Cor Hendriks – De Folklore van het Lieveheersbeestje (6): De volkskundeatlas in Duitsland (with extended English version in PDF)

In Duitsland werden ook driftig voor de Volkskundeatlas gegevens verzameld. Een van de eersten, die gegevens over het lieveheersbeestje verzamelde d.m.v. een schriftelijke enquête, was Robert Holsten, directeur van het gymnasium van Pyritz, die in 1912 aan alle pastoren van Pommeren een eenvoudige gedrukte kaart stuurde met de vraag naar de Platduitse namen van een vijftal dingen, waaronder het lieveheersbeestje. De helft van de pastoren reageerde en Holsten vulde de gegevens aan met veldwerk en publiceerde in 1914 en opnieuw in 1928. Holsten heeft geen kaart gemaakt maar slechts de verdeling over Pommeren beschreven. Het betreft de namen Marienkäfer, Mariechenkäfer, Marienwurm, Mariechenwurm, Marienpferd, Sonnenkäfer, Sonnenscheiner, Sonnenwurm, Sonnenkind, -knicker, Grützwurm, Buchweizwurm, Buchwurm, Beikwurm, Hiesserpferd, – füllen, Rieterperdke, Gottespferd, Gotteskuh, Brakwurm en Kruschke. Hetzelfde gebied is in 1931 opnieuw onderzocht in het kader van de Volkskundeatlas en de binnengekomen gegevens zijn geanalyseerd door Karl Kaiser, die geen wezenlijke verschillen constateerde. Alle verschillen kunnen worden toegeschreven aan de verschillen in benadering van Holsten, die alleen naar Platduitse namen vroeg, en de Volkskunde-enquête, die naar alle gebruikte benamingen vroeg.

Een andere onderzoeker was Joseph Müller, die in de 20-er jaren het Rijnland onderzocht, een gebied, dat zeer geëigend is om cultuurgebieden van elkaar af te grenzen. Weliswaar worden de tien liedtypen van het lieveheersbeestjelied verstoord door een modernere cultuurstroom met het door school en liedboek verbreide type

‘Herrgottsdierchen flieg,
dein Vater ist im Krieg,
dein Mutter ist im Pommerland,
Pommerland ist abgebrannt’,

maar blijven onderscheidbaar. Zo is er het ‘zuiver’ Rijn-Frankische type ‘Herrgottsgarten’:

‘Herrgottsdierchen flie
Flie in Herrgotsgarde,
Bring mir e Weck,
Bring dir e Weck,
De annere kenne warde!’
[Lieveheersbeestje (‘heergodsdiertje’) vlieg, vlieg in Heergods tuin, breng mij een wegge (‘n broodje), breng voor jou een wegge, de anderen kunnen wachten.]

Ten westen van dit gebied wordt het type ‘Wiege’ gevonden:

‘Herrgottsbibchen flieg eweg,
Dein Mutter dreht de Wieg eweg,
Dein Vadder geht ins Wirthaus,
Trinkt die Gläser alle aus!’
[Lieveheersbeestje (‘heergods-bibchen’) vlieg weg, je moeder draait de wieg weg, je vader gaat in de kroeg en drinkt alle glazen leeg!]

In het Moezel-Frankische gebied heerst het type ‘schießen’:

‘Himmelsdierchen flieg eweg,
Sos kommen de Juden (Trierer, Krieger, Franzosen)
Un schiessen dich weg!’
[Lieveheersbeestje (‘Hemeldiertje’) vlieg weg, anders komen de Joden (etc.) en schieten je weg!]

Rond de beneden-Moezel heerst het type ‘Wolken’:

‘Hätzeldierchen fleg fort,
Fleg en de Wolken,
De Köhcher sein noch net gemolken,
Siwe Gessen on en Koh,
Sankt Pitter schloss den Himmel zo,
Worf de Schlössel en de Rhein,
Haut oder mor soll et got sein.’
[Lieveheersbeestje (‘Hätzel?-diertje’) vlieg weg, vlieg in de wolken, de koeien zijn zojuist gemolken, zeven geiten op één koe, Sint Pieter sloot de hemel toe, wierp de sleutel in de Rijn, heden of morgen zal het goed (= mooi weer) zijn.]

In de kreis Mayen zien we een contaminatie van dit type met het type ‘schießen’:

‘Himmelsdierchen fleg on de Wolken,
De Koh wird gemolken,
Der Jäger kit dich schessen,
Bum, bum, bum, bum!’
[Lieveheersbeestje, vlieg in de wolken, de koe wordt gemolken, de jager komt je schieten, boem, boem, boem, boem!]

In de kreis Schleiden vinden we het type ‘Steinweg’:

‘Falkenstenchen, fleg eweig,
Op Hanspittersch Stenweig,
Sos köt der Jäger un schüß dich eweig!’
[Lieveheersbeestje (‘Valkensteentje?’), vlieg weg, op Hanspieters Steenweg, anders komt de jager en schiet je weg.]

Het is eigenlijk een ondertype van het type ‘schießen’. In een groter gebied op de linker Rijnoever naar het noorden toe heerst het type ‘Öl’, dat we ook in Limburg zien:

‘Herrgottsdierchen, wenn de mer kenen Ollich gis,
dann schlagen ick dich musdut!’
[Lieveheersbeestje (‘Heergodsdiertje’), wanneer je me geen olie geeft, dan sla ik je muisdood!]

Het speciaal Zuid Neder Frankisch type ‘Maria’ heeft zich alleen in bepaalde kreisen (Düsseldorf, Krefeld, etc.) weten te handhaven:

‘Flimmflämmke fleg,
Fleg no der Hemmel,
Op Maria si Schötsche,
Kriste e lecker Brötsche!’
[Lieveheersbeestje (‘Vlimvlamke’) vlieg, vlieg naar de hemel, op Maria d’r schootje krijg je een lekker broodje!]

Ten noorden van de Ürdinger Linie en de Roer heerst het type ‘et Hüske brennt’:

‘Liefhersmöske, gohn fliege,
Din Hüske brand af,
Din Kinnekes schreie,
Liefhersmöske, gohn fliege!’
[Lieveheersbeestje (‘Lieveheersmuske’), ga vliegen, je huisje brandt af, je kindertjes schreien, lieveheersmuske, ga vliegen!]

Het meest verbreid is het type ‘Sonne-Wetter’, dat te vinden is op de rechter Rijnoever, ten oosten van de Erftsperre en in het gebied tussen Sieg en Wupper:

‘Sonnekickche, Sonnekickche, flüg op de Rhing,
Morn git er Sonnesching!’
[Lieveheersbeestje, lieveheersbeestje (‘Zonnekuiken’), vlieg op de Rijn, Morgen geeft het zonneschijn!]

of:

‘Sonneschermche fleg op,
Breng mer morn schön Wedder mot!’
[Lieveheersbeestje (‘Zonneschermpje’) vlieg op, Breng me morgen mooi weer mee!]

Maar dit type wordt ook in Prüm gevonden. Tot slot is er nog een klein gebied in het Westbergische, waar het type ‘kriegen-Rock’ te vinden is:

‘Brutvüəlche, flög fort,
Breng mir en nöjen Rock mot!’
[Lieveheersbeestje (‘bruidvogeltje’), vlieg heen, Breng me een nieuw kleed mee!]

Volgens Müller vertoont dit in grote trekken geschilderde ontwerp dezelfde indeling van het cultuurlandschap als andere onderzoekingen (op andere gebieden) laten zien.

Müller is ook de vervaardiger van het ‘Rheinisch Wörterbuch’, waarvan het derde deel in 1935 verscheen. Hierin zijn de namen van het lieveheersbeestje opgenomen en bij het lemma Himmelstierchen is een kaartje opgenomen uit 1923 met vermeldingen uit 3185 plaatsen. De legenda vermeldt een groot aantal lieveheersbeestjenamen: 1. Herrgottstierchen, -vögelchen 1a. Gottestierchen 1b. Herrgöttchen 2. Maitierchen naast Herrgottstierchen 3. Liebenherskükchen, -lämpchen, Liebenherchen 4. Flierekükchen 5. Liebelämpchen 6. Himmelstierchen 7. Frauen-, Freienvögelchen 8. Brautvögelchen, -hänschen, -würmchen 9. Braunvögelchen 10. Buchweizenkäfer 11. Oligschläger, -vögelchen 12. Schmandvogel 13. Sonnenscheinchen, -schirmchen 14. Sommervögelchen 15. Schuhmacher 16. Flimmflämmchen 17. Gehansböbchen 18. Spillmännchen. Zonder getal: Engel, Goldengel, Kristkindchen, Jesukindchen, Jetzentierchen, Hetztierchen, Ferenkükchen, Maitierchen, Junitierchen, Wecktierchen, Mühlen-, Müllertierchen, Marespferdchen, Fliegentierchen, -engelchen, Korntierchen, Himmhämmchen, Marien-, Muttergottestierchen. De kaart meldt reeds dat het om een sterk vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid gaat en in het woordenboek komen we nog heel wat andere namen tegen, die soms ook gepaard gaan van rijmpjes, bijvoorbeeld:

‘Herrgotttränchen, flieg of Treier,
bring mer en Schobben Bier,
sons kommen de Juden
un stechen meich un deich dot!
[Lieveheersbeestje (‘Heergodstraantje’), vlieg over Trier, breng me een pintje bier, anders komen de Joden en steken mij en jou dood.]

Een ander woordenboekproject uit die tijd is het ‘Schleswig-Holsteinisches Wörterbuch’ van Otto Mensing, waarvan het derde deel in 1931 uitkwam. Hierin worden bij Maikatt, ook -koh, -möm, – perd, Moikatt, de synoniemen Bukoh, Fruenskoh, Marienpęrd, Marspęrd, Sünnkalf gemeld, wat niet uitputtend is, slechts een greep uit de lieveheersbeestjenamen. Het lieveheersbeestje geldt als heilig dier en mag niet gedood worden; het brengt geluk, wanneer het bij iemand op het tuig kruipt. Kinderen proberen het tot vliegen te brengen door het op te werpen, waarbij ze zingen:

1.
Maikatt, flügg weg, stüff weg,
bring mi morgen good Wedder mit.
[Lieveheersbeestje, vlieg weg, stuif weg, breng me morgen goed weer mee.]
2.
Maikatt, fleeg op, fleeg na ‘n hogen himmel,
bring mi ‘n Sack vull Kringel,
mi een, di een,
Vadder un Moder ok een.
[Lieveheersbeestje, vlieg op, vlieg naar de hoge hemel, breng me een zak vol krakelingen, mij een, jou een, vader en moeder ook een.]

Ook als orakeldier wordt het gebruikt. De kinderen vragen: ‘…, wo lang schall ik lęben’ en tellen: ‘een Jahr, twee, dree,’ etc., tot het wegvliegt. Ook nemen kinderen het in de hand en tellen tot het wegvliegt; zo oud zullen ze worden.

In het vierde deel uit 1933 vinden we de benamingen Sünnak, Sünnaken, Sönnaken, Sünneken, met als synonyma Sünnkalf, -katt, -kind, -pęrd, -wieser, Söbenstęrn. De kinderen zingen:
‘lewe Sünnak,
fleeg na ‘n Himmel,
bring mi ‘n Kringel,
mi enen,
di enen,
alle annern ok enen;’
of:
‘lewe Sünnak,
fleeg op,
na ‘n Himmel herop;’
of:
‘lewe Sünnak,
fleeg weg,
bring mi morgen good Wedder mit.’

En bij Sünnkalf, -katt, -käfer, -kind vinden we: ‘wenn du en S. dood sleist, haust du den Herrgott,’ en de rijm:

‘Sünnekind, flüg in den Wind;
flüg up, up, up, flüg na ‘n hogen Himmel,
bring mi ‘n Schoot vull Kringel,
mi een, di een,
Vadder un Mudder ok een.’

Ook de Sünnwieser wordt gevraagd naar de hemel te vliegen voor een ‘Sack vull Kringel, mi een, di een, all de Minschen un Kinder een.’

Een blad, speciaal gericht op het dialectonderzoek, was ‘Teuthonista. Zeitschrift für deutsche Dialektforschung und Sprachgeschichte’. Hierin publiceerde Otto Kieser in 1929/30 zijn ‘Laut- und Wortgeografische Studien in Obersachsen’, waarin hij ook aandacht aan het lieveheersbeestje (‘Marienkäfer’) besteedde. In navolging van Holsten legde hij de grenzen van de verspreidingsgebieden van de namen van het lieveheersbeestje tussen Dobrilugk en Riesa vast op basis van de volkskunde-enquête van het Germanischen Institut te Leipzig. Zijn bevinding was dat de naam ‘Himmelküchlichen’ in het hele gebied verspreid voorkomt, terwijl in kleinere gebieden de namen zijn: ‘Himmelmötschchen’, ‘Himmelwürmchen’, ‘Goldmötschchen’, ‘Goldhämmlichen’ en ‘Goldgrießchen’. Lokaal treden op ‘Gott(s)-, Brot-, Fliege-, Goldwürmchen’, ‘Maikäfer’, ‘Buttigel’, ‘Liebenglichen’ of ‘das liebe Englichen’. Uiteraard betreft het ook hier weer een schematische weergave van een veel gecompliceerdere werkelijkheid. Zo zijn er veel meer verbindingen met ‘Himmel’, zoals blijkt uit de bijgevoegde aantekeningen van Kieser, die ingaat op de term ‘Himmel(s)kiechlichen’ (= 1!), die op de Dübener Heide ‘Himmelkiewichen’ of ‘-kiebchen’ heet. Verder komt ook de naam ‘Himmelkäwer’ voor, evenals ‘Himmelschäfchen’ en ‘-böckchen’. De veelheid van namen is het gevolg van de veelheid van gebieden van herkomst van de Duitse immigranten in dit van oorsprong Wendische gebied. Algemeen heerst hier het Pommerland-lied, waaraan soms de regel ‘Steht nur noch eine halbe Wand’ wordt toegevoegd of ‘Deine Brieder weinen, Sie werfen sich mit Steinen’. Een variant hierop uit Bautzen luidt:

‘Dein Kinder weinen,
Sitzen hinter Steinen,
Haben keine Messer und Gabel,
Fressen alle mit dem Schnabel.
[Je kinderen wenen, zitten achter stenen, hebben geen messen en vork, vreten allemaal met de snavel.]

Ook Wendische versies zijn door Kieser verzameld. Zij kennen alleen de naam ‘słonžko (= zonnetje)’ voor het lieveheersbeestje, en ook de versjes zijn nogal gelijkluidend. Een voorbeeld uit Schwarkollm luidt:

‘Słonžko, lecž, lecž,
Lecž do to žopwo kraja!
Dzecz ty leza poleczisch,
Tam ja klatu pocžahnu.’
[Lieveheersbeestje, vlieg, vlieg, Vlieg naar het hete land! Waar je dit jaar heenvliegt, Daarheen trek ik het volgende jaar.]

In het versje uit Bergen (Krs. Hoyerswerda) is alleen de tweede regel anders: Hij moet opvliegen naar de hemel (‘njebes’), terwijl het versje uit de omgeving van Bautzen deze regel mist en alleen afwijkt in de benaming van het lieveheersbeestje, die ‘Bože słončko’ (Gods zonnetje) luidt. Het lieveheersbeestje wordt als toekomstvoorspeller gezien. Ook als weerprofeet treedt hij op. De kinderen zeggen daartoe onophoudelijk ‘Zonneschijn, onweer, regen, wind!’ en het woord waarbij het lieveheersbeestje opvliegt, wordt het weertype.

PDF:
Cor Hendriks – The Folklore of the Ladybird (3)