Cor Hendriks – De Geheimen van de Graal (12): De dood van Merlijn

Arthur geeft de jagende jonkvrouw de windhonden en de kop van het witte hert terug, alles wat ze bij zich had op de dag, dat ze aan het hof arriveerde, en verzoekt haar aan het hof te blijven, iets wat ook Merlijn graag wil, die weet, dat ze Viviane heet, de 15-jarige koningsdochter uit Bretagne, die later Lancelot van het Meer opvoedt als de Jonkvrouw van het Meer. Hij is verliefd op deze schoonheid, maar zij maakt daar misbruik van door alle toverkunsten van hem te leren, maar ondertussen haat ze hem, omdat ze weet, dat hij haar wil ontmaagden. Dan komt een brief van de koning van Northumberland, dat aan Bretagne grenst (en dus niet te verwarren met dat tussen de koninkrijken Logres en Gorre in Brittannië), dat zijn dochter thuis moet komen en Merlijn wil haar begeiden. Ze durft niet te weigeren en vanuit Camelot rijden ze naar zee, varen naar Bretagne en gaan naar koning Ban van Benoïc, die in strijd ligt met koning Claudas van het Onherbergzame Land en huist in het kasteel Trèbe op een zeer hoge rots. Ze worden door Bans vrouw Helena ontvangen, die speelt met haar nog niet éénjarige zoontje Lancelot met de doopnaam Galaad, dat ze prijst om zijn schoonheid. Merlijn zegt dat hij de dapperste ridder zal worden, voorspelt de ondergang van Claudas en gaat de volgende dag rijden met Viviane. Ze komen bij een uiterst fraai bos, ‘In het dal’ geheten, waar het meer van Diane is. Merlijn wijst Viviane de graftombe van Faunus, die gedood werd door de door hem beminde Diane, die leefde in de tijd van Vergilius, vér voor Christus (sic!), en zich ophield met jagen in het gebied van een koning, wiens zoon Faunus verliefd op haar werd, terwijl Diane verliefd werd op de arme ridder Felix, die echter vanwege de machtige Faunus haar liefde niet durfde te beantwoorden. Daarop liet Diane eens, toen Faunus zwaargewond van de jacht terugkwam, het geneeskrachtige water van de bron van de duivelse tovenaar Démophoon weglopen en Faunus plaatsnemen in de tombe, waarna ze kokend lood in plaats van geneeskrachtige drank in hem goot. Felix was hierover zo verbolgen, dat hij Diane het hoofd afsloeg en haar lijk in het meer gooide, dat naar haar werd genoemd, terwijl haar luxueuze verblijf werd afgebroken door de vader van Faunus.

Viviane wil, dat Merlijn net zo’n mooi verblijf daar bouwt, hetgeen hij doet, en het wordt rijker dan welk koninklijk verblijf dan ook, maar door Merlijns toverkunsten onzichtbaar voor het onbevoegde oog. Ondertussen heeft Viviane zoveel toverkunst geleerd dat ze Merlijn weet te betoveren zonder dat hij haar verdenkt. Dan zegt Merlijn haar, dat Arthur in de problemen is. Als Keye niet met één slag twee koningen gedood had, was het met hem gedaan geweest. Hij keert echter niet terug naar Brittannië vanwege zijn liefde voor Viviane én omdat hij er gedood zal worden al weet hij niet door wie of hoe, zo is hij betoverd (al weet hij niet door wie).

Korte tijd later onthult hij, dat Arthurs zuster Morgain het zwaard Excalibur heeft omgeruild voor een waardeloos identiek zwaard en Viviane stelt voor meteen naar Brittannië te gaan om Arthur te redden; zij zal over hem, Merlijn, waken. Ondanks zijn slechte voorgevoel gaat Merlijn scheep met Viviane en haar neven en ze rijden dan naar Logres, waarbij ze door het Woud der Gevaren moeten. Eerst echter komen ze bij twee harpspelers op schitterende tronen, die met hun spel iedereen betoveren en dan doden of onteren. Merlijn stopt zijn oren dicht (als een Egyptische brilslang), terwijl zijn gezellen als dood neervallen. Merlijn echter tovert de tovenaars vastgekleefd en onmachtig, zet hen dan in een kuil, giet grote hoeveelheden zwavel over hen, zodat ze in vuur en stank ten onder gaan, dekt de kuilen zo af met dekstenen, dat het vuur zichtbaar blijft. Het zal blijven branden en de lichamen van de tovenaars zullen bewaard blijven tot de dood van koning Arthur als een teken van Merlijns grootheid, aangezien hij spoedig zal sterven. Dan rijden ze het Woud der Gevaren in.

2. De dood van Merlijn

Plotseling worden ze, net als ze in een aan alle kanten ingesloten dal zijn, door de nacht overvallen. Ze leggen een kampvuur aan en na het eten zegt Merlijn tegen Viviane, dat hier een heel mooi slaapkamertje is, in de rotsen uitgehouden en met ijzeren deuren afgesloten. Het was 100 jaar terug aangelegd door prins Amasten, die tegen de wens van zijn vader, koning Assen, verliefd was op de dochter van een gewone ridder, en er zich met haar terugtrok; ze stierven op dezelfde dag en liggen er naast elkaar begraven. Viviane wil het kamertje zien en Merlijn neemt haar mee, diverse ijzeren deuren openend tot ze bij de graftombe komen, waarvan Merlijn de steen optilt (met toverkracht), zodat Viviane de twee gebalsemde gelieven kan zien. Ze wil er de nacht doorbrengen en Merlijn ook (op een apart bed), maar zodra hij gaat liggen, valt hij in een toverslaap en kan zich niet meer verzetten. Viviane roept haar neven, toont hen ‘de zoon van de duivel’ in zijn machteloosheid en laat hem in de tombe gooien en de deksteen terugleggen, die ze met toverformules vastzet. En niemand zag ooit Merlijn weer, levend of dood, totdat zij er op verzoek van Tristan zelf terugkeerde (dat vertelt het ware verhaal van Tristan en de ‘Tak van de Schreeuw’ [‘Branche du Brait’], maar zonder veel details te geven). Daarna hoorde niemand meer iets over Merlijn, behalve koning Baudemagus, die vier dagen later in die streek kwam. Op dat moment leefde Merlijn nog en sprak met de koning, die vergeefs poogde de steen op te tillen om te zien, wie in de tombe zo hartverscheurend weeklaagde. Ook dit verhaal staat uitgebreid in het ‘Verhaal van de Schreeuw’. Deze schreeuw, die het onderwerp is van het boek van meester Hélie, was de laatste schreeuw, die Merlijn slaakte in de graftombe, waarin hij opgesloten was, en die in heel het koninkrijk Logres gehoord werd en vele wonderen veroorzaakte.

[Het verhaal gaat verder over Viviane, die gaat naar waar de slag met Arthur plaatsvindt, die wint en hoort, dat zijn eigen zuster Morgain hem een valstrik zette.]

3. Merlijns einde (andere versie)

Een andere versie van Merlijns dood vinden we in ‘Merlijn, de Verkondiger van de Graal’ (Naar H. Oskar Sommer (ed.), “Le Roman de Merlin”, London 1894). Merlijn zei bij zijn afscheid van zijn vriend koning Lionses te gaan naar Carohaise in Carmelide, waar de drie (met Arthur bevriende) koningen zijn om hen te onderrichten, hoe ze de reus Rion [zie 3.4] en de Saksen uit het land kunnen verdrijven: “De slag zal donderdag voor Pinksteren plaatsvinden en zo’n grote en wonderbaarlijke slag zag men nooit in het land Carmelide.” Daarna ging hij naar een kasteel nabij het wildrijke Woud van Briosque, waar een jonkvrouw van grote schoonheid woonde, de dochter van de hoog adelijke leenman Dionas, petekind van de godin van het woud Diana, die hem een dochter als eerste kind wenste, die begeerd zal worden door de wijste man op aarde, die op haar het grootste deel van zijn wijsheid uit de zwarte kunst zal overdragen en dan aan haar onderworpen zijn. Dionas diende bij de hertog van Bourgondië en trouwde met diens nicht. De hertog bezat de helft van het Woud van Briosque – koning Ban de andere helft – en schonk dat aan Dionas, die er een prachtig slot liet bouwen aan een visrijke vijver en naderhand Ban hielp in zijn strijd tegen koning Claudas en daarvoor de andere helft van het Woud van Briosque kreeg. Hij kreeg een dochter, Viviane, Chaldeeuws voor ‘Niets daarvan zal ik doen’ (wat slaat op Merlijn, zoals het verhaal verder duidelijk zal maken). Ze is 12, als Merlijn afscheid neemt van Lionses van Payarne en door het Woud van Briosque rijdt in de gedaante van een schone jongeling en haar aantreft bij een bron en zich voorstelt als een zwervende jonker, een student in de ‘kunst’, waarmee hij b.v. een kasteel of een rivier kan laten ontstaan. De jonkvrouw wil die kunst ook leren en Merlijn is daartoe bereid als ze hem wil beminnen [platonisch] en laat dansers en potsenmakers verschijnen, een kasteel en een lustboomgaard en Viviane vindt het prachtig, maar krijgt een onbehaaglijk gevoel van het refrein van de zangers: “Ja, in vreugde is de liefde begonnen, Maar aan het eind komt de smart.” Na dit feestgebeuren geeft Merlijn les in zijn ‘kunst’, laat alles verdwijnen behalve de boomgaard, die ‘Vreugde en Lust’ wordt genoemd, en leert Viviane o.a. hoe een rivier te laten stromen. Hij blijft van noen tot vespers en gaat dan naar Carmelide met de belofte de dag voor St. Jan terug te komen.

Na afscheid te hebben genomen van koning Arthur in Carohaise in Carmelide gaat Merlijn naar Blasius in Northumberland, die hij vertelt hoe koning Arthur zijn gade gevonden had en hoe hij haar had verloren, hoe Ulfius en Brastias haar hadden bevrijd en hoe de valse Guinevere verbannen werd en hoe Brastias een ridder had gedood. Verder vertelde hij van het toernooi, dat de ridders van Carohaise hadden gehouden en hoe koning Arthur heer Gawein, zijn neef, naar Londen had gestuurd om het hof bijeen te roepen en hoe koning Lot zijn gemalin geschaakt had, hoe de ridders in de toernooien met elkaar streden en wat voor wonderen heer Gawein daar verrichtte; en hoe koning Ban aan koning Arthur de raad gaf niet meer te dulden dat ridders van de Ronde Tafel met elkaar streden.

Nadat Blasius dit alles en nog veel meer opgeschreven had, ging Merlijn naar Logres, naar Londen, waar koning Arthur was met zijn neef Gawein en de ridders van de Ronde Tafel. Na een lang verblijf zegt hij de koning, dat dit de laatste keer is, dat hij hem ziet, vertrekt naar Blasius, die hij vertelt van de reus, die Arthur doodde bij Mont St.-Michel, van de veldslag tegen de Romeinen, van het kat monster te Lausanne, dat hij verslagen had, etc. Dan neemt hij afscheid van Blasius, die hem probeert te weerhouden, maar Merlijn heeft zijn vriendin zijn woord gegeven en ze zijn zeer verheugd elkaar te zien. En hij leert haar vele dingen, die ze allemaal opschrijft, omdat ze zeer ontwikkeld is in de 7 kunsten. Tenslotte vraagt ze hem hoe ze alleen door toverkracht een man kan insluiten, zodat hij niet weg kan zolang zij wil. Merlijn zegt, dat hij weet, dat ze hem wil vasthouden en dat hij zo in de ban van haar liefde is, dat hij gedwongen is haar wil te doen. Ze slaat haar armen om zijn hals en zegt een grote liefde voor hem te voelen, haar ouders te hebben verlaten om hem dag en nacht in haar armen te houden en hem te beminnen, zoals hij haar. Dan leert hij haar de nodige toverwoorden, die ze opschrijft. Op een dag hand in hand door het woud Brocéliande wandelend gaan ze zitten en Merlijn legt zijn hoofd in haar schoot en slaapt in. Dan staat Viviane zachtjes op, trekt om Merlijn een tovercirkel en gaat weer zitten met zijn hoofd in haar schoot. Als Merlijn ontwaakt, is het of hij zich in de mooiste toren ter wereld op de mooiste rustbank bevindt en ze komt hem nog vaak bezoeken, maar Merlijn kan er niet meer weg.

Dan keert het verhaal terug naar koning Arthur en de Ridders van de Ronde Tafel, waarnaast een andere kring van ridders ontstaan is, die de koningin dienen. Beide groepen ridders voeren onderling hevig strijd in toernooien, waarbij ook gevangenen worden gemaakt, zodat de spanning aan het hof oploopt. Maar de ridders van de Ronde Tafel komen tot een beter inzicht en er heeft een verzoening plaats en Hervis de Rivel vraagt aan heer Gawein, die aan het hoofd van de ridders van de koningin had gestaan, om vergeving, waarop allen elkaar zoenen. Vanaf dat moment treedt heer Gawein toe tot de ridders van de Ronde Tafel. Die dag waren er maar 80 ridders van de koningin, maar verderop zal het verhaal vertellen, dat het er 400 waren, voordat het zoeken naar de graal ten einde is. Veel moeite en ergernis doorstonden zij bij het voltooien van de ‘Quest’ naar de graal, die erg lang duurde. In alle waarheid moet hier verteld worden, dat zich een nieuwe mare verbreidde in het koninkrijk Logres, de mare van de allerheiligste Graal, waarin Jozef van Arimathea het bloed had opgevangen, dat uit de zijde van Jezus Christus druppelde, toen Jozef Hem samen met Nicodemus van het glorierijke kruis afnam. Dat was de allerheiligste Schaal, die uit de hemel neerdaalde in de ark in de stad Sarras. In deze Schaal offerde Hij voor de eerste keer Zijn heilig lichaam en Zijn bloed door Zijn bisschop Jozef, die Hij eigenhandig wijdde. Ook de allerheiligste lans, waarmee Jezus Christus’ zijde werd doorboord, bevond zich in het rijk Logres; Jozef had hem daar gebracht, maar men wist niet welke plek. Deze dingen konden niet worden gevonden of gezien, zo sprak de profetie; geen mens zou het wonder van de heilige Graal ontdekken noch de lans, uit welks punt bloed druppelde, voordat de beste ridder ter wereld verscheen. Door hem pas zouden de wonderen van de heilige Graal openbaar worden. Deze mare was wijd en zijd verbreid en niemand weet waar ze was ontstaan en wie haar als eerste uitgesproken had.

Als de ridders van de Ronde Tafel horen, dat al deze dingen door de beste ridder ter wereld volbracht zouden worden, gaan ze op zoek naar zo’n ridder en als ze ergens van een goede ridder horen, zoeken ze hem op, stellen hem op de proef en maken hem als hij inderdaad dapper is tot lid van de Ronde Tafel en schrijven zijn naam bij die van de overige leden. Ondertussen kwijnt koning Arthur weg van verdriet om Merlijn en zijn neef heer Gawein merkt zijn neerslachtigheid, vraagt ernaar en zweert een jaar en een dag te zullen zoeken naar bericht over Merlijn. Ook Ewein, Sagramore en Agravein, Gareth en Gaheris leggen de eed af met nog 25 andere ridders en verlaten Londen. Bij een bos splitst de weg in drieën en ze gaan in drie groepen uiteen, heer Gawein is in zijn eentje één groep. Diep in gedachten verzonken rijdt hij lang door Logres en merkt niet een hem tegemoetkomende jonkvrouw op de schoonste zwarte telganger ter wereld met ivoren zadel, gouden teugels en stijgbeugels en scharlaken dekkleed met gouden franje. Ze is in wit satijn gekleed en heeft haar hoofd in een sluier gewikkeld tegen de zon. Als Gawein haar gepasseerd is, verwijt ze hem zijn onhoffelijkheid, verwijst hem naar Bretagne en wenst, dat hij wordt als de eerste, die hij tegenkomt, tot hij haar zal terugzien. Dit is een gruwelijk lelijke dwerg op een muildier, voorheen een knappe ridder, die op zijn 13e betoverd was door een op hem verliefde tovenares, omdat hij haar liefde niet beantwoordde. Deze betovering zou 9 jaar duren en die tijd is nu voorbij en hij herkrijgt zijn knappe gestalte tot vreugde van de hem vergezellende trouw gebleven jonkvrouw, terwijl Gawein tot een dwerg wordt en zijn gehele uitrusting moet herschikken, nu alles te groot is. Pas na heel Logres vergeefs doorkruist te hebben herinnert Gawein zich de raad naar Bretagne te gaan en zoekt ook daar tevergeefs. Tenslotte nadert de tijd om terug te gaan en zeer misnoegd over zijn wangestalte begeeft Gawein zich op de terugweg door het woud van Brocéliande. Hier wordt hij door een stem geroepen, herkent Merlijns stem en hoort, wat deze overkomen is en dat er nooit meer iets van hem vernomen zal worden; en hij zegt Gawein naar het hof te Carduel te gaan en allen te groeten en niet te tobben over zijn betovering, want hij zal de jonkvrouw tegenkomen en als hij haar groet, zal de betovering verbroken zijn. Dit gebeurt en in zijn vroegere schone gestalte komt Gawein terug in Caerduel, waar hij bericht van Merlijns heengaan.

Bijgevoegd zijn twee PDF’s. De ene is van deze reeks artikelen (7-12 = deel 2 van ‘De geheimen van de Graal’). De andere is een nieuwe (uitgebreidere, van aantekeningen voorziene) versie van de ‘Merlijn’ van Henry Lovelich (verschenen bij deel 7), met aan het eind een overzicht van de paginatitels.

PDF:
Cor Hendriks – De Geheimen van de Graal (2): Merlijn
Henry Lovelich – Merlijn