Cor Hendriks – De Folklore van het Lieveheersbeestje (15): Een ‘tour du monde’ (3) (with extended English version in PDF)

Frankrijk opent Exell met ‘barbelote’ en het versje (naar HDA):

‘Barbelote, barbelote, klim naar de hemel.
Bewaar een plek voor me nabij de goede God.’

Exell vervolgt met ‘barbirotte’ en het bijbehorende vers van Mevr. Marie-Paule Leonard, afkomstig uit de Haute-Loire (Centraal-Fr.), die het van haar moeder leerde:

‘Barbirotte du bon Dieu,
Ga zeggen tegen de goede God,
dat hij een mooie zondag moet maken!’

Hier vliegt Exell uit de bocht door a) Frederik I Barbarossa (±1122-1190) erbij te slepen, gecombineerd met b) de bewering, dat Frans de enige taal is, waar in een rijmpje het lieveheersbeestje wordt gewaarschuwd voor Turken. En hij topt dit af met de bewering dat c) het voorkomen van God in de rijmpjes, hoewel frequent in de namen, een zeldzaam iets is. Het Franse ‘barbe’ betekent ‘baard’ van het Latijnse ‘barba’ en ‘rossa’ is rood, dus Frederik had een rode baard en dankte daaraan zijn bijnaam. Volgens de ‘Atlas linguistique et ethnographique du Lyonnais’ van Pierre Gardette & Paulette Durdilly is ‘barbirotta’ een specifiek Lyonnais woord en maakt het deel uit van een groep termen met barb- en bab-, die diverse insecten aanduiden: hommel, pissebed, etc. ‘Barbelotte’ is een naam, die we in Normandië tegenkomen (zie §8) in diverse versjes:

‘Kleine barbelotte,
maak een rondje om de kerk;
wanneer je het rondje gemaakt hebt,
moet je wegvliegen.’

Of:

‘Barbelotte, vlieg,
het is middag.’

Na deze barb-namen komen we aan de namen met ‘beestje’: van de Goede God, van St. Catherine, van God, van de Maagd, van St. Jacob (Eure-et-Loire) en van het Paradijs (Mons). Sint Jacob (HDA) ben ik nog niet elders tegengekomen, terwijl ‘bête de la Vierge’ en ‘bête à Sainte Catherine’ alleen genoemd worden in de studie van Aebi, evenals ‘biette du Paradis’ uit Mons. Ook de naam ‘cheval à Dieu (Gods paard)’ komt uit de studie van Aebi. ‘Coccinelle’ is de officiële naam, die hier en daar ook genoteerd werd. Uit Vosges (naar HDA) heeft Exell de naam ‘géline de bon Dieu (hen van de goede God)’ met het versje, waarin de ‘géline dé bon Dieu’ wordt opgeroepen zijn vader en moeder te gaan zien. Bij Aebi vinden we het vervolg van dit vers:

‘Ga kijken of het warm wordt morgen,
of ik zal je doden met een ijzeren knots.’

Uit Fribourg en Valais heeft Exell de naam ‘guogo’, die zowel vlinder als kever kan betekenen en dus meer een algemene naam is (vgl. ‘güegi’). De volgende naam van Exell is het gewone lieveheersbeestje, maar in het dialect van Vosges: ‘lè béyt du boñ Dũ’. De Provençaalse naam ‘poulo de Saint Jean (St. Jans kip)’ is een verbeterde versie van de naam in het HDA (waar ‘Jan’ wordt gespeld). Daarentegen is ‘poulotte’ een fout en moet de lieveheersbeestjenaam uit Calvados zijn: ‘poulette au bon Dieu (Gods kippetje)’. Uit de Provence komt de naam ‘pourquet dóu bon Diéou (big[getje] van de goede God)’, terwijl ‘vache à Dieu (Gods koe)’ algemener is, in Normandië (naar HDA) ‘vaque au boen Dieu’, een vorm die ik niet terugvond, wel het sterk lijkende ‘vaque du Bouôn Dyieu’ op Jersey. Hierna volgen enige rijmen, uit Berry:

‘Petit manivole,
vlieg, vlieg, vlieg,
Je vader is naar de school,
vlieg, vlieg, vlieg,
hij koopt je een mooie rok,
vlieg, vlieg, vlieg!
Als je niet vliegt,
zal je hem niet krijgen.’

Dit rijmpje komt niet in het HDA voor en is kennelijk aan Aebi of rechtstreeks aan Rolland (‘Faune’) ontleend, wiens mening, dat ‘manivole’ een corruptie van ‘main (hand)’ en ‘vole (vlieg)’ is, Exell overneemt. Eerder is het een corruptie van ‘marivole’. Hierna volgt naar de Opies het lied aan de ‘hanneton (meikever)’, dat in dit geval betrekking heeft op het lieveheersbeestje vanwege de referentie ‘je nest staat in brand’, die geïnspireerd is door de helder rode kleur van de dekvleugels van het lieveheersbeestje. De beginregels, die identiek zijn aan de laatste, zijn door Exell weggelaten:

‘Vlieg naar het blauwe firmament,
je nest staat in brand,
de Turken met hun zwaard (‘épée’)
komen je gebroed (‘couvée’) doden,
Hanneton, vlieg, vlieg,
Hanneton, vlieg.’

In ALE zijn de meeste namen in uitspreekvorm opgenomen. We zien er ‘bête à’ of ‘du bon Dieu’, ook ‘petit bête’. Andere verbindingen met de ‘goede God’ zijn kippetje (‘poulet’) en koetje (‘petit vache’). Veel namen zijn van St. Catherine: katerinet, katrinet, katrin, saint-katraine; of St. Maarten: petit martin, saint-marti, martin. Andere heiligen zien we in ‘marguerite’, ‘jeanette’, ‘nicole’ en Maria of maarschalk in ‘marischo’, ‘mariso’, ‘mari sosou’. Namen met de oproep tot vliegen zijn: papi vol, pin vol, pari vol, pir vol, pil vol; kippen verder in ‘poule di paradis’, ‘poule de paques’. Blijven over: barbulot, kostri, pawer, popol, gogot, peret, perin, bave, etc.

De namen in het Occitaans zijn in ALE apart opgenomen. Alle namen behalve ‘gallineta del paradiso’ zijn fonetisch geschreven. Het vliegen zien we niet alleen in ‘pino volo’, maar ook in namen, die beginnen met ‘bolo’, zoals ‘bolo giraut’, ‘bolo mario’, ‘bolo kaut’, ‘bolo paulo’ en ook met ‘buloe’, zoals ‘buloe bidau’, ‘bulau bête’, ‘buloe ben’. Met de ‘goede God’ zien we: ‘margarita di’, ‘poule del’, ‘bajo du’, ‘babote dei’ en met ‘onze Heer’: ‘bestia de nostre Signeur’. Heiligen zien we in ‘sento’ of ‘zano Mario’ en ‘baboja sam mikel (beestje van St. Michiel)’ en afgeleide namen in: marjotto, madelenno en katarinetto. Blijven over: perdigolo, pimponello, parpajolo, debinairogo (‘heks’, waarzegger), bobot, jarbanais, muske, boja, barbarota, baboja en poule.

In het dialect (Frpr.) is ook maar één naam gewoon geschreven: ‘bête a bodieu’. Andere namen met de ‘goede God’ zijn ‘beesje/bet di/dou/i’, ‘pipin’, ‘pijña’, met ‘onze Heer’: ‘boja’, dat we ook met ‘du paradis’ zien. Losse namen zijn: ‘la signeura (Vrouwe)’, ‘pellavola (kip-vlieg)’ en ‘pivola’. In een taal, door ALE aangeduid met de afkorting ‘Galloit.’, vinden we twee namen: ‘paputsa de santa nekala’, (vlinder van St. Nicolaas?)’ en ‘bwetu (beestje)’. Ook geeft ALE onder de noemer ‘Galloroman.’ een uitsplitsing naar prov/occitaans: ‘margerit, margarita, barjota, babaroto’, prov/occ/oïl: ‘betj a bo djy, bestja du bu djú, bête o bo djeu’ en occ/oïl: ‘mario bòlo, mari vol, pi bòloe, pi vòl’.

We komen nu bij een taal, die door Exell ‘Romandsch’ wordt genoemd, hetgeen echter volgens Webster ‘Romansch’ moet zijn, maar wat ze zelf spellen als ‘Rumantsch’, het Rhaeto-Romaans, zoals vooral in Graubünden in Zwitserland gesproken wordt (zie het onderzoek van Hoyer). Exell heeft twee namen: ‘bouvin dal Segner’ en ‘gialuna dal Segner’. Het laatste moet zijn: ‘gialina (kip)’, zoals we ook bij ALE vinden. Het ‘bouvin (stiertje)’ komt ook voor. In ALE vinden we verder: ‘bau nosa dunna’ en ‘bau de nosa donna’, die allebei ‘beestje van Onze Vrouwe’ betekenen.

ALE heeft een aparte categorie voor het Friulisch in Noord Italië. De koeien van de heer zijn: ‘las vaks dal sinjuar’, maria’s kever is ‘khefre de santa maria’ of ‘podl dla madona’, St. Vitus zien we in: ‘mariutine di sam vit’, andere heiligen in ‘san guanutes, san joált, sante mariane’, eigennamen in ‘mariutta’ en ‘marinele’. Resteren ‘mosòn’ en ‘boborasj’.

Voor Italië heeft Exell een groot aantal namen, de meeste ontleend aan het HDA: uit Belluno ‘anima de la Madonna (ziel van de Madonna)’, uit Venetië ‘anzoeto (engeltje)’, uit Bari ‘Madonina (dametje)’, ‘ugghio de la madonna (olie v.d. M.)’, uit Rovigo ‘boarina dal Signor (herderin v.d. Heer)’, uit Catania ‘boeta (os)’, uit Syracuse ‘cannatedda (bekertje)’, uit Napels ‘caterinella’, uit Trentino ‘cavalin del Signor (paardje v.d. Heer)’, ‘santo Gioani (St. Jan)’, uit Verona ‘galineta del diablo (duivelskippetje)’, uit Genua en Sienna ‘indovinello (volgens HDA ‘Rätsel’, echter: waarzeggertje)’, uit Ajaccio ‘mosca du signòre (vlieg v.d. H.)’, uit Salerno ‘palommella (duifje)’, ‘santa Nicola’, uit Turijn ‘parpagliolo (vlinder?)’, ‘piatelliata (schoteltje)’, ‘scarpa de la Madona (schoen v.d. M.)’, [‘mùsme la stra del paradis (wijs me de weg naar het paradijs)’], uit Rome ‘pecorella della Madonna (lam v.d. M.)’, uit Sondrio ‘pola’, ‘pula (kip)’, [‘vacheta de la Madòna (koetje)’], uit Perugia ‘porchetto di S. Lucia (varkentje van St. L.)’, uit Genua ‘porta fortuna (geluksbrenger)’, uit Sonico di Breno ‘puina de la Madona (wei[kaas] v.d. M.)’, uit Brescia ‘santa Catarina’, ‘santo Vido’, uit Livorno ‘santo Martino’, uit Istrië ‘ave-Maria’, ‘bestiolina de la Madona (beestje v.d. M.)’, uit Aquila: ‘commaruccia (medemoedertje = vroedvrouwtje)’, [uit Caltanisetta: ‘vistièdda di lu Signùri (kleedje v.d. H.)’, uit Lecce ‘chedda ca porte lu ogghiu a Cristi (dat wat Christus de olie brengt)’, uit Riva ‘animèla de san Piero’, uit Massa e Carr ‘anima del paradiso’, uit Ravenna ‘regina (koningin)’, uit Chieti ‘celle d’amore (liefdesvogel)’, uit Modena ‘fortuna’]. In ALE worden de namen gesplitst naar herkomst. Eerst volgen enige algemene namen vooral ‘gallina’ in combinatie met ‘del paradiso’, ‘del signore’, ‘della madonna’, ‘del nostro signore’, ook verkleind ‘gallinella’ los en met ‘del signore’. De andere namen zijn: (santa) caterina, catarinella, santa lucia, avemaria, vióla, mariola, mariolina en pecorella.

Voor Noord Italië meldt ALE ‘cavallino del signore (dio)’ en ook los ‘paardje’: ‘kavalit’. Ook zien we: ‘puína de la madóna’, ‘anima de la madonna’, ‘madonnina’, ‘tsigalin dla madonna’, ‘gallinetta della madonna’, ‘baj ~’, ‘polastrella ~’, met ‘Maria’: mariavóla, maría vóla vía, ‘maria marjolla’, ‘maria viòla’, met paradijs: ‘inandjirin du paradizu’ (?), ‘pitóla del paradis’, gallina del paradiso, ‘babòje dal paradis, bescia dal ~’, ‘kip’ in: gallina di san pietro, ‘galiña doy’ (van God?), ‘galina ntschin antschina, galinota de sam peru’ (St. Pieter?), ‘galinotta de sinjore dio, galineta pepola, galenne t san juon’ (St. Jan), ‘galenna di sed bandiar’, St. Michiel in: ‘bojat sam mike’ en ‘bort sam mikel’, St. Guy in ‘boje t san gwinin’, St. Denis in ‘boja t san djenis’, met goud: gainetta dóro, ‘pomponjadòro. Andere samenstellingen zijn ‘bròta da prew’ (?), ‘viola kampanjela’, ‘viola de la skola’. De enkelvoudige namen zijn: ‘mòmò’, ‘pitagola’, ‘ondina’, ‘grolla’, ‘fortuna’, ‘buarina’, ‘vulina’, ‘kazarol’, ‘sjendwanen’, ‘retsina’, ‘babulin’, ‘purin’, ‘pulina’, ‘tunjini’, ‘borda’, ‘pisjasjalata’, ‘butò’, catarina, ‘prew’, ‘prevet’, ‘musjkin’, ‘andzoeti’ (engeltje), ‘koketa’, ‘garini’, ‘burdunina’, ‘pulidzana’, ‘dane’, ‘babòlo’, ‘pavolenna’ en ‘paola’.

Noord en Centraal Italië hebben ‘margherita’ en ‘lucia’ gemeenschappelijk, Noord Italië en Sardinië ‘vióla’ en Noord Italië en Frans-prov. ‘gallina del nostro signore’. Voor Centraal Italië noteert ALE de namen: paolina, lucióla, indovinello, margheritína, paolina, ‘pisanella’, ‘pintjanella’, ‘havalina’, ‘romanelle’, ‘volandrina’, ‘sam martino’, ‘galinelle dej djavulu’, ‘pecorella der Signor’, ‘viòle del paradisò’, ‘pecorina’, ‘bebina’, ‘paluzina’, ‘betta’, ‘pecorine di sant antònjo’, ‘cirisolla’, ‘volandretta’.

Voor Centraal en Zuid Italië geeft ALE de volgende namen: rondinella, volavolante, madonnélla, palombella, vola vola san nicola, vaccorella (koetje), porcello di sant’antonio, gallinella di cristo, lucía, papuzzélla, papuzza, en in dialect: ‘tsele vavi’, ‘bilóne’, ‘begorella e roma’ (schaapje van Rome?), ‘kokúle’, ‘tsitse vòlarelle’, ‘tsella vularella’, ‘djela mariòla’, ‘indovinella’, ‘tséta’, ‘tsiete sanda marija’, ‘foko sand andonjo’, ‘giarolla’, ‘volandina’, ‘purtseduts’, ‘partsine de sand andéna’, ‘sandu pawlu’, ‘pecoredda de la madonna’, ‘munatsedda’, ‘rovinuja ri mari’, ‘pecuredda de sant antóni’, ‘jòkketsella’, ‘púlicu’, ‘monacelu de júri’, ‘palumbeda e sant antwóni’, ‘palumbella da madòña’, ‘jedine a d uaju’, ‘kòla kòla’, ‘tsetepipt’, ‘tsela vówla’, ‘bolareja de sanda lutsia’, ‘tsejutsa de roma’, ‘palevine’, ‘karmenella’ (karmijnroodje), ‘maduñedda’, ‘gratsja viola’, ‘volandriale’, ‘palomella e sando nikole’, ‘sinjurella’, ‘paparedda’.

Voor Malta heeft ALE maar één naam: ‘nannakola (opa Klaas)’.

Voor het Sardijns heeft Exell vier namen, waarvan drie uit het HDA: uit Sassari ‘amoràn (minnaar)’ en zonder plaats: ‘bacca de donnu mannu Deu (grote Heer Gods koe)’ en ‘bacca de santu Joanni’. De vierde naam, ook zonder plaatsopgave, luidt ‘accae Deus (Gods koe)’. In het materiaal van ALE komen we deze namen niet tegen. Daar vinden we ‘santa lucia’, ‘santa maria’ en ‘lu bidzoni de santu juanni (het beestje van sint Jan)’, evenals ‘su yadu e santu a-indzu’ (?). De andere namen zijn enkelvoudig: mammarióla, babbayóla, ‘maridzolla, bibiolla, predipiskeddu, mandiowedda, majowedda’. Het HDA meldt uit Logudoru, dat meisjes het lieveheersbeestje vragen hen een trouwring te brengen.

Voor het Corsicaans heeft Exell geen namen, ALE geeft één samengestelde naam: ‘mumu di u nostru zindjorri (van onze Heer)’, en verder: ‘mulinella’ (molentje), ‘giriola’ (rondje?), ‘woiawuleia’, ‘bulabulella’, ‘barabuledda’ en ‘rawaneiu’.

Ook voor het Baskisch heeft ALE maar één naam: ‘maringongorriya (rode Maria)’. Volgens het woordenboek is de naam ‘amona mantalgorri’, waarbij ‘amona’ grootmoeder, ‘mantal’ schort en ‘gorri’ rood betekent. Een andere naam is ‘amona gonagorri’, waarbij ‘gona’ een rok is. Een ander woordenboek spreekt van ‘amona mantangorri’ en ‘gonnagorri’, met als Spaanstalige equivalent ‘vaca de San Antón’. Er zijn ook twee rijmpjes:

‘Amona mantagorri,
Zeruan ze berri
(Lieveheersbeestje, vlieg naar de hemel)’

en

‘Amona mantangorriren
asmatzalletasunaz azkazaletako
zuriuneak adierazi nai omen dutenaz (?).’

Het Gallicisch is door ALE apart opgenomen en betreft de lieveheersbeestjenamen: costureira ‘kleermaakster’, cascarrubia ‘met rode schors’, rei rei (koning), paparrubia ‘rode pap’, xuaniña, papasol ‘zonne-eter’ en san martiño (St. Maarten).

Het Catalaans is bij Exell, die tevens Mallorca en Minorca meeneemt, vertegenwoordigd met zes namen. Uit het HDA komen ‘arca de la mare de Deu (ark [= kistje] van de moeder van God)’, ‘arca de nostro Senyor (ark van onze Heer)’ en ‘gallinetta de la mare de Deu (Moeder Gods kip[petje])’. Van Mallorca kreeg Exell de namen ‘fobiol’ en ‘marieta’, met het rijmpje:

‘Marieta, marieta, vlieg naar de hemel (‘cel’),
breng me een pot honing (‘mel’).’

Dan volgt weer een typische Exell-opmerking (als gevolg van zijn gebrekkige informatie vooral over de eindregels van versjes, die vaak worden weggelaten): ‘Uniek voor Mallorca, want het enige vers waarin het kind dreigt het lieveheersbeestje te doden, hetgeen gewoonlijk voor zeer ongelukbrengend wordt gehouden, is het vervolg:

“Marieta, als je niet naar de hemel gaat,
zal ik je doden.”’

Voor Minorca heeft Exell de naam ‘poniol’. Bij ALE vinden we ‘poriol’, ‘borriol’ en ook ‘marietta’, ‘marieta’ en verder ‘gallineta’ los en met ‘de nostre segnor’ of ‘ciega (blind)’. Ook zien we ‘animeta (zieltje)’, ‘bola paula’, ‘cuca de sant joan’, ‘xinxeta borda’ en het merkwaardige ‘escarbat de la patata (aardappelkever)’. Het HDA weet te melden, dat in Collbató de meisjes het lieveheersbeestje om een bruidegom vragen, of het hem brengt uit oost of west.

Van de zes Spaanse namen bij Exell zijn er vier uit het HDA: ‘arca de Dios (Gods ark)’, ‘buey de Dios (Gods os)’, ‘vaquilla de Dios (Gods koetje)’ en uit Madrid ‘coquita de san Anton (St. Antoons kuiken)’. De andere namen zijn ‘mariquita’ los en met ‘de Dios’, de algemene naam, die we ook bij ALE tegenkomen. Exell heeft ook dankzij Conchita Douglas een rijmpje:

‘Mariquita de Dios,
cuentame los dedos
Y vete con Dios
(Lieveheersbeestje, tel de vingers en ga met God)’.

De naam ‘cuentadedos (vingerteller)’ zien we in ALE, maar geen van de namen uit de HDA. Enigszins lijkend zijn ‘vaquita’, ‘san antonio’. De andere namen zijn: pitín de dios, flairín, perrín de dios, catalina, mariposa, pastorcita, gallinita ciega (blinde kip), angelico, cuca, corderita, santita, candelilla, margarita, ‘mariika’, pajareta, pollita, palomica, gusanico, san pedrito, borborita, bichito, cabrilla, cochinica, santa anica, lagarta.

De namen van Portugal dankt Exell aan drie Portugese dames. De meest gebruikte naam is ‘joaninha (kleine Johanna)’, waarbij ook enige versjes zijn. Het eerste luidt:

‘Joaninha vlieg, vlieg (‘voa’),
je vader gaat naar Lissabon (‘Lisboa’),
om een sardientje te kopen (‘sardinha’).’

De andere rijmpjes beginnen op dezelfde manier. In het tweede gaat de vader naar Lissabon om een kruikje (‘cantarinha’), in het derde om een zak meel (‘farinha’) te kopen om aan Joaninha te geven. In het vierde wordt de ‘joaninha’ gevraagd: ‘ga dit briefje (‘cartinha’) brengen naar mijn geliefde te Lissabon.’ Volgens Exell hebben we hier het enige geval waarin het lieveheersbeestje gevraagd wordt postale diensten te volbrengen, maar we zagen ook in Duitsland het vliegen met een brief. Tot slot nog een ‘amusant Joaninha-onzinrijmpje’:

‘Joaninha, vlieg, vlieg,
want je vader is in Lissabon,
je moeder [is] in de schandpaal (‘pelourinho’)
om te eten brood en spek (‘toucinho’).’

Ik ben het eens met Exell, dat dit een merkwaardige plek is om te brood en spek te eten. De andere namen, die Exell verzamelde, zijn ‘alfaiate (kleermaker)’, ‘ancoreta (ankertje)’, ‘bicho de amor (liefdesbeestje)’, ‘boas novas (goed nieuws)’ en tot slot ‘boi de Deus (Gods os)’, naar een publicatie van P. Julio A. Ferreira uit 1939 en mogelijk uit Galicië, waar ‘buey de Dios’ voorkomt. In ALE vinden we naast ‘joaninha’ de combinatie ‘joaninha-boa-boa’ (vlieg-vlieg, zoals in bovenstaande rijmpjes), wat we ook gecombineerd zien in ‘luisinha-boa-boa (Louisje)’. De H. Antoon zien we in ‘sanantoninho’, ‘sanantónio’, St. Caterina in ‘sakatrina’ en St. Jan in ‘saojoão’. Andere namen zijn: patassol, zabelinha, avoinha, peneirinha, moleirinha, carochinha, remeirinha, rainha, amor, romanita, mariquita en joãozinho (Jantje). In een woordenboek vond ik nog tartaruguinha (schildpadje) en tatazinho (in Brazilië).

In Afrika zagen we bij de Berbers van Zuid Marokko de naam ‘merim tigran (Maria van de velden)’. Exell heeft voor het hele continent twee namen. In het Amharic van Ethiopië spreekt men van ‘ye Mariam tinziza (Maria’s kever)’. In het Shona van de Mashona (een Bantoe-volk) wordt het lieveheersbeestje ‘furamera (gewassenvreter)’ genoemd, want ze denken dat zowel de lieveheersbeestjes als de luizen de gewassen opvreten.

Voor het Arabisch van Irak noemt Exell de naam ‘bent al saka (waterdragers dochter)’.

Uit Perzië heeft Exell een groot aantal namen toegezonden gekregen, die op zijn Engels gespeld zijn: de officiële naam is ‘kafsch dus’, beter gespeld als ‘kafsh doos’, ook ‘kafshduzak’, waarvan Exell eerst meende dat het ‘gods kever’ betekende, maar wat ‘schoenmaker’ moet zijn en ook voorkomt als ‘pineh doos’. De regionale namen luiden: uit Khonsar ‘amouna’ of ‘amoura (liefdesdochter)’, uit Kerman en Rafsenja ‘aroosak’, ‘aroosu ghesi (pop [‘arūsak’], bruid [‘arūs’])’, uit Hendijan-Mah-Shahr ‘dokhtar molla (dochter van de molla)’, uit Berjand Meshed ‘gav khoda ‘Gods koe)’, uit Isfahan ‘ghasedak (goed nieuws)’, uit Koerdistan ‘goraka sure (rood kalf)’, uit Lorestan ‘mal halu koja (waar is ooms huis?)’, uit Shushtar ‘mashty’ of ‘mashhady (Meshed-pelgrim [Te Meshed bevindt zich het zeer vereerde graf van Imam Reza.])’, uit Dezful ‘morgak bibi fatemeh (vogel[tje] van het meisje Fatima)’, uit de voor de Sjiieten heilige stad Karbela ‘morgak karbla (vogel[tje] van Karbela)’, uit Bakhtaran ‘shamameh khal-dar (gevlekte watermeloen)’, en zonder opgave ‘hasanak (kleine Hasan)’, een naam, die iedere jongen kan krijgen zoals bij ons ‘Jan’. Exell vertaalt: ‘A small boy who goes errands.’ De plaatselijke herders reciteren:

‘Hasanak galato gorg bord
Hasanak chupuneto dosd kosht’,
wat vertaald wordt met
‘Kleine jongen (lieveheersbeestje), wolf is in je kudde,
kleine jongen, dief is in je kudde.’
(Hoe twee verschillende zinnen zo’n gelijke vertaling kunnen geven is me niet duidelijk: galeh ‘kudde’; gorg ‘wolf’; dozd ‘dief’.)

Uit India heeft Exell de aan het HDA ontleende Sanskriet-naam ‘indragôpa (Indra’s koeherder)’. Indra is de hoofdgod uit de Veda’s en in de folklore nog steeds de god van de hemel. De naam komt in het Pali voor als ‘indagopaka’, nu dus een herdertje, maar de vraag is of het lieveheersbeestje wordt bedoeld, want het zou gaan om een beestje, dat na de regen uit de grond komt. In het dierenboek van de Italiaan Gubernatis wordt onder het kopje ‘Gottesküchen (godskuiken)’ ingegaan op het lieveheersbeestje, dat al in [het oude] India bekend was onder de naam ‘indragôpa’, dat hij merkwaardigerwijs vertaalt met ‘beschermeling van Indra’, terwijl ‘gopi’ de naam is van de koemeisjes, die Khrisna omringen, en de ‘gopa’ hun mannelijke tegenhanger is, afgeleid van ‘go (koe)’.

Voor Thailand heeft Exell de naam ‘Tao Thong’, maar uit zijn commentaar blijkt, dat de naam is ‘Duang Tao Thong (kever + schildpad + goud)’. Deze gouden schildpadkever eet de bladeren van de cucurbitaceae. Exell merkt op, dat de popgroep The Beatles, opgevat als ‘beetles’ prompt Tao Thong werden genoemd.

Voor China heeft Exell twee namen: in volks-mandarijns een naam, die neerkomt op ‘bloem-dame’ en in mandarijns ‘p’iao Ch’ung (pompoen[schep]-kever)’. Ook dit lieveheersbeestje voedt zich met de bladeren van de cucurbitaceae.

In het Afrikaans zijn de namen afgeleid van het Nederlands. In het ‘Woordeboek van die Afrikaanse Taal’ (IX, 1994, 280) worden naast de officiële naam ‘lieweheersbesie’ de varianten ‘liewenheersbesie’ en zeldzaam ‘liewenheerbesie’ vermeld. Als synoniemen worden genoemd: ‘skilpadjie’ of ‘skilpadkever’, dat ik elders ook als ‘skilpadbesie’ tegenkwam. Het zeldzame ‘bontrokkie’ kwam ik elders slechts als vogelnaam tegen. Ook het Engelse ‘ladybird’ wordt gebruikt. Tenslotte als verouderd wordt genoemd ‘onselieweheersbesie’.

The attached PDF is a more extended English version of the whole chapter.

PDF:
Cor Hendriks – The Folklore of the Ladybird (10)