan zeggen dat een dolende ridder hem wilde uitdagen voor een gevecht met lans en zwaard, maar eerst moest de inzet bepaald worden als volgt: als de koning zijn uitdager overwon, kreeg hij de vrouw die Arbante had gedood, want de ridder had haar bij de hand en kon haar ieder moment aan hem geven; maar de koning moest beloven op zijn beurt, dat als hij werd verslagen in het duel, hij onmiddellijk Bireno zou loslaten en hem vrij laten te gaan waar hij wilde. De soldaat repte zich naar de koning met de boodschap. Maar de koning, die nooit het nut had gezien van de ridder deugden, zette zijn geest meteen naar listige, verraderlijke plannen. Hij bedacht dat als hij de ridder in handen kon krijgen, hij ook de vrouw te pakken kon krijgen, die hem zoveel kwaad had gedaan, als tenminste het waar was dat zij in zijn macht was, en de soldaat de boodschap goed had begrepen. Hij stuurde dertig mannen via een andere route naar de poort waar de paladijn stond te wachten; ze namen een lange, verborgen omweg en kwamen uit achter hem. De verraderlijke man had hem met woorden bezig gehouden tot hij zag dat zijn voetsoldaten en ruiters op hun aangewezen posities waren; toen deed hij een uitval uit de poort met nog veel meer lieden. Net zoals de ervaren jager een kordon legt om een heel bos en het wild daarin of zoals de visser te Volana een lang net uitwerpt om de wateren op te scheppen en de vissen erin: op dezelfde manier maakte de Koning van Friesland zijn rangschikkingen om te verzekeren dat de ridder niet zou ontsnappen. Hij wilde hem levend en niet anders; en hij verwachtte dit zo gemakkelijk te volbrengen dat hij niet riep om zijn kunstmatige bliksem, waarmee hij zoveel mensen naar de andere wereld had gezonden. Bovendien vond hij dit instrument niet toepasselijk, zijn bedoeling was om hem gevangen te nemen, niet te doden.

Een listige vogelaar, met het oog op een grotere vangst, houdt de eerste vogels die hij vangt in leven en gebruikt die als lokmiddel om een grotere hoeveelheid vogels aan te trekken: dat is hoe Koning Cimosco zichzelf hier zag handelen. Roeland echter, was niet van plan zich bij de eerste haal te laten vangen en brak al snel uit de cirkel die ze gemaakt hadden. De ridder van Anglant liet zijn lans zakken en viel aan waar de bewapende vijand het dikst was; en op zijn lans prikte hij eerst eentje, toen een tweede, toen een derde en een vierde, alsof ze allemaal gemaakt waren van deeg; zes doorboorde hij er, ze allemaal op zijn lans dragend; en de zevende, wegens ruimtegebrek, doorboorde hij niet – desondanks gaf hem een wond waaraan hij stierf. Als kikkers op de zandige rand van kanalen en grachten, die de expert boogschutter vastpint in de zij of de rug, de een na de ander: hij schuift ze niet van zijn pijl totdat die van top tot teen ermee beladen is. Roeland wierp zijn zwaarbeladen lans weg en stortte zich in de strijd, zwaard in hand. Omdat zijn lans gebroken was, omklemde hij het zwaard, dat nooit zijn doel miste; gehakt of gestoken, bij iedere klap doofde hij weer een leven – of het nu een voetsoldaat was of een ruiter. Wat het ook raakte, kleurde rood, of het nu eerst blauw, groen, wit, zwart of geel was. Cimosco betreurde het bitter niet zijn buis te hebben en de vlam om die te ontsteken, juist nu hij er de grootste behoefte toe had.

Vloeken bulderend beval hij dat die dingen hem werden gebracht, maar er werd niet naar hem geluisterd: zij die zich hadden teruggetrokken in de stad waren niet bereid weer naar buiten te komen. Toen hij iedereen in volle vlucht zag, besloot de Koning van Friesland zelf naar veiligheid te rennen; hij spurtte naar de poort en wilde de ophaalbrug ophalen, maar de graaf was te snel voor hem. De koning draaide zich om en liet Roeland in het bezit van de ophaalbrug en de successie van poorten. Hij vluchtte en haalde al de anderen in, want hij had het snelste paard. Roeland echter verspilde geen tijd met het gewone volk: het was de schurk wiens leven hij wilde hebben, niet dat van hen. Maar zijn hengst was zo sloom dat het leek stil te staan, terwijl dat van de vluchteling vleugels leek te hebben. De ene straat na de andere inkerend ontkwam hij weldra aan de paladijn; maar toen wachtte hij eventjes alvorens terug te keren met verse wapens – want ondertussen had hij gezonden om zijn holle buis en zijn vuurstuk. Zich verbergend achter een hoek wachtte hij voor Roeland als een jager in hinderlaag met zijn honden in hun spijkerhalsbanden en zijn speer, wachtend op de wilde ever om op hem afgestormd te komen; hij breekt takken en laat de rotsblokken wegvliegen, en waar hij ook zijn trotse kop verheft, zou men denken van het lawaai dat het bos in de rondte tot splinters aan het beven was en de hele berg werd ontworteld. Cimosco wachtte op zijn plek: de boude graaf zou niet passeren zonder zijn boete te betalen. Zodra hij verscheen, bracht de koning de vlam aan bij het windgat en de explosie volgde. Er kwam een licht uit aan de achterkant als de bliksem en vanuit de voorkant een gebulder als de donder in de lucht. De muren beefden en de grond onder de voeten; de hemelen echoden van het vreselijke geluid. De vurige kogel, die verbrijzelt en vernietigt wat het tegenkomt en niemand spaart, siste en krijste. Maar ondanks de wens van de moorddadige schurk bereikte hij niet zijn doel. Of het nu teveel haast was wat hem deed missen of een te grote begerigheid om de baron te doden; of of zijn hart, bevend als een blad, zijn arm en handen ook deed trillen; of misschien was het de goedheid van God die niet wilde dat zijn trouwe kampioen zo snel het loodje zou leggen – in ieder geval, het schot was afgebogen naar de buik van het paard. Het paard viel voorover neer en stond nooit meer op. Paard en ruiter gingen tegen de grond, het eerste zwaar, de tweede de grond nauwelijks aanrakend, want hij sprong zo kwiek en behendig op dat het leek of hij nieuwe kracht en uithoudingsvermogen had gevonden. Net als de Libiër Anteus die, na de grond geraakt te hebben, gewoon was op te staan met hernieuwde woestheid, zo leek Roeland na overeind te zijn gekomen, alsof toen hij de grond raakte zijn kracht verdubbeld was.

Als je ooit vuur hebt zien vallen uit de hemel, het vuur dat Jupiter loslaat met zo’n vreselijk geluid, en het hebt zien dringen in een gesloten magazijn waar houtskool wordt opgeslagen met zwavel en salpeter; nauwelijks is het neergedaald om het te raken of de hele lucht, om niet te spreken van de aarde, lijkt vlam te vatten, muren splijten open, marmerplaten worden ontworteld en stenen vliegen in de richting van de sterren; dat is hoe je de paladijn moet voorstellen nadat hij de grond had geraakt: hij kwam naar voren met zo’n lelijke blik in zijn ogen, dat Mars zelf gebeefd zou hebben. De Friese koning rukte verwoed aan de teugels en keerde om te vluchten, maar Roeland zat hem achterna als een pijl geschoten uit een boog, alleen sneller: en wat hij tevoren te paard niet had kunnen doen, kon hij nu doen te voet. Hij volgde met zo’n vaart dat, tenzij je het gezien had, je het niet voor mogelijk had gehouden. In een paar sprongen haalde hij hem in, hief zijn zwaard boven de helm van de koning en bracht het neer met zoveel geweld, dat hij zijn hoofd spleet tot op de nek en hem deed neerstorten op de grond voor zijn laatste stuiptrekkingen.

Een groot tumult was nu te horen en het slaan van zwaarden: toen hij de poorten open aantrof, was de neef van Bireno de stad binnendrongen met het leger, dat hij uit zijn eigen land had meegebracht. Zo erg was de schrik die de paladijn gezaaid had, dat de strijdkrachten van Bireno in staat waren binnen te dringen zonder tegenstand. De stedelingen vluchtten zonder te realiseren wie deze troepen waren, noch te stoppen om ernaar te vragen; maar beetje bij beetje begonnen ze hun kleding en spraak te bemerken dat ze van Zeeland moesten zijn; ze vroegen daarom om vrede en boden hun overgave aan, de leider smekend hen te bevelen en hen bij te staan tegen de Friezen, want hun hertog werd door hen gevangen gehouden. De lokale bevolking was altijd vijandig geweest tegenover de Koning van Friesland en zijn mannen, omdat hij hun eigen heer had gedood, maar vooral omdat hij onrechtvaardig was, doortrapt en roofzuchtig. Roeland intervenieerde, als vriend van beide zijden, om vrede tussen hen te stichten. Aldus verenigd zorgden ze ervoor, dat iedere Fries werd gedood of gevangen genomen. De poorten van de gevangenis werden neergehaald, niemand die zich druk maakte om eerst de sleutel te zoeken. Bireno dankte de graaf en erkende publiekelijk de dank die hij hem verschuldigd was. Toen ging het hele gezelschap op weg naar waar Olympia zat te wachten op het schip – want dit was de naam van de vrouw aan wie de heerschappij van het eiland rechtens toebehoorde – de vrouw, die Roeland hierheen had gebracht met geen idee dat hij zoveel zou doen: want ze zou geheel tevreden zijn geweest als, zij alleen ten slachtoffer vallend aan de tiran, haar geliefde was bevrijd uit zijn ongeluk. De gehele bevolking bewees haar eerbied.

Het zou te lang duren om te beschrijven hoe lief zij en Bireno elkaar begroetten en hoe ze beiden de graaf bedankten. De bevolking herstelde de dame op de troon van haar vader en zwoor haar trouw. Ze vertrouwde aan Bireno, aan wie ze voor altijd was gebonden door een sterke liefdesband, zowel zichzelf als haar rijk toe. En aangezien hij nog meer zaken had te doen, liet hij aan zijn neef de leiding over het eiland en zijn versterkingen, want hij was van plan terug te keren naar Zeeland, zijn trouwe bruid met zich meevoerend: hij zei dat hij zijn kansen wilden uitproberen in het koninkrijk Friesland, want hij had in zijn bezit een verzekering, waarin hij veel vertrouwen had – de dochter van de koning, die hij had ontdekt tussen de talloze gevangenen. Hij zei dat hij wilde dat een jongere broer van hem met haar trouwde.

Toen ging ook Roeland weg, afzeilend op dezelfde dag als Bireno. Hij wilde geen deel van de buit die hij had verdiend, behalve één ding: dat oorlogstuig dat we vermeld hebben, dat zich gedraagt te vergelijken met de bliksem. Hij wilde het niet hebben om er zelf gebruik van te maken; want hij beschouwde het als laf om een of ander waagstuk vanuit een voordeelpositie te ondernemen. Maar hij was van plan het ergens weg te gooien op zo’n manier dat het verder geen schade kon doen; en hij nam het poeder en de kogels ook mee en alle verdere toebehoren. En dus, toen hij zag, dat ze het ondiepe hadden verlaten en diep water verder uit de kust bereikt hadden, op een plek waar noch links noch rechts zandbanken te zien waren, nam hij het ding beet en zei: ‘Om ervoor te zorgen dat geen ridder ooit nog door jou geïntimideerd wordt en dat geen schurk ooit van zichzelf kan opscheppen dat hij de gelijke is van een goede man vanwege jou, zink hier. O vervloekt, abominabel apparaat, gemaakt door de duivel Beelzebub in de smidse van Hades toen hij een plan smeedde om de wereld door jou te ruïneren, terug naar de hel, waar je vandaan kwam, bestem ik je.’ Aldus sprekend wierp hij het in de diepte. De wind drukte in de bollende zeilen en dreef het schip in de richting van het wrede eiland. Zo benieuwd was de paladijn om te ontdekken of zijn dame daar was, die hij meer beminde dan alles ter wereld – inderdaad, een uur zonder haar was puur vagevuur – dat hij geen zin had om voet aan land te zetten in Hibernia uit vrees te worden afgeleid door een of ander nieuw avontuur; want als hij dat deed zou hij later vergeefs klagen: ‘Helaas! Waarom ben ik niet sneller gekomen?!’ Daarom legde hij nergens aan langs de kusten van Engeland of Ierland, noch langs die aan de overkant.

Maar laten we hem verlaten op weg naar waarheen hij wordt gezonden door de Naakte Boogschutter die hem gewond heeft tot in zijn hart. Voordat ik meer over hem zeg, wil ik terugkeren naar Holland en ik nodig je uit met me mee terug te gaan, want ik weet dat je het net zo jammer zult vinden als ik als het huwelijk zonder ons plaats had. De bruiloftsvieringen waren overdadig en schitterend, hoewel niet zo schitterend noch zo overdadig als ze zeggen dat de vieringen zullen zijn in Zeeland. Echter, ik zeg niet dat je daar naartoe moet komen, want nieuwe moeilijkheden komen opdagen om de gelegenheid te bederven: ik zal je er alles over vertellen in de volgende canto, als je mee wilt komen naar de volgende canto om naar me te luisteren.

[Lit.: Ludovico Ariosto, Orlando Furioso (a new prose translation by Guido Waldman), Oxford 1974, canto 9:18-94.]