Cor Hendriks – De Folklore van het Lieveheersbeestje (8): De Franse taalatlassen

Na de Tweede Wereldoorlog vond er een heroriëntatie binnen de Volkskunde plaats, die vooral vertragende werking op bepaalde projecten had. In Frankrijk werd het atlasproject op regionale basis voortgezet en de eerste streekatlas met een kaart van het lieveheersbeestje, was Pierre Gardettes ‘Atlas linguïstique et etnographique du Lyonnais’, die verscheen in 1952. De kaart gaat vergezeld van een aantal versjes, verdeeld in
A: gebed om de hemel (‘Godskippetje, klim op naar de hemel en bewaar voor mij een plaats’),
B: gebed om mooi weer (‘Lieveheersbeestje, vlieg, vlieg, ga tegen Onze Heer zeggen, dat Hij morgen mooi weer maakt’),
C: diversen (‘je moeder gaat naar school, je vader gaat naar Lyon’; ‘je vader en je moeder gaan voor je een rood kleed kopen’).
De kaart bevat 75 namen, maar de meeste zijn hetzelfde met kleine variaties. Overheersend is ‘bête à bon Dieu’ (in dialect: ‘la bét à bõ dyœ’) met als variant ‘bête du bon Dieu’. Alle andere namen hebben slechts een kleine vertegenwoordiging, maar twee springen eruit, allereerst ‘la bàrbiŗòta’ en in diverse varianten ‘kippetje van de Lieve Heer’ (dial. ‘la pưla dó bõ djœ’).

Een volgende atlas met kaart is de ‘Atlas linguistique et Ethnographique du Massif Central’ van Pierre Nauton, waarvan het eerste deel in 1957 verscheen. De meest voorkomende naam is hier het ‘kippetje van de Lieve Heer’, gevolgd door ‘lieveheersbeestje’, dan ‘la margarita’, dan ‘waarzegger’. Er volgen nog enige onverklaarbare namen als ‘la perdigolo’, ‘la parpavolo’, ‘la pirunéla’.

Omdat de namen in deze dialectatlassen uiteraard in dialect zijn, worden om het dialect weer te geven speciale tekens gebruikt, die niet altijd op de computer zijn weer te geven en daarnaast ook moeilijk interpreteerbaar zijn voor de leek. Ik gebruik daarom een vereenvoudigde weergave.

In 1966 verscheen het vierde deel van de ‘Atlas linguistique et Ethnographique de la Gascogne’ van J. Séguy met een kaart van het lieveheersbeestje, die opgedeeld is in regio’s, waarin een bepaalde vorm overheerst. Ten noorden van de Gironde vinden we een groot gebied met de vorm ‘pibole’, in het zuiden allerlei vormen met ‘buloe’, zoals ‘buloe bet’ (= ‘vlieg-beestje’), soms als één woord ‘bulaubet’. Een variant is ‘bolo’, soms gecombineerd met ‘maria’ of ‘paulus’. Andere namen, die slechts incidenteel voorkomen, zijn ‘madelein’, ‘margriet’.

In 1971 verscheen het eerste deel van de ‘Atlas linguistique et ethnographique du Centre’ van Pierrette Dubuisson. De overheersende namen zijn ‘marivol’ en ‘lieveheersbeestje’ (‘bèt a bõ dyœ’), waarnaast een gebied is met ‘kleermaakster’ (‘kưturyèr’). Verspreid zien we ‘babulòt’, ‘marmòt’ en ‘barbưlòt’ en hier en daar ‘kip(petje) van de Lieve Heer’.

Uit 1974 is de ‘Atlas linguistique et ethnographique de l’Ouest (Poitou, Aumis, Saintonge, Angoumois)’ van Geneviève Massignon & Brigitte Horiot. Ook hier zijn de overheersende namen ‘marivol’ en ‘lieveheersbeestje’ (‘la bèt à bõ dyœ’). Andere namen zijn zeer beperkt, maar lijken sterk op elkaar, zoals pirvol, pibol(e), pivolo, pinvol, parivol, palivol, panivol, pinovolo, pipovolo. Naast de kaart zijn ook een aantal rijmpjes opgenomen en veel gaan over de school, wat natuurlijk goed rijmt op al die pibol-namen. Maar er zijn er ook zonder rijm:

‘Vol vol ma ptit bèt ó bõ dyœ,
sur la mézõ d l ékòl.’
[Vlieg, vlieg, mijn lieveheersbeestje, op het schoolgebouw. (De rijm is: vol – école)]

Soms krijgt het een mooie jurk beloofd. In andere formules (aangezien er geen rijm is, kan je eigenlijk niet van rijmpjes spreken) wordt het lieveheersbeestje gevraagd te vliegen naar waar ik zal trouwen of vanwaar mijn aanbidder komt of naar waar mijn huis is.

Eveneens uit 1974 is het tweede deel van de ‘Atlas linguïstique et etnographique du Jura et des Alpes du Nord’ van Jean-Baptiste Martin & Gaston Tuaillon. De overheersende naam is lieveheersbeestje (‘bét a bõ dyœ’ in velerlei variaties). Alle andere namen zijn eenmalig: ‘LH-kippetje (‘pulay’, ‘polay’)’, ‘LH-pipi(n)’, ‘LH-parpyula’, ‘maarschalk’, ‘marmula’, ‘katarine’, etc. Er worden maar twee formules, bezweringen, meegedeeld. In de ene moet het lieveheersbeestje de goede God gaan zeggen, dat Hij morgen mooi weer maakt, in het andere moet het de weg laten zien om naar de molen te gaan om te gaan trouwen, zoniet wordt het gedood.

Uit 1975 is de ‘Atlas linguïstique et etnographique de l’Auvergne et du Limousin’ van Jean-Claude Potte. Ook hier overheersen twee namen, het bekende lieveheersbeestje en daarnaast het ‘lieveheerskippetje’. Als derde zien we ‘margarita’, gevolgd door een grote groep eenmalige namen, die soms enige gelijkenis vertonen, zoals pipol, piparol, piparolo, pimparolo, pomparoto. Ook ‘marivol’ komt tweemaal voor, terwijl er ook een aantal registraties zijn van het officiële ‘coccinelle’, dat we ook hier en daar op andere kaarten tegenkomen. Er wordt slechts één rijmpje ten aanzien van het lieveheersbeestje vermeld:

‘Lieveheersbeestje (kippetje van de goede God),
als de goede God van me houdt, vlieg,
als hij niet van me houdt, vlieg niet.’

Uit 1977 is het tweede deel van de ‘Atlas linguistique et ethnographique de Bourgogne’ van Gérard Faverdet. Overheersend is de lieveheersbeestjenaam (‘bête de bon Dieu’), waarnaast ook kleermaker/-maakster (couturier/-rière) veelvuldig voorkomt, gevolgd door ‘barbulot’. Andere namen zijn marginaal al lijken sommigen sterk op elkaar (‘papivol’, ‘papivul’, ‘papyœl’, ‘pilavul’, ‘varvul’).

In 1978 verscheen het tweede deel van de ‘Atlas linguistique et ethnographique de L’Ile-de-France et de L’Orleans’ van Marie-Rose Simoni-Aurembou. Het gebied wordt gedomineerd door de lieveheersbeestjevarianten (‘bèt à bõ dyœ’), maar er is een sterke tegenwoordigheid van de naam ‘kleermaakster’. Andere namen zijn marginaal, behalve ‘katrin’. Het beestje is geluksbrengend, geliefd en alom gerespecteerd. Je mag het geen kwaad doen of leed berokkenen. Als spelletje laat men het opklimmen langs de wijsvinger en als het gaat vliegen, wordt het mooi weer. Er zijn twee types rijmpjes. Het eerste type betreft het weer en een jurk. Meestal beperkt de vraag zich tot het weer: ‘Wordt het zondag mooi weer?’ Maar soms wordt dit gevolgd door de opmerking: ‘Als het zondag mooi weer wordt, zal ik mijn witte jurk aantrekken.’ Tot deze groep worden ook de rijmpjes gerekend, die over de school (‘école’) gaan, wat rijmt op vlieg (‘vole’), want ook hier duiken kleren op, zoals in het rijmpje:

‘Vole, vole,
Ta maman est à l’école,
Qui te fait une belle robe,
En veli-velours,
Pour porter à tous les jours.’
[Vlieg, vlieg, je moeder is in de school, die een mooie jurk voor jou maakt, van [vlieg]fluweel, om alle dagen te dragen.]

Het tweede type betreft het motief het mes. De rijmpjes kunnen meerdere vormen hebben.

‘Lieveheersbeestje (‘Marie vole’),
je broertje is naar school,
om schaartjes te zoeken
om je de keel door te knippen.’

‘Vlieg, vlieg, vlieg, mijn lieveheersbeestje (‘petite Nicole’),
je vader is in de smidse
om een gesmeed mes te zoeken
om je de keel door te snijden.’

Of

‘om een groot mes te zoeken
om je de hals door te snijden.’

Er is nog een restgroep van andere thema’s. Zo wordt tegen het lieveheersbeestje gezegd:

‘Geef me rood bloed (= ‘olie’),
ik zal je wit bloed (= spuug) geven.’

Ook worden de uren geteld om te weten hoe laat het is.

In 1979 verscheen het eerste deel van de ‘Atlas linguistique et ethnographique de la Romane’ van Jean Lanher, Alain Litaize en Jean Richard. Ook hier is sprake van een sterke overheersing door de lieveheersbeestjenaam (‘bét à bõ dyœ’). De tweede naam is meer een serie varianten: ‘ogot, gogot, agot, gogat, ogat, agat, cherigogat, cherigogot, charigagat, tagat, cherigagat, charigogat, charigagat, chagat, gagat’. Een derde serie namen zijn vervormingen van ‘maarschalk’ (‘marecho’), die echter ook hele andere betekenissen kunnen hebben, zoals ‘mari chocho’ en ‘mari brun’. De vierde serie zijn vervormingen van ‘katrin’, verkleind ‘katrinet’. Ook zien we een redelijk aantal meldingen van de officiële naam ‘koksinel’.

In 1982 verscheen het tweede deel van de ‘Atlas linguistique et ethnographique du Languedoc Occidental’ van Xavier Ravier. De provincie is opgedeeld in een aantal grote gebieden, waar bepaalde namen overheersen. Deze namen zijn: ‘pibole’, lieveheerskippetje, ‘bolo biraut’, ‘bolo pauro’, en kippetje (‘galineto’). Daarnaast zien we een eindeloze hoeveelheid varianten, naast lieveheersbeestje (‘bestyo del bun diu’) en lieveheerskippetje (‘pulo del bun diu’) veel vormen van ‘bolo biralt’. De kaart gaat vergezeld van een groot aantal rijmpjes, die vaak beginnen met ‘bolo bolo pauro’ met als variant ‘volo volo pivolo’, gevolgd door een belofte: ‘Ik zal je een mooie (onder)jurk kopen,’ of ‘een jurk van kersenvel maken’. Het ‘hemelkippetje’ wordt gevraagd de weg naar de hemel te tonen en zal dan brood en honing krijgen. Het moet tegen de goede God zeggen, dat hij morgen zon of warm maakt. Het moet vliegen naar waar mijn minnaar of mijn goede vriendin woont of waar ik zal trouwen. Ook wordt gedreigd: ‘Als je niet vliegt, zal ik je in de groeve gooien, de slangen zullen je opeten,’ of: ‘zal ik je in een zak stoppen, zal ik je geven aan meneer pastoor; meneer pastoor zal je geven aan zijn meid, die je de buik zal opensnijden.’ Of: ‘zal je vermorzeld worden.’ Slechts zelden worden de familieleden erin betrokken: ‘Je kleintjes zijn op school. Je ma is in de tuin, die voor jou een mooi tafelkleed maakt.’ Of: ‘want je moeder is dood achter een “comporte” en je vader is bij de bron om iets te drinken te zoeken.’

In 1984 verscheen het tweede deel van de ‘Atlas linguistique et ethnographique du Languedoc Oriental’ van Jacques Boisgontier. De overheersende naam is ‘galineto’ / ‘galineta.’ Andere namen zijn incidenteel, waaronder variaties van lieveheersbeestje, terwijl ook ‘galineto’ in dezelfde combinatie (‘del bun diu’) voorkomt. Op elkaar lijkende vormen zijn ‘bolo birau’, ‘boro kaut’, ‘bolo kaut’, ‘bolo pauro’ en ‘bolo palmo’. Een andere serie namen is ‘pendigolo’, ‘perdigoro’, ‘perdiguleto’ en ‘perdigola’. Ook hier gaat de kaart vergezeld van een groot aantal rijmen. Vaak wordt gevraagd naar de weg naar de hemel, gevolgd door de dreiging met de dood:

‘galinéto galinéto
ẽnsinomé lé kami dal sèl
aưtromẽn té tui.’
[Lieveheersbeestje, lieveheersbeestje, wijs me de weg naar de hemel, anders zal ik je doden.]

Vaak ook wordt het lieveheersbeestje gevraagd op te klimmen naar de hemel zonder verder bevel, maar wel met de dreiging met de dood. Als er iets volgt, is het over de ouders: ‘opdat je moeder je een boterham met honing zal geven’, of: ‘je vader zal je honing geven’, of: ‘want je vader vraagt het je’. Een bijzondere is:

‘galinéto, mõnt oư syèl
sãnz éskalo sãń kapèl
ké lư bữn diư té dưnaŕa uno kưŕưnéto.’
[Lieveheersbeestje, klim op naar de hemel, zonder ladder, zonder hoed, opdat de goede God je een kroontje geeft.

Eveneens uit 1984 is het tweede deel van de ‘Atlas linguïstique et etnographique Normand’ van Patrice Brasseur. Overheersend is de lieveheersbeestjenaam (‘bét o bõ dyœ’), gevolgd door ‘barbelot’ (‘barberot’, ‘barbulot’, ‘barblot’), lieveheerskippetje, ‘koksinel’ en ‘katrinet’. De bijgaande rijmpjes zijn onderverdeeld in
A: afgeknotte rijmpjes of eenvoudige oproepen om te vliegen, soms met een bestemming: ‘op het huis van vader Nicolaas’, ‘op de rots van St. Paulus’, ‘op het huis van de Goede God.’
B: rijmpjes met betrekking tot het weer: ‘Wordt het mooi weer morgen?’ of: ‘het zal mooi worden morgen.’
C: rijmpjes over hoe laat het is, maar het betreft een spelletje, terwijl de rijmpjes meer gaan over dat het noen heeft geslagen en het galetten kan gaan eten bij de pastoor, of dat moeder roept aan het veldeinde om geronnen melk te eten, die het muisje heeft gegapt.
D: rijmpjes, die een dreiging bevatten: ‘Je huis staat in brand’, ‘De oorlog is achter je’, ‘je broertje is op school om een schaartje te zoeken om je baard af te knippen’, ‘je man/vriend is naar de smidse om een gesmeed mes te zoeken om je keel door te snijden.’ Ook wordt gedreigd, als het niet gaat vliegen, om het de ‘hoorns’ of de vleugels af te snijden, of te doden.
Tenslotte is er E: diversen als ‘Ga hierheen, ga daarheen, totdat hij is gevonden’. Bedoeld is waarschijnlijk de huwelijkspartner.

Ook uit 1984 is het tweede deel van de ‘Atlas linguïstique et etnographique de l’Alsace’ van Arlette Bothorel-Witz, Marthe Philipp en Sylviane Spindler. De namen zijn vrijwel allemaal anders gespeld, maar overheersend is de naam, die neerkomt op ‘[lieve]heergodsvogeltje’ of ‘-kever[tje]’. Ook zien we ‘moedergodsdiertje’ of ‘-kevertje’. Alle vormen zijn in een Duits dialect (‘Lieberherrgotteskäferle’ en ‘Muttergottestierle’), dat naar het Nederlands neigt (‘lieveheergods’).

Nogmaals uit 1984 verscheen het derde deel van de ‘Atlas linguïstique et etnographique de la Franche-Comté’ van Colette Dondaine. Het meest komt de lieveheersbeestjenaam voor, andere namen zijn marginaal, als ‘maarschalk’ en ‘katrinet’. Ook zijn enige rijmpjes opgenomen met de opdracht God te zeggen morgen mooi weer te maken. Ook is er een vraag naar waarheen ik zal trouwen of het ‘maarschalkje’ moet God vragen een plaats in het paradijs voor me te reserveren.

In 1986 verscheen het derde deel van de ‘Atlas linguïstique et etnographique de Provence’ van Jean-Claude Bouvier et Cloude Martel. Overheersend is lieveheersbeestje in allerlei vormen, gevolgd door ‘la katarineto’ en de lijkende vorm ‘la kakarineto’. Ook zien we enige vormen van ‘la margerito’, terwijl de andere vormen vrij incidenteel zijn (‘la perdigolo’, ‘la parpayola’). Er zijn enige rijmpjes toegevoegd, waarin het lieveheersbeestje wordt opgeroepen te vliegen (‘kakarineto volo’), wat rijmt op ‘je vader is in de school’, wat dan voortgaat met ‘je moeder ligt op sterven, de pastoor heeft haar bediend’. In een ander rijmpje wordt het lieveheersbeestje (‘katarineto’) gevraagd naar de hemel te gaan: ‘ik zal je brood en kaas geven.’

In 1995 verscheen het tweede deel van de ‘Atlas linguïstique et ethnographique de la Réunion’ van Michel Carayol en Robert Chaudenson. De meeste namen eindigen op ‘van de Lieve Heer’, wat wordt voorafgegaan door ‘bébèt’ of ‘tortu’.

In 1997 verscheen het tweede deel van de ‘Atlas linguïstique et etnographique Picard’ van Fernand Carton & Maurice Lebègue. Bij de kaart wordt opgemerkt, dat de kinderen de stippen tellen om de tijd te weten. De overheersende naam is ‘lieveheersbeestje’ (‘bèt à bon dyu’), gevolgd door ‘katrinet’ en ‘horloge’. De andere namen zijn incidenteel met uitzondering van ‘son midi’ en ‘vol midi’. Een serie zien we in de namen ‘pruvol’, ‘pulvol’, ‘purvol’, etc. Er zijn drie rijmpjes bijgevoegd, waarin het lieveheersbeestje wordt opgeroepen te vliegen (‘vole’), wat in twee gevallen leidt tot de rijm met school (‘école’): ‘Je meester/dochtertje is in de school.’ In één geval wordt gedreigd: ‘Als je niet wilt vliegen, zullen je vleugels worden geknipt met de vergulde schaar.’

Uit 2001 is de ‘Nouvel Atlas linguïstique de la Basse-Bretagne’ van Jean Le Dû. Als eerste merkt hij op, dat het merendeel van de informanten, zelfs zij die het minst met het Frans bekend zijn, spontaan ‘la bête à bon dieu’ zeggen, en hij vraagt zich af of dit een overblijfsel van de lagere school is. De kinderen zetten het lieveheersbeestje in de holte van hun hand en spugen drie keer erop, terwijl zij een rijmpje zeggen: men dacht dan, bij het zien van de rode kleur van de vloeistof, dat het beestje bloed vergiet. Het rijmpje was bijvoorbeeld

‘e:lig du:ε tol də wa:d
mẹ ʃeto hãnod dRejst əR hwa:d
da vel də vãmeɟ a də da:t.’
‘angelot du bon Dieu, répand ton sang,
je te jetterai par-dessus le bois,
pour que tu voies ta maman et ton père.’
[Lieveheersbeestje, vergiet je bloed, ik zal je op het hout gooien, opdat je je moeder en je vader ziet.]

De namen op de kaart hebben ingewikkelde vormen, zoals we al zagen in het rijmpje, waar de naam ‘e:lig du:ε tol də wa:d’ ‘engeltje van de goede God’ betekent. In veel namen zien we de samenstelling ‘ən otRọ ‘du:ẹ’ = ‘van onze god’ (‘de notre dieu’), voorafgegaan door vormen als ‘bœh’, dim. ‘bœhig’.

An English PDF will follow at a later date.