Cor Hendriks – De Geheimen van de Graal (11): Merlijn en Arthur

1. De troonsbestijging van Arthur

Uterpendragon sterft na St. Maarten en op advies van Merlijn komt iedereen met Kerstmis naar Logres om er een teken van God af te wachten. Ook Auctor komt met zijn zoon Keye, die met Allerheiligen tot ridder is geslagen, en Arthur.

Tijdens de ochtendmis, bij het Evangelie, bij het aanbreken van de dag verschijnt voor het portaal een vierkante stenen stoep (‘perron’), die van marmer lijkt. In het midden ervan staat een aambeeld van wel een halve voet hoog met tot het gevest er ingestoken een zwaard. Na besprenkeling met wijwater leest de aartsbisschop op de knop van het zwaard gegrift in gouden letters, dat Jezus Christus diegene tot koning van dit land aanwijst, die het zwaard kan wegnemen. De mis wordt voortgezet en na afloop verzamelen allen zich om de steen en twisten wie het eerst mag trekken. De aartsbisschop sust de gemoederen en zegt tijdens de hoogmis: “Toen Onze Heer gerechtheid op aarde bracht, maakte Hij dit immers duidelijk met het zwaard, waarmee hij de ridderschap instelde en drie orders stichtte. Dit alles opdat zij onze H. Kerk zouden beschermen en men het recht zou eerbiedigen. Welnu, vandaag neemt Onze Heer voor deze verkiezing opnieuw zijn toevlucht tot een zwaard en daaruit kunt u precies afleiden, dat Hij reeds alles heeft afgewogen en bepaald en dat Hij deze macht van het recht opnieuw wil laten zien.” Aangezien het zwaard niet kan en niet mag worden losgemaakt in het teken van de macht of de hoogmoed, stelt hij voor dat allen het proberen, te beginnen bij de hoogste en zo tot de laagste en hij kiest er 250 uit om als eersten te beginnen. Echter niemand slaagt en een wacht van 9 man wordt bij de steen gezet om toe te zien, wie het zwaard wegneemt. Tot Nieuwjaarsdag staat het zwaard daar. Dan wordt een steekspel gehouden en Keye stuurt Arthur om thuis [! = in hun logies] zijn zwaard te halen, kan echter thuis niets vinden, komt langs de steen en trekt (te paard) het zwaard, verstopt het onder zijn kleren en brengt het naar Keye, die het trots zijn vader laat zien met de woorden: “Ik word koning!” Auctor gelooft hem niet en gaat met hem naar de steen, maar daar bekent Keye, dat Arthur het zwaard trok. Deze zet het terug en Keye kan het niet trekken. Dan vertelt Auctor niet de echte vader van Arthur te zijn en vraagt hem, als hij koning wordt, iets te doen voor Keye. Arthur belooft hem tot hofmaarschalk van het land te maken voor het leven (wat ook de misstappen mogen zijn die hij zal begaan: “Je zult namelijk moeten aanvaarden, dat hij wreed, gemeen en moeilijk in de omgang is, want alle tekortkomingen, die hij heeft, komen van de voedster, die hem gezoogd heeft”). Dan brengt Auctor hem naar de aartsbisschop en Arthur trekt het zwaard uit en overhandigt het de aartsbisschop, die meteen luid het ‘Te Deum Laudamus’ aanheft en het kind in zijn armen drukt. De baronnen zijn echter ontevreden over Arthurs nederige afkomst, tot woede van de aartsbisschop, die vindt dat ze twijfelen aan God, Arthur het zwaard laat terugsteken en de baronnen opdraagt het te beproeven. Allen falen, maar ze vragen het zwaard erin te laten tot Maria-Lichtmis, vervolgens tot Pasen en uiteindelijk tot Pinksteren, maar ondertussen wordt Arthur door de aartsbisschop al tot koninklijk handelen aangezet en benoemt o.a. Keye tot hofmaarschalk. Met Pasen komt iedereen weer naar Logres, maar de kroning wordt tot Pinksteren uitgesteld (na de zwaardproef op 2e Paasdag). Arthur is ermee akkoord en krijgt rijke schatten aangeboden, die hij echter meteen verdeelt, zodat hij de achting van de baronnen verwerft. Dan wordt met Pinksteren Arthur tot ridder geslagen door de aartsbisschop, brengt de nacht wakend in de kathedraal door, doet de laatste zwaardtest na de kroning, waarna de steen verdwijnt.

2. De erkenning van Arthurs koningschap

Een maand na de kroning belegt Arthur een plechtige algemene vergadering te Cardol in Wales, waarheen ook de vrouw van koning Loth komt met vier zonen, de 10-jarige Gawein, Gaheries, Agravijn en Guerrehet. Zij is onvergelijkelijk schoon en Arthur wordt verliefd op haar, houdt haar twee maanden aan het hof en verwekt bij haar Mordred. Na haar vertrek droomt hij, dat hij op een troon zit, omringd door vele vogels. Dan komen een draak en vele griffioenen, die in alle richtingen het land Logres doortrekken en alles in brand steken en het rijk Logres in puinhopen veranderen. De draak valt de koning en zijn mannen aan, doodt allen en wordt op het laatst door de koning gedood, die echter, ernstig gewond, zelf ook sterft. De koning schrikt wakker, gaat de volgende dag jagen, raakt gescheiden van zijn gevolg en verliest zijn paard.

Uitgeput zit hij neer bij een bron, peinzend over zijn droom, als Merlijn in de gedaante van een 4-jarige jongen komt en zegt te weten wat hem bezig houdt: hij heeft zijn eigen dood gedroomd. En hij vertelt de droom aan de koning, die hem voor een duivel houdt, maar hij krijgt de bal terug: hij is zelf een duivel, want hij heeft vleselijke gemeenschap gehad met zijn zuster. Het kind vertelt hem zijn afkomst, Arthur gelooft het niet (want het kind was toen nog niet geboren), het kind gaat weg en komt terug als grijsaard, die zich de droom laat vertellen en onthult, dat de door hem verwekte ridder zijn land zal verwoesten. Arthur wil het kind doden, maar daar wenst Merlijn niet aan mee te werken (om zijn zielenheil), al onthult hij, dat het op 1 Mei te Logres geboren zal worden. Merlijn maakt zich bekend en vertelt hem zijn geboorte, etc., maar Monseigneur Robert de Boron wil immers niet in herhalingen vervallen en zo zijn boek langer maken, maar juist zo vlot mogelijk verder vertellen. Dan bewijst Merlijn ten overstaan van de baronnen, dat Arthur de zoon is van de eveneens aanwezige Ygerne en Uterpendragon met als getuige Urfijn en overgedragen werd door hem, Merlijn, aan Auctor, een ‘achterleenman’ (iemand van lage adel die op eigen grond woont). En allen zijn blij.

3. De geboorte van Mordred

Als de geboortedag van het de ondergang brengend kind nadert, besluit Arthur tegen de zin en raad van Merlijn alle pasgeborenen op te sluiten in torens. Allen sturen hun baby’s en ook koning Loth stuurt zijn zoontje Mordred, dat echter bij het leggen in de wieg zijn voorhoofd stoot en een diepe wond krijgt, die hem voor zijn leven tekent. Het schip vertrekt uit Orcanië [= de Orkaden] en vergaat in een storm met man en muis; alleen de wieg blijft drijven en wordt door een visser opgevist en gebracht bij zijn heer Nabor de Zwarte, die net vijf weken vader is van Sagremor, later de Onstuimige [‘desreé’: tomeloos] genaamd als ridder van de Ronde Tafel, en die Mordred, zoals zijn naam in de begeleidende brief luidt, opvoedt.

Als [1 mei] voorbij is, besluit Arthur de kinderen te doden; dan droomt hij van de grootste man, die hij ooit zag, gedragen door vier voor hem onbekende beesten, die hem opdraagt de kinderen niet te doden, maar op een stuurmanloos schip te zetten en te laten gaan, waarheen God het zendt. Arthur laat de 712 kinderen aan boord brengen en het schip komt bij het kasteel Amalvi [=? Amalfi in Z. Italië?, gezien de gebronsde huid van L.d.V.] van de recent gedoopte koning Oriant, die zojuist vader is geworden van Acanor, die echter vanwege dezelfde gebronste huidskleur als zijn vader overal Lait de Vermetele wordt genoemd (en meedoet aan de Quest naar de Graal). Van een van zijn ridders hoort Oriant het verhaal over de door koning Arthur in torens opgesloten kinderen en hij laat hen elders opvoeden, in het ‘Chastiel as Genvres’ (Kasteel voor de Jongeren). Merlijn weet tegenover de baronnen de daad van Arthur goed te praten, verzekerend, dat ze over 10 jaar hun kinderen terug zullen zien. Zo weet hij de baronnen te verzoenen.

[Dan wordt Arthurs land binnengevallen door koning Rion van de Eilanden en hij roept zijn vazallen bijeen.]

4. De ridder met de twee zwaarden en de ‘smartelijke steek’

Op de dag, dat koning Arthur wil optrekken tegen koning Rion, verschijnt aan het hof een weelderig geklede, knappe jongedame, gestuurd door haar meesteres, de Vrouwe van het eiland Avalon. Om haar middel zit een zwaard geknoopt, dat slechts de beste en eerlijkste ridder van het koninkrijk kan losmaken (en haar van haar last bevrijden). De koning geeft het voorbeeld, door als eerste te pogen het los te knopen, maar noch hem, noch de anderen lukt het. Een ridder uit Northumberland, die net uit gevangenschap is losgelaten door de koning van dat land, die hem al zijn bezit afgenomen heeft, durft vanwege zijn armoede het niet te wagen, maar als het meisje in tranen wil weggaan, komt hij op haar af en knoopt het zwaard los. Hij trekt het uit de schede en heeft nog nooit zo’n mooi zwaard gezien. Het meisje verzoekt hem het terug te geven, maar hij weigert, zelfs als ze zegt, dat hij er met de eerste klap de man mee zal doden, van wie hij ter wereld het meest houdt, terwijl hij voor het eind van het jaar in een duel gedood zal worden, de ander dodend. De ridder vertrekt meteen van het hof, waar mannen van verdienste geminacht worden als ze per ongeluk arm zijn, en wil geen deel uitmaken van Arthurs ridderschaar.

Dan komt een jonkvrouw de koning om haar beloning vragen en hij herkent haar als degene, die hem zijn zwaard had gegeven [?]. Hij vraagt haar naar de naam ervan: Excalibur, en ze wil óf het hoofd van het meisje, dat zojuist het zwaard bracht, óf dat van de ridder, die het losmaakte, en wel omdat de ridder een van haar broers doodde en die jonkvrouw haar vader liet doden. Arthur is in verwarring, maar de ridder komt, zegt de vrouw, dat ze zijn broer ruim 3 jaar terug vergiftigde, en slaat haar, terwijl ze vlucht, het hoofd af, dat hij de koning brengt als dat van de gemeenste jonkvrouw, die ooit aan zijn hof kwam, en haar dood zal een enorme vreugde in het koninkrijk Northumbria te weeg brengen.

Arthur is ten diepste onthutst, dat zijn gastrecht geschonden is, verbant de ridder van het hof en zegt hem te zullen straffen. De ridder ziet zijn fout in en smeekt om genade, maar Arthur weigert en de ridder vertrekt, nog steeds met het hoofd in zijn handen, en hij zweert (tegen zijn page) zich te zullen verzoenen door Arthur het hoofd te brengen van zijn grootste vijand, koning Rion. En hij stuurt zijn page met het hoofd naar Northumbria en gaat zelf met zijn twee zwaarden, schild en lans op Rion af.

[M.b.v. Merlijn overwint de ridder met de 2 zwaarden koning Rion en stuurt hem als gevangene naar koning Arthur, die hem vergeeft en van Merlijn hoort, dat de ridder Balaain de Woeste heet en weldra zal sterven tot groot nadeel van het koninkrijk Logres.]

Op een middag, terwijl allen slapen, komt een ridder uit de richting van het kasteel van Meliot met grote snelheid aangereden en zegt hevig verdrietig ‘in zijn eigen taal’: “God, hoe kan ik dit door mij begaan ongeluk goedmaken?” Arthur vraagt naar zijn verdriet, maar de ridder wil het niet zeggen en rijdt weg. Dan ziet Arthur de ridder met de twee zwaarden komen en stuurt hem achter de ander aan, die zowel harnas als paard bedekt heeft met een wit kleed en vergezeld gaat van een meisje. Op het verzoek van de ridder met de twee zwaarden wil hij niet ingaan, tot deze zweert voor hem in te staan. Ze gaan naar de tent van de koning, waar de ridder door een verraderlijk geworpen speer getroffen dood neervalt, na de ridder te hebben opgedragen de door hem (10 jaar tevoren?) begonnen speurtocht voort te zetten met de jonge vrouw, die hem ook bij zijn moordenaar zal brengen. De ridder met de twee zwaarden zweert Arthur de moordenaar te zullen vinden en gaat naar het meisje. Merlijn komt en zegt de ridder in een praalgraf te begraven met de tekst: “Hier rust de onbekende ridder”. De dag, waarop ze zijn naam horen, zal er een van grote vreugde zijn.

Dan gaat het verhaal verder over de ridder met de twee zwaarden, om te vertellen hoe hij de speurtocht tot een einde bracht, hoe hij de smartelijke steek toebracht, waardoor er gedurende 20 jaar allerlei avonturen in het rijk Logres plaatsvonden, en hoe hij en zijn broer elkaar in hun ongeluk doodden. [En laten tenslotte allen, die het verhaal van Monseigneur de Boron willen horen, weten, dat hij zijn boek in drie stukken deelde, alle drie van dezelfde lengte. Het eerste deel eindigt hier, met het begin van de speurtocht. Het tweede deel eindigt met het begin van het zoeken naar de Graal en het derde eindigt na de dood van Lancelot op het moment, dat de dood van koning Mark wordt verteld. Deze indeling is door Robert de Boron zelf gemaakt, voor het geval eventuele navolgers de tekst van het verhaal over de Graal zouden willen toetakelen. Alle weldenkende lieden, die het op prijs stellen dit verhaal met aandacht te beluisteren, kunnen aldus te weten komen of het hen volledig en zonder enige verandering wordt verteld of zo zelf vaststellen wat er in het voorkomende geval is weggelaten.]

De jonkvrouw is niet blij met de ridder met de twee zwaarden, maar ze doet het ermee, gaat naar het kasteel, terwijl hij het bos ingaat en een ongewapende ridder tegenkomt, die naar zijn verdriet vraagt. De ridder met de twee zwaarden weigert daarover iets te vertellen en weldra krijgen ze ruzie en gaat de ander zijn wapenuitrusting halen. Ze vechten en als tenslotte de ridder met de twee zwaarden de ander tegen de grond heeft geslagen en deze nog steeds wil weten wat er met hem aan de hand is, vertelt hij het hem en de ander zweert hem te zullen helpen en ze gaan samen op pad en ontmoeten Merlijn vermomd als witte monnik, die hen onthult, dat de moordenaar Garlan, de broer van Pellehan, is. Hij raadt hem echter aan deze speurtocht op te geven: “Want als u hem vindt, zult u namelijk met de ‘wrekende lans’ een steek toebrengen, die zoveel leed en ongeluk in het rijk Logres te weeg zal brengen, dat deze nog rampzaliger zal zijn dan de slag met het zwaard, die lang geleden in de loop van de strijd tussen koning Lambor en koning Urlan werd toegebracht.” [Zie ‘La Quête du Graal’, waarin de ‘smartelijke steek’ wordt toegebracht door het heilige zwaard van David en een bijna totale onvruchtbaarheid te weeg brengt in de koninkrijken, waarbij de laatste als de vader van de (gewonde) koning Méhaignié wordt gepresenteerd.]

De ridder is echter niet van zijn rampspoedvolle ‘Quest’ af te brengen, zelfs niet als het zijn dood wordt, en vervolgt met de ridder zijn weg. Ze steken bij een kluizenaarswoning een kerkhof over, waar de meerijdende ridder verraderlijk door een lans dodelijk wordt getroffen. De ridder met de twee zwaarden zit hevig weeklagend bij het lijk, als een kluizenaar hem komt berispen. Hij vertelt hem zijn ongeluk en samen begraven ze na een dodenmis de ridder. De volgende morgen zien ze op de grafsteen woorden gegrift en de kluizenaar leest: “Op dit kerkhof zal Gawein de dood van zijn vader, koning Loth, wreken, want binnen tien jaar na zijn intrede in de ridderschap zal hij het hoofd van koning Pellinor afslaan.”

De ridder vertrekt en gaat naar het trefpunt met het meisje, dat aan de voet van het kruis zit te wachten. Hij vertelt wat hem is overkomen en samen gaan ze op pad. Ze komen bij een kasteel in een diep dal, waar, zodra de ridder binnen de muren is, de schuifdeur wordt neergelaten achter hem [vgl. ‘Yvain’]. Hij hoort het meisje roepen, krijgt de deur niet open, klimt omhoog en springt van de slotmuur in de gracht, als hij het meisje door twee man bedreigd ziet. Ze heeft echter haar woord al gegeven zich te zullen onderwerpen aan de gewoonte van het kasteel. Ze blijkt een beker met bloed te moeten vullen om ermee de lepreuze vrouwe van het kasteel mee in te wrijven, die zal genezen als het bloed van een maagd naar lichaam en geest is, die bovendien de dochter is van een koning en een koningin. Onder protest van de ridder, die ook blijft logeren, wordt het meisje een beker bloed afgetapt. Ze overleeft het, maar de vrouwe geneest niet en maakt nog veel slachtoffers, tot tenslotte de zus van Perceval uit Wales er een eind aanmaakt, zoals te lezen is in de ‘Grand Quête del Graal’.

De volgende dag vertrekken ze, het kasteel en zijn bewoners naar de duivel verwensend, en komen na een dag of vier, ver van Camelot, waar ze de taal nauwelijks verstaan, bij een leenman, wiens zoon verwond blijkt door een lans van een onzichtbare aanvaller. De ridder met de twee zwaarden vertelt, dat dit Garlan, de broer van Pellehan, de koning van Listenois, is, die zolang hij op zijn paard blijft onzichtbaar is. De gastheer kent Garlan, heeft hem namelijk in een toernooi tot tweemaal toe verslagen, waarop Garlan zwoor zich te wreken door hem binnen een jaar te treffen in het hem dierbaarste. Hij onthult, dat Pellehan zondag over een week een voltallige vergadering belegt in het ‘Gevaarlijke Paleis’, waar Garlan zal bedienen. En hij zweert hem er langs de kortste weg heen te zullen brengen. De volgende dag gaat het trio op pad en komt na twee weken bij het kasteel van koning Pellehan, waar alleen mannen vergezeld van een vrouw naar binnen mogen en de gastheer van de ridder met de twee zwaarden buiten moet blijven. Aan tafel eet de ridder met de twee zwaarden niet, peinzend wat met Garlan te doen, en deze voelt zich als hofmaarschalk gekrenkt en geeft de ridder een klap, die hem doet suizebollen. Hij heeft zijn zwaard niet afgelegd en splijt Garlan de Rode in één klap doormidden, steekt het lijk de meegebrachte halve lans in de borst en daagt Pellehan uit, die met een knots het zwaard stukslaat.

[Invoeging uit Malory’s ‘Morte d’Arthur’: Balaain snelt heen om een wapen te zoeken, komt in een hele mooie kamer, waar op het mooiste bed ter wereld een man ligt met ernaast op een tafel van goud een buitengewoon fraaie lans, die hij oppakt en Pellehan met zo’n kracht toeslingert, dat de koning bewusteloos op de grond valt. De muren van het kasteel scheuren, het kasteel stort in. Ook Balaain valt in coma, terwijl de meeste bewoners van het kasteel, dodelijk getroffen door de smartelijke steek, ter aarde storten. Drie dagen liggen Pellehan en Balaain; dan verschijnt Merlijn en legt zijn hand op de ridder.]

Merlijn vertelt hem wat hij allemaal teweeggebracht heeft, dat haat en vijandschap hem zullen volgen en dat het meisje dood is. Hij smokkelt hem het kasteel uit, langs vele zieken en doden, en bezorgt hem een paard en maakt zich bekend. Balaain trekt door het land, het koninkrijk Listenois, dat voortaan het ‘Verwoeste Land’ [‘gaste’: woest, verlaten, onherbergzaam, vreemd] of het ‘Vreemde Land’ genoemd wordt, zo anders en verlaten is het. Overal wordt hij nagewezen en hij verlaat tenslotte het land.

[Aan het eind van een reeks avonturen, die allemaal even rampzalig aflopen, komt Balaain, steeds door onheil achtervolgd, op een eiland in gevecht met zijn eigen broer. De twee mannen zeggen pas hun naam als ze elkaar wederzijds dodelijk verwond hebben. Merlijn belast zich ermee hen naar hun laatste wens samen te begraven en grift in hun grafsteen: “Hier rust Balaain, de ridder met de twee zwaarden, die met zijn wrekende lans de ‘smartelijke steek’ toebracht, waardoor het koninkrijk Listenois in ellende en wanhoop werd gedompeld.” Vervolgens keert de waarzegger terug naar het hof van koning Arthur.]

5. Het huwelijk van Arthur en Guinevere

Als Merlijn terugkomt aan het hof, zegt Arthur, dat zijn baronnen willen dat hij trouwt. Zijn oog is gevallen op Guinevere, de dochter van koning Leodogan van Carmelide, die thans aan zijn hof met de ridders van de Ronde Tafel verkeert. Zij is het edelste, mooiste en beroemdste meisje en hij wil slechts haar. Merlijn is het eens over haar schoonheid, maar zegt dat dat ook een nadeel voor hem kan worden. Echter ook een voordeel, als hij via haar een gebied terugkrijgt, dat hij denkt kwijt te zijn (Merlijn denkt aan Galehot, die Arthur zijn rijk afstaat uit liefde voor Lancelot). Merlijn gaat naar Carmelide en koning Leodogan is zeer verheugd, vertelt echter dat aan de Ronde Tafel 50 ridders ontbreken, die hij van een kluizenaar niet mocht aanvullen, omdat de Tafel spoedig een ander zal toebehoren. Merlijn verzekert, dat Arthur de Tafel roem en luister zal verlenen en Leodogan stelt Merlijn de 100 ridders ter beschikking en stuurt hen met zijn dochter en vele kostbaarheden naar Arthur, die net te Londen is en hen tegemoet trekt. De keus van de 50 ridders laat hij over aan Merlijn, die met 48 komt aanzetten, en op de huwelijksdag nemen allen plaats aan de Tafel. Merlijn wijst op de middelste zetel, die hij de ‘Hachelijke Zetel’ noemt, waarop slechts de Allerbeste Ridder, die een eind zal maken aan de buitengewone avonturen van het koninkrijk Logres, zal kunnen plaatsnemen (zijn vader is nu 2 jaar). Als dan iedereen gezeten is en gezegend door de aartsbisschop van Canterbury, laat Merlijn hen zweren op de relikwie kasten, waarna hun namen op hun zetels zijn verschenen.

Dan heeft het huwelijk plaats in de kathedraal te Camelot, gevolgd door een groots feest. Tijdens het eten vertelt Merlijn Arthur, dat de laatste zetel gevuld zal worden als Onze Heer dat wil, door een koning, zodat de Tafel eindigt zoals hij begint met koning Arthur.

[De volgende dag blijkt de lege zetel bezet te zijn door koning Pellinor. Diezelfde dag rent er een wit hert door de zaal van het paleis, gevolg door een jachthond en een jagende jonkvrouw, die 30 koppels honden leidt. Een van de ridders uit de zaal maakt zich meester van de jachthond en verdwijnt ermee, terwijl een andere ridder opduikt, die er met de jonkvrouw zelf vandoor gaat. Merlijn geeft drie ridders – Gawein, Tor en Pellinor – de opdracht respectievelijk het hert, de jachthond en de jonge vrouw te gaan zoeken. De ridders brengen hun speurtocht tot een goed einde en keren terug naar het hof van koning Arthur].

De bijgevoegde PDF is een samenvatting van de zogenaamde ‘Prose Merlin’, naar ‘Merlin, or The Early History of King Arthur: A Prose Romance (± 1450-146)’, door Henry Wheatley, London 1899, voorzien van een zeer uitgebreide geannoteerde index.

PDF:
Cor Hendriks – Het Boek van de Graal Deel 2: Merlijn