Cor Hendriks – De Geheimen van de Graal (9): De Profetieën van Merlijn

Wace geeft ronduit toe, dat hij de profetieën, die Merlijn naar aanleiding van het gevecht van de draken uitte, niet vertaalt, omdat ze hem boven zijn pet gaan. Layamon geeft een vluchtige beschrijving van het drakengevecht (eerst lijkt de witte te winnen, maar wordt dan door de rode dodelijk gewond), maar slaat de profetieën geheel over en vat de betekenis van het drakengevecht samen in de zin, dat zij de toekomstige koningen betekenen, waarna Merlijn ingaat op Vortigerns fouten en einde. Dit is overigens ook het enige wat Wace erover zegt (toekomstige koningen) en ook Robert volgt deze gedachtegang (en waarschijnlijk Waces bewerking).

Geoffrey de Monmouth heeft aan het drakengevecht zijn beroemde ‘Profetieën van Merlijn’ verbonden. We zagen, dat Merlijn Vortigern bijzonder wist te imponeren door zijn aanwijzingen ten aanzien van de fundamenten van de toren. Iedereen was verbaasd over zijn kennis en iedereen beseft, dat er iets bovennatuurlijks met de jongen is. Hier vindt Geoffrey het nodig (7, 1) om uit het verhaal te springen om ons het een en ander duidelijk te maken. Hij vertelt, dat, terwijl hij zijn boek (de ‘Historia’) aan het schrijven is, veel van zijn tijdgenoten hem vragen om de ‘Profetieën van Merlijn’ te publiceren. Onder hen is het vooral bisschop Alexander van Lincoln, een zeer geleerd man, die bij hem hierop aandringt, en hij heeft hem alvast een afschrift gestuurd met een begeleidingsbrief, die hij ons ook meedeelt.

In deze brief zegt Geoffrey vanuit het Brits de ‘Profetieën’ te vertalen (in het Latijn) vóór hij de geschiedenis heeft kunnen voltooien om de eerwaarde bisschop te behagen. Hij zegt verbaasd te zijn over de eer, die hem te beurt valt, aangezien er toch heel wat capabelere figuren rondlopen. Het heeft echter de bisschop behaagd, dat Geoffrey zijn eigen fluit blaast in dit stuk waarzeggerij, al moet de bisschop niet aarzelen om hem zijn gunst te betonen en wanneer het geluid hem niet aanstaat, moet hij Geoffrey weer op het rechte spoor drijven met zijn Muzen-baton.

Na deze van een onbescheiden bescheidenheid getuigende inleiding keert Geoffrey terug naar Vortigern, de koning van de Britten, die nog steeds aan de rand van de poel zit, die nu geleegd is en waaruit de twee draken tevoorschijn komen, rood en wit, die met elkaar gaan vechten. Eerst heeft de witte draak de overhand en de rode wordt naar de rand van de poel geduwd, wat de rode zeer betreurt en zich tegen de witte keert en deze terugdringt. Terwijl ze zo vechten, vraagt de koning aan Ambrosius Merlin om uit te leggen, wat de draken betekenen.

Merlin barst in tranen uit en gaat in profetische trance en spreekt dan de ‘Profetieën’. Na afloop is iedereen perplex en Vortigern vraagt Merlin wat hij weet over zijn einde en krijgt ten antwoord, dat de zonen van Constantine zich reeds inschepen om Brittannië te veroveren en hem in zijn toren zullen verbranden. De volgende dag zullen ze in Totnes landen en de dood van hun vader op hem wreken. Hengist zal gedood worden met zijn Saksen en Aurelius Ambrosius zal tot koning worden uitgeroepen, maar hij zal evenals zijn broer sterven aan vergif, waaraan Vortigerns afstammelingen ook nog deel zullen hebben, maar de ‘Boar’ van Cornwall zal hen opeten.

Bij Geoffrey zien we dus niet die verbinding tussen de rode draak = Vertegier en de witte draak = de zonen van Constantin, zoals bij Robert, die dan ook hopeloos ‘mixed-up’ is, aangezien de rode draak symbool is voor het Britse volk en de witte draak het Angelsaksische volk voorstelt. De draak is een fabeldier, een composietbeest, opgebouwd uit diverse andere beesten, gewoonlijk gedacht als een reusachtige slang met een krokodillenbek, twee reusachtige leeuwenklauwen of adelaarsklauwen, geweldige vleermuisvleugels en een stekelige kam vergelijkbaar met de rugvin van vele grote vissen. Leguanen voldoen enigszins aan deze beschrijving en worden daarom Draco genoemd. In de Griekse mythologie komen ze meerdere malen voor. Zo noemt Vergillius twee draken, die door Laocoon en zijn zonen gedood worden, en zegt, dat ze meer in oude heldenverhalen voorkomen. Bijzondere draken zijn: de Lernaïsche draak, die meerdere koppen had, waarvan één onsterfelijk, en door Hercules gedood werd; de Hesperidische draak, eveneens door Hercules gedood, had 100 koppen, sliep nooit en was daarom tot bewaker van de tuin der Hesperiden aangesteld. Een derde was de Castalische draak Python, die uit het slijk van de Deukalionische Vloed ontstond. Deze bewaakte het orakel van Themis bij de Castalische bron (in het Parnassos-gebergte), totdat hij door Apollo werd gedood. Een vierde draak was de Colchische, een zoon van Typhon en Echidna, die door Ares aan Aeëtes, de koning van Colchis, was geschonken om het Gouden Vlies te bewaken. Hij werd door Medea gedood, waardoor Jason het begeerde vlies kon bemachtigen.

In de Bijbel is de betekenis meer symbolisch en staat voor al het afschuwelijke, ja, zelfs voor de Duivel zelf, al komt bij Daniël wel een draak voor als een beest, dat door de Babyloniërs vereerd wordt en dat door Daniël wordt gedood door hem koeken gemaakt van vet, teer en haar te geven. In het boek Openbaringen (12, 3ff) is sprake van een teken aan de hemel: een grote rode draak met zeven koppen en tien horens en zeven kronen op zijn hoofd, die met zijn staart eenderde van de sterren van de hemel vaagt en die op de aarde werpt en naderhand oorlog voert tegen Michael en zijn engelen. En deze grote draak, deze eeuwenoude slang, wordt Duivel genoemd en Satan, de bedrieger van de hele mensheid.

Dit beest komt ook voor in de visioenen van Daniël, maar wordt daar geen draak genoemd: ‘Daarna (in een nachtgezicht) zag ik een vierde beest, vreselijk, verschrikkelijk en geweldig sterk. Het had grote ijzeren tanden: het at en vermaalde alles en wat er overbleef, vertrad het met zijn poten en dit beest verschilde van alle vorige en het had tien horens.’ Ook wordt een uitleg gegeven: ‘Dat vierde dier is het vierde koninkrijk, dat op aarde zal zijn, dat verschillen zal van alle (andere) koninkrijken en dat de hele aarde zal verslinden en haar zal vertreden en vermorzelen.’ In vers 7:15 lezen we, dat de geest in Daniël in zijn binnenste ontroerd was, omdat de gezichten hem ontstelden. Evenzo lazen we ook bij Geoffrey, dat Merlijn ging huilen. Bij Daniël vinden we veelvuldig het beeld van een beest gebruikt ter aanduiding van een (koning van een) volk. Zo in 8:20: ‘De ram, die ge gezien hebt, met de twee horens, doelt op de koningen der Meden en Perzen en de harige bok op de koning der Grieken en de grote hoorn, die tussen zijn ogen stond, dat is de eerste koning (= Alexander!). En dat die afbrak en er vier voor in de plaats kwamen te staan: vier koninkrijken zullen uit het volk ontstaan, doch zonder zijn kracht…’

De composietbeesten zijn bij Daniël allegorische aanduidingen van koninkrijken (= volken) en als zodanig zijn ze ook bij Geoffrey bedoeld, zoals we kunnen opmaken uit de eerste regel van de ‘Profetie’: “Helaas voor de Rode Draak, want zijn einde is nabij. Zijn legerplaatsen zullen bezet worden door de Witte Draak, die voor de Saksen staat, die je hebt uitgenodigd. De Rode Draak is het volk der Britten, die overwonnen zullen worden door de Witte, waarbij de rivieren rood zullen zijn van het bloed. Godsdienst zal worden vernietigd en overal zullen de ruïnes van de kerken te zien zijn. Maar het onderdrukte ras zal op het eind de overhand krijgen en de indringers weerstaan. De ‘Boar’ van Cornwall zal verlossing brengen van deze indringers, want hij zal hun nekken onder zijn voeten vertrappen. De eilanden van de Oceaan zullen in de macht van de ‘Boar’ gegeven worden en hij zal over de wouden van Gallië heersen. Het huis van Romulus zal de ‘Boars’ woestheid vrezen en het einde van de ‘Boar’ zal in mysterie gehuld zijn. De ‘Boar’ zal verheven worden in de mensen van zijn volkeren en zijn daden zullen als eten en drinken zijn voor verhalenvertellers. Zes van de ‘Boars’ nakomelingen zullen de scepter na hem houden, waarna de Duitse Worm zal oprijzen. De Zeewolf zal deze Worm verheffen en de wouden van Afrika zullen aan zijn zorg worden toevertrouwd.”

Tot zover een eerste glimp op de profetieën. Met de ‘Historia’ bij de hand is het niet al te moeilijk te zien wie die ‘Boar’ is, n.l. Arthur, die we verderop nog wel tegen zullen komen. Zijn veroveringen worden vluchtig aangeduid, evenals zijn bedreiging van Rome en zijn mysterieuze levenseinde, wat tot voedsel van vele verhalen zal dienen. Volgens de ‘Historia’ werd Arthur dodelijk gewond in de slag bij de rivier de Camblan [= Camel?] en weggevoerd naar het eiland Avalon om te genezen van zijn wonden. De kroon van Brittannië droeg hij over aan zijn neef Constantine, zoon van hertog Cador van Cornwall in het jaar 542 AD. Deze wordt na vier jaar opgevolgd door zijn neef Aurelius Conanus, die drie jaar regeert en opgevolgd wordt door Vortiporius, waarna Malgo, de hond (?), volgde, om tenslotte door Keredic te worden opgevolgd, in wiens tijd de Saksen terugkomen. Gildas maakt melding van vijf tirannen: Constantine, Caninus, Vortipor, Cuneglases en Maglocunus. [Stewart, 81] Dit zou kunnen inhouden, dat Geoffrey de door Gildas genoemde Cuneglasus vergeten is, zodat het totaal dan inderdaad op zes koningen komt.

Geoffrey beschrijft Keredic als een door God en de Britten gehaat persoon tijdens wiens regering de Saksen binnenvallen, die zich verbonden hebben met Gormund, koning van de Afrikanen, die zich met een enorme vloot in Ierland bevindt, van daaruit Brittannië aanvalt en met de Saksen onder de voet loopt.

De profetieën vervolgen: “Voor de tweede maal zal de godsdienst vernietigd worden en de zetels van de Primaten zullen naar elders worden verplaatst. De waardigheid van Londen zal Durobernia bekleden en de zevende pastoor van York zal bezoek krijgen in Armorica. Menevia zal gekleed worden in de bisschopsmantel van de Stad der Legioenen en de prediker van Ierland zal met stomheid worden geslagen door een kind, nog in de baarmoeder.”

De inval van Gormund heeft de Saksen aan de macht gebracht en de Britten vluchten naar Cornwall en Wales (Durobernia) en naderhand naar Bretagne (Armorica). Menevia is St. David [St., 82] en haar zetel wordt overgebracht naar Caerleon, in de Profetieën De Stad der Legioenen en de plek van Arthurs hof [St., 82]. De bisschopszetel van Londen ging naar Canterbury.

“Een regen van bloed zal vallen en een erge hongersnood zal de mensheid treffen.”

Dit slaat op een pestplaag en hongersnood, die Geoffrey vermeldt in 12, 15, maar het statement lijkt enigszins misplaatst, gezien de volgende tekst: “De Rode zal treuren om wat er gebeurd is, maar met een immense poging zal het zijn kracht herkrijgen. Nu zal de Witte worden vervolgd door rampspoed en de bouwsels in zijn tuintje zullen omvergehaald worden.”

Dit is de restauratie van de Britten onder Cadwallo [12, 8ff], die na zijn dood in een bronzen beeld wordt gestopt en op een bronzen paard gezet bij de Westpoort van Londen. Hij wordt opgevolgd door Cadwallader, in wiens tijd de al vermelde pest/hongersnood plaats heeft.

“Dan zal de wraak van de Donderaar komen en de boerenvelden zullen een teleurstelling voor hem zijn. Dood zal zijn hand op de mensen leggen en alle naties verwoesten. Degenen, die in leven blijven, zullen hun geboortegrond verlaten en hun zaad zaaien in andermans veld. Een koning, die gezegend is, zal een vloot uitrusten en de twaalfde onder de heiligen genoemd worden. Het rijk zal verlaten worden op een vreselijke wijze en de dorsvloeren zullen weer overwoekerd worden door bossen, rijk aan fruit.”

In 12, 15 lezen we over een burgeroorlog, gevolgd door een hongersnood en pest. Het restant verzamelt zich onder leiding van Cadwallader en vertrekt naar Bretagne, het land verlaten achterlatend.

“Opnieuw zal de Witte Draak oprijzen en een dochter uit Germanië laten komen. Onze kleine tuinen zullen weer met vreemd zaad gevuld worden en de Rode Draak zal wegkwijnen aan de verre rand van de poel. Daarna zal de Duitse Worm gekroond worden en de Prins van Koper begraven. Er was hem een limiet gezet, die hij niet kon passeren. Voor 150 jaar zal hij onderworpen blijven en dan voor 300 jaar regeren. De noordenwind zal tegen hem oprijzen, de bloemen wegplukkend, die de westenwind heeft laten bloeien. Er zal verguld worden in de tempel, maar de snede van het zwaard zal niet ophouden met werken.”

De ‘Historia’ besluit met de mededeling, dat de Saksen, die de rampen hadden overleefd, bericht stuurden aan hun landgenoten, die in grote getale kwamen en zich vestigden in Northumbria. De macht van de Britten was ten einde en de paar overgeblevenen hadden zich in uithoeken van Wales en Cornwall teruggetrokken. De Britten in Bretagne wasten aan, maar besloten de invasie nog maar een tijdje uit te stellen, zoals aanbevolen door de Profetieën van Merlijn. De Saksen bebouwden de velden en herbouwden steden en kastelen en kroonden hun leider Adelstan tot koning. Hier eindigt de ‘Historia’, maar de Profetieën nog lang niet. De noordenwind staat voor de Viking-raids en de bloemen van de westenwind zijn de kloosters, die onder Ierse invloed zijn ontstaan. Er zal heel wat gestreden worden.

“De oude Duitse draak zal met moeite kunnen ontsnappen naar zijn legerplaatsen, want wraak zal het vervolgen. Op het laatst zal het weer sterk worden voor een korte tijd, maar de uitdunning van Normandië zal het een pijnlijke slag bezorgen. Er zal een volk komen, gekleed in hout en ijzeren korsetten, die wraak zullen nemen voor haar slechtheid. Dit volk zal de woonplaatsen teruggeven aan de vroegere inwoners en de vernietiging van de vreemdelingen zal voor iedereen duidelijk zijn.”

Onder koning Alfred weten de Angelsaksen zich te herstellen, al blijven de invallen voortduren. In 1066 heeft de inval onder Willem van Normandië plaats, met steun van de Bretonnen, die (zie Alan Rufus) grote schenkingen krijgen.

“Het zaad van de Witte Draak zal uit onze tuinen worden opgegraven en wat over is, zal uitgedund worden. Zij zullen het juk van de eeuwige slavernij dragen en hun eigen Moeder verwonden met hun schoppen en ploegen.”

De overgebleven Saksen zullen tot slavernij worden gebracht en gedwongen worden tot landarbeid.

“Nog twee draken zullen volgen, waarvan een gedood zal worden door de angel der jaloezie, maar de tweede zal terugkeren onder de bescherming van het gezag. De leeuw der rechtvaardigheid zal dan komen en zijn gebrul zal de torens van Gallië schudden en de eilanddraken zullen beven. In de dagen van deze Leeuw zal goud geknepen worden uit de lelie en de brandnetel en zilver zal vloeien uit de hoeven van loeiende kalveren.”

Willem Rufus wordt in 1100 gedood tijdens een jacht, misschien door een opzettelijke pijl en zijn broer Henry komt uit Normandië om 35 jaar te regeren en na de overwinning op Robert Courthose (1106) ook Normandië. In zijn dagen was de investituurstrijd in zijn voordeel uitgevallen; het goud en het zilver gewon hij door een nieuwe belasting voor landeigenaren.

“Zij, die hun haar gegolfd hebben, zullen zich kleden in wollen kleren met allerlei kleuren en de kleding van buiten zal een goede weerspiegeling zijn van de gedachten van binnen. De voeten van blaffenden zullen afgehakt worden. De wilde beesten zullen vrede genieten, maar de mensheid zal de wijze waarop ze gestraft is, betreuren. De handelsbalans zal in tweeën gescheurd worden en de overgebleven helft afgerond. De gieren zullen hun vraatzuchtige honger verliezen en de tanden van wolven afgestompt raken.”

Dit is een algemeen beeld van de vooruitgang, die zal worden bereikt. Het zal duidelijk zijn, dat we ons nu met de Profetieën bevinden in Geoffreys eigen tijd. Iedereen loopt in mooie kleren, maar de vechtgeest is weg. Opstandige types worden gekortwiekt en het jagen wordt beperkt. De onderliggende bevolking heeft er echter weinig baat bij, want Henry devalueert de munt en verhoogt de belastingen. Het juridisch systeem wordt verbeterd, zodat de roofridders minder kans hebben.

“De welpen van de Leeuw zullen in zoutwatervissen veranderen en de Adelaar van Mt. Aravia zal op zijn top nestelen. Venedotia zal rood zijn met het bloed van moeders en het huis van Corineus zal zes broers slachten. Het eiland zal baden in tranen van de nacht en iedereen zal aangemoedigd worden om alles te proberen.”

In 1120 zonk het Witte Schip met de dood van Henry’s zoon William en van vele edelen tot gevolg. Mt. Aravia is Arvaius is Mt. Erith (Snowdon). Venedotia (Gwynned) is N.Wales, Corineus staat voor Cornwall. Het eiland zucht zwaar onder Henry I. (De tekst van Geoffrey is niet helemaal volledig in de Thorpe-uitgave en wordt door Stewart aangevuld m.b.v. de Giles-vert.)

“Wee u, Neustria (Normandië), want de hersens van de Leeuw zullen op u uitgestort worden en hij zal met gebroken ledematen van zijn geboortegrond gebannen worden. Het nageslacht zal proberen boven de hoogste plaatsen uit te vliegen, maar de gunst aan de nieuwkomers zal hier bovenuit stijgen.”

Henry I sterft in 1135 in Rouen en wordt opgevolgd door Stephen van Blois, kleinzoon van Willem I, terwijl Henry zijn dochter Mathilda had aangewezen met haar echtgenoot Geoffrey Plantagenet. Er ontstaat een verwarde burgeroorlog.

“De godvruchtige kijkt neer op de man, die zijn goederen heeft geërfd van de Goddeloze, totdat hij de klederdracht van zijn eigen vader aanneemt. Gewapend met de tand van een wilde ever zal hij de toppen van de bergen bestijgen en hoger dan de schaduw van de Gehelmde.”

Stephen lost de burgeroorlog op door Mathilda’s zoon tot zijn erfgenaam te benoemen. De Gehelmde is Willem de Veroveraar.

“Albanië zal kwaad zijn en haar buren verzamelen om zich geheel aan bloedvergieten over te geven. Tussen haar kaken zal een bit worden gevonden, gesmeed in de baai van Armorica. De Adelaar van het gebroken Verbond zal met goud worden beschilderd en zal zich verheugen in haar derde nest.”

Albanië staat voor de Schotten, die Mathilda steunen in haar strijd tegen Stephen. Armorica is Bretagne. De Adelaar duidt op Welsh nationalisme, dat zich nu in de derde fase (Arthur = 2e) bevindt. We zijn nu op het punt, dat volgens Stewart Geoffreys tijd is.

“De brullende welpen liggen op de loer en zullen de bossen verlaten om binnen de stadsmuren te jagen. Zij zullen een grote slachting aanrichten onder hun tegenstanders en ze zullen de tongen van stieren afsnijden. Ze zullen de nekken van de brullers met ketenen beladen en de tijden van hun voorvaderen herstellen.”

Het einde van de regering van Henry II was niet gelukkig, vooral omdat zijn zoons Henry, Geoffrey en Richard geholpen door de Schotten zich tegen hem keerden, daarbij gesteund door hun moeder Eleonora (van Ag.).